gepubliceerd op 03 juni 2004
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 april 2004 in zake A. Bernard tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 2 1. « In hoofdorde : Schendt artikel 145, 5, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in(...)
ARBITRAGEHOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6    januari 1989 op het Arbitragehof    Bij vonnis van 20 april 2004 in zake A. Bernard tegen de Belgische    Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is    ingekomen op 23 april 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te    Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « In hoofdorde :    Schendt artikel 145, 5, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen    1992, in die zin geïnterpreteerd dat het begrip ' instelling die    binnen de Europese Unie gevestigd is ' de betalingen voor de aflossing    of wedersamenstelling van hypotheekleningen gesloten bij een als    particulier handelende natuurlijke persoon, zou uitsluiten van het    voordeel van de belastingvermindering waarin artikel 145, 1, 3°, van    het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 voorziet, de artikelen 10    en 11 van de Grondwet, in zoverre het tussen de personen die een    hypotheeklening hebben gesloten bij een als particulier handelende    natuurlijke persoon en diegenen die een hypotheeklening hebben    gesloten bij een handelsvennootschap of iedere andere vorm van    rechtspersoon, ongeacht of de gewoonlijke activiteit van deze laatste    al dan niet bestaat in het toekennen van kredieten, een discriminatie    zou teweegbrengen die onverantwoord en onevenredig is ten aanzien van    het door de wetgever nagestreefde doel ? »    2.« In ondergeschikte orde :    Schenden de artikelen 2 en 3 van de wet van 17 november 1998, in die    zin geïnterpreteerd dat zij de betalingen voor de aflossing of    wedersamenstelling van hypotheekleningen gesloten bij een als    particulier handelende natuurlijke persoon, met inbegrip van die welke    vóór 1 januari 1998 zijn gesloten, uitsluiten van het voordeel van de    belastingvermindering waarin artikel 145, 1, 3°, van het Wetboek van    de inkomstenbelastingen 1992 voorziet, niet de artikelen 10 en 11 van    de Grondwet, door geen enkel onderscheid te maken onder de    belastingplichtigen naargelang zij een lening vóór of na die datum    hebben gesloten, waarbij de ontstentenis van dat onderscheid, wegens    de terugwerkende kracht van die wijziging van de vroegere toestand,    ertoe leidt dat op onverantwoorde en onevenredige wijze ten aanzien    van het door de wetgever nagestreefde doel afbreuk zou worden gedaan    aan het beginsel van rechtszekerheid ? »    Die zaak is ingeschreven onder nummer 2984 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.