gepubliceerd op 03 maart 2004
Vervoer van gevaarlijke goederen per spoor. - Bericht Wijzigingen aan het Reglement betreffende het (...) Deze wijzigingen zijn van toepassing vanaf 1 januari 2004. De volgende paragrafen vervangen of w(...)
FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER
Vervoer van gevaarlijke goederen per spoor. - Bericht (Koninklijk besluit van 11 december 1998 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, met uitzondering van de radioactieve stoffen) Wijzigingen aan het Reglement betreffende het internationaal spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen, opgenomen in bijlage I van aanhangsel B van het COTIF (RID), gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 4 september 2003.
Deze wijzigingen zijn van toepassing vanaf 1 januari 2004.
De volgende paragrafen vervangen of wijzigen de bestaande :
Deel 1 1.2.1. Toevoegen : tank : een houder met inbegrip van de bedrijfsuitrusting en de structuuruitrusting.
Indien deze term zonder nadere precisering wordt gebruikt, omvat hij de tankcontainers, mobiele tanks, tankwagens, afneembare tanks zoals gedefinieerd in onderhavig deel, alsook de tanks die elementen zijn van batterijwagen of van MEGC's;
OPMERKING. : Voor mobiele tanks zie 6.7.4.1. vacuümtank voor afvalstoffen : een tankcontainer of een wissellaadtank die hoofdzakelijk gebruikt wordt voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen en die op een speciale manier gebouwd of uitgerust is om het laden en lossen van afvalstoffen overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk 6.10 te vergemakkelijken.
Een tank die volledig voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.7 of 6.8 wordt niet beschouwd als een vacuümtank voor afvalstoffen. 1.4.2.2.1 De vervoerder, die de gevaarlijke goederen op de plaats van vertrek aanneemt, moet in het kader van 1.4.1 door representatieve steekproeven in het bijzonder : a) controleren of de te vervoeren gevaarlijke goederen tot het vervoer zijn toegelaten;b) zich ervan vergewissen dat de voorgeschreven documenten bij het vervoerdocument zijn gevoegd en doorgezonden worden; c) door middel van een visuele controle vaststellen dat de wagens en de lading geen duidelijke gebreken, geen lekkage of scheuren vertonen, dat geen uitrustingsdelen ontbreken, enz.; d) zich ervan vergewissen dat bij tankwagens, batterijwagens, wagens met afneembare tanks, mobiele tanks, tankcontainers en MEGC's de datum van de volgende beproeving niet is overschreden;e) controleren, of de wagens niet zijn overladen;f) zich ervan vergewissen dat de voor de wagens voorgeschreven gevaarsetiketten en kenmerken zijn aangebracht; Dit moet worden gedaan aan de hand van de vervoerdocumenten en de begeleidende documenten, door een visuele controle van de wagen of de containers en eventueel van de lading.
Aan de bepalingen van deze paragraaf wordt geacht te zijn voldaan, indien punt 5 van UIC-fiche 471-3 O (Uit te voeren nazicht voor de zendingen met goederen in internationaal vervoer) (4) wordt toegepast. 1.6.1.1 (voorbehouden) 1.6.4.12. Tankcontainers en MEGC's, die gebouwd zijn vóór 1 januari 2003 volgens de tot en met 30 juni 2001 geldende voorschriften, maar die niet voldoen aan de met ingang van 1 juli 2001 geldende voorschriften, mogen verder worden gebruikt.
Het toewijzen aan de tankcoderingen in de toelatingen van het prototype en de overeenkomstige merktekens moeten vóór 1 januari 2008 zijn uitgevoerd.
Hoofdstuk 1.10 : Interne noodplannen voor rangeerstations Er moeten interne noodplannen uitgewerkt worden voor het vervoer van gevaarlijke goederen in rangeerstations.
De noodplannen moeten bij incidenten en ongevallen in rangeerstations de samenwerking en coördinatie tussen de betrokkenen zodanig regelen dat de gevolgen van het incident of ongeval op mens of milieu tot een minimum beperkt blijven.
Aan de bepalingen van dit hoofdstuk is voldaan wanneer UIC-fiche 201 (Vervoer van gevaarlijke goederen - Rangeerstations - Gids voor het opstellen van noodplans)(11) wordt toegepast Deel 2 2.1.3.4. Oplossingen en mengsels die één van de volgende met name genoemde stoffen bevatten moeten altijd worden ingedeeld onder dezelfde positie als de stof die zij bevatten, op voorwaarde dat zij geen gevaarseigenschappen bezitten als aangegeven in 2.1.3.5 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.1.3.9. Opmerking 1 : voorbeelden ter verduidelijking van het gebruik van de tabel : Classificatie van een individuele stof Beschrijving van de in te delen stof : Een niet met name genoemd amine dat voldoet aan de criteria van klasse 3, verpakkingsgroep II, alsmede aan de criteria van klasse 8, verpakkingsgroep I. Procedure : Het snijpunt van regel 3 II met kolom 8 I geeft 8 I. Dit amine moet derhalve worden ingedeeld in klasse 8 onder : UN 2734 AMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G., of UN 2734 POLYAMINEN, VLOEIBAAR, BIJTEND, BRANDBAAR, N.E.G. verpakkingsgroep I Classificatie van een mengsel Beschrijving van het in te delen mengsel : Een vloeistof bestaande uit een brandbare vloeistof ingedeeld in klasse 3, verpakkingsgroep III, een giftige stof ingedeeld in klasse 6.1, verpakkingsgroep II en een bijtende stof ingedeeld in klasse 8, verpakkingsgroep I. Procedure : Het snijpunt van regel 3 III met kolom 6.1 II geeft 6.1 II. Het snijpunt van regel 6.1 II met kolom 8 I geeft 8 I LIQ. Dit mengsel is niet verder gedefinieerd en moet derhalve worden ingedeeld in klasse 8 onder : UN 2922 BIJTENDE VLOEISTOF, GIFTIG N.E.G., verpakkingsgroep I. 2.2.2.2.2 De volgende stoffen en mengsels zijn niet tot het vervoer toegelaten : - UN 2186 WATERSTOFCHLORIDE (CHLOORWATERSTOF), STERK GEKOELD, VLOEIBAAR; - UN 2421 DISTIKSTOFTRIOXIDE; - UN 2455 METHYLNITRIET; - Sterk gekoelde, vloeibare gassen die niet onder één van de UN-nummers van classificatiecode 3 A, 3 O of 3 F kunnen worden ingedeeld; - Opgeloste gassen die niet onder één van de UN-nummers UN 1001, UN 2073 of UN 3318 kunnen worden ingedeeld; - Spuitbussen met giftige gassen volgens 2.2.2.1.5 of de pyrofore gassen volgens verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 als drijfgas; - Spuitbussen met een inhoud die overeenstemt met verpakkingsgroep I voor de giftigheid of de corrosiviteit (zie 2.2.61 en 2.2.8); - Recipiënten, klein, met gas (gaspatronen) die zeer giftige (LC50 kleiner dan 220 ppm) of pyrofore gassen volgens verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1 bevatten. 2.2.9.1.14. De volgende diverse stoffen die niet voldoen aan de definities van een andere klasse zijn ingedeeld in klasse 9 : een vaste aminoverbinding met een vlampunt lager dan 61 °C een dithioniet met gering gevaar een zeer vluchtige vloeistof een stof die schadelijke dampen afgeeft stoffen die allergenen bevatten chemische reagentia sets en sets voor eerste hulp Opmerking.
UN-nummers 1845 kooldioxide, vast (droogijs), 2071 ammoniumnitraathoudende meststoffen, 2216 vismeel (visafval), gestabiliseerd, 2807 gemagnetiseerd materiaal, 3166 verbrandingsmotoren of VOERTUIG VOORGEDREVEN DOOR BRANDBAAR GAS of VOERTUIG VOORTGEDREVEN DOOR BRANDBARE VLOEISTOF, 3171 voertuig met accuvoeding (met vloeibaar elektrolyt), 3171 apparaat met accuvoeding (met vloeibaar elektrolyt), 3334 vloeistof, onderworpen aan de voorschriften voor de luchtvaart, n.e.g., 3335 vaste stof, onderworpen aan de voorschriften voor de luchtvaart, n.e.g., 3363 GEVAARLIJKE GOEDEREN IN MACHINES, 3363 GEVAARLIJKE GOEDEREN IN APPARATEN genoemd in de VN-Aanbevelingen, zijn niet onderworpen.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deel 3 3.1.2.6 De vermelding « GESTABILISEERD » moet toegevoegd worden als intergrerend deel van de officiële vervoersnaam wanneer het een stof betreft die, zonder stabilisatie, verboden zou zijn tot het vervoer op grond van de bepalingen van de onderafdeling 2.2.X.2 omdat ze onder normale vervoersomstandigheden gevaarlijk kan reageren (bijvoorbeeld : « ORGANISCHE VLOEISTOF, GIFTIG, N.E.G., GESTABILISEERD »); dit behalve voor de zelfontledende stoffen en de organische peroxiden en tenzij de vermelding reeds in hoofdletters voorkomt in de benaming opgenomen in kolom (2) van Tabel A van het hoofdstuk 3.2.
Wanneer de temperatuur moet geregeld worden om een dergelijke stof te stabiliseren teneinde het optreden van elke gevaarlijke overdruk te vermijden : a) Voor de vloeistoffen : waarvoor een temperatuurbeheersing is vereist, zijn niet tot het vervoer per spoor toegelaten b) Voor de gassen : moeten de vervoersvoorwaarden goedgekeurd worden door de bevoegde overheid. 3.2.1 Verduidelijkingen betreffende Tabel A : Lijst van de gevaarlijke goederen per UN-nummer Kolom (12) « RID-tanks - Tankcode » Bevat een alfanumerieke code die, overeenkomstig 4.3.3.1.1 (voor de gassen van klasse 2) of 4.3.4.1.1 (voor de stoffen van de klassen 3 t/m 9), overeenstemt met een tanktype. Dit tanktype stemt overeen met de minst strenge tankvoorschriften die aanvaardbaar zijn voor het vervoer van de desbetreffende stof in RID-tanks. De codes die overeenstemmen met de andere toegelaten tanktypes zijn te vinden in 4.3.3.1.2 (voor de gassen van klasse 2) of 4.3.4.1.2 (voor de stoffen van de klassen 3 t/m 9). Indien geen enkele code is aangegeven, is het vervoer in RID-tanks niet toegestaan.
Indien in deze kolom een tankcode voor vaste stoffen (S) en voor vloeistoffen (L) is aangegeven, betekent dit dat deze stof in vaste of in vloeibare (gesmolten) toestand kan vervoerd worden. Deze bepaling is in het algemeen van toepassing op stoffen waarvan de smeltpunten tussen 20 °C en 180 °C liggen.
De algemene voorschriften met betrekking tot de constructie, de uitrusting, de prototypegoedkeuring, de controles en beproevingen en de kenmerking, die niet in de tankcode zijn aangegeven, zijn te vinden in 6.8.1, 6.8.2, 6.8.3 en 6.8.5. De algemene voorschriften met betrekking tot het gebruik (bijvoorbeeld maximale vullingsgraad, minimale beproevingsdruk) zijn te vinden in 4.3.1 t/m 4.3.4.
Een « (M) » achter de tankcode geeft aan dat de stof ook vervoerd mag worden in batterijwagens of MEGC's.
Een « (+) » achter de tankcode betekent dat het wisselend gebruik van tanks en de hiërarchie van 4.3.4.1.2 niet van toepassing is (Zie ook 4.3.4.1.3).
Zie 4.4.1 en hoofdstuk 6.9 voor tankcontainers uit vezelversterkte kunststof.
Zie 4.5.1 en hoofdstuk 6.10 voor vacuümtanks voor afvalstoffen.
OPMERKING. Bovenstaande voorschriften kunnen door de in kolom (13) aangegeven bijzondere bepalingen gewijzigd worden Hoofdstuk 3.2, Tabel A UN 3344 : « PP80 » in kolom 9a afschaffen nos ONU 2570 et 3283, GE II : « IBC 07 » door « IBC 08 » in kolom 8 vervangen, « B4 » in kolom 9a toevoegen en « W12 » door "W11" » in kolom 16 vervangen. nos ONU 2570 et 3283, GE III : « IBC 07 » door « IBC 08 » in kolom 8 vervangen en « LP02 » in kolom 8 toevoegen, « B3 » in kolom 9a toevoegen en « W12 » in kolom 16 afschaffen UN 3284, GE III : « LP02 » in kolom 8 toevoegen UN 3285, GE III : « LP02 » in kolom 8 n en « B3 » in kolom 9 toevoegen UN 3350 : « TE15 » in kolom 13 voor VGII toevoegen UN 1327 : « W1 » in kolom 16 afschaffen UN 1442 : "W11" in kolom 16 toevoegen UN 1541 : « TE21 » in kolom 13 toevoegen nos ONU 1749 : « W11 » in kolom 16 afschaffen nos ONU 1541, 2757, 2762 : « TE21 » in kolom 13 voor VGI toevoegen UN 2451 : « TM6 » in kolom 11 afschaffen UN 3257 : « TE2 » in kolom 13 afschaffen Deel 4 4.1.1. Algemene bepalingen met betrekking tot het verpakken van gevaarlijke goederen in verpakkingen, met inbegrip van IBC's en grote verpakkingen.
OPMERKING. De algemene bepalingen van onderhavige afdeling zijn slechts van toepassing op het verpakken van goederen van de klassen 2, 6.2 en 7 onder de voorwaarden die in 4.1.1.16 (klasse 2), 4.1.8.2 (klasse 6.2), 4.1.9.1.5 (klasse 7) en de ter zake doende verpakkingsinstructies van 4.1.4 (verpakkingsinstructie P201 en P202 voor klasse 2 en P621, IBC620 en LP621 voor klasse 6.2) aangegeven zijn. 4.1.1.16 Verpakkingen, met inbegrip van de IBC's en de grote verpakkingen, waarvan het merkteken overeenstemt met 6.1.3, 6.2.5.7, 6.2.5.8, 6.3.1, 6.5.2 of 6.6.3, maar die werden erkend in een niet-lid-Staat van het COTIF, mogen eveneens voor het door het RID gereglementeerd vervoer gebruikt worden. 4.1.4.1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4.1.8.2 De definities in 1.2.1 en de algemene bepalingen van 4.1.1.1 t/m 4.1.1.16 - met uitzondering van 4.1.1.3, 4.1.1.9 t/m 4.1.1.12 en 4.1.1.15 - zijn van toepassing op de colli met infectueuze (besmettelijke) stoffen. Vloeistoffen moeten echter in verpakkingen (met inbegrip van de IBC's) geplaatst worden die een voldoende weerstand bezitten tegen de inwendige druk die zich onder normale vervoersomstandigheden kan ontwikkelen.
Hoofdstuk 4.2 Gebruik van de mobiele tanks en van de "UN"-gecertificeerde gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's) OPMERKINGEN. 1. Voor de tankwagens, wagens met afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houders vervaardigd zijn uit metaal, evenals de batterijwagens en de gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's), zie hoofdstuk 4.3; voor de tankcontainers uit vezelversterkte kunststof zie hoofdstuk 4.4; voor vacuümtanks voor afvalstoffen zie hoofdstuk 4.5. 2. Mobiele tanks en « UN »-gecertificeerde MEGC's waarvan het merkteken overeenstemt met de ter zake doende bepalingen van hoofdstuk 6.7, maar die werden erkend in een niet-lidstaat van het COTIF, mogen eveneens voor het door het RID gereglementeerd vervoer gebruikt worden.
Hoofdstuk 4.3 : Gebruik van de tankwagens, de afneembare tanks, de tankcontainers en de wissellaadtanks, waarvan de houders vervaardigd zijn uit metaal, evenals de batterijwagens en de gascontainers met meerdere elementen (MEGC's - Multiple Element Gas Containers) OPMERKING. Voor mobiele tanks en UN-gecertificeerde MEGC's zie hoofdstuk 4.2; voor tankwagens uit vezelversterkte kunststof zie hoofdstuk 4.4; voor vacuümtanks voor afvalstoffen zie hoofdstuk 4.5. 4.3.4.1.4 De tankcontainers of de wissellaadtanks die bestemd zijn voor het vervoer van vloeibare afvalstoffen, beantwoorden aan de voorschriften van hoofdstuk 6.10 en uitgerust zijn met twee sluitingen overeenkomstig 6.10.3.2 moeten ingedeeld worden bij de tankcode L4AH. Indien dergelijke tanks uitgerust zijn voor het alternerend vervoer van vaste en vloeibare stoffen, moeten ze ingedeeld worden bij de gecombineerde code L4AH + S4AH. Hoofdstuk 4.4 : Gebruik van de tankcontainers en ook wissellaadtanks waarvan de houders vervaardigd zijn uit vezelversterkte kunststof OPMERKING. Voor de mobiele tanks en UN-gecertificeerde MEGC's, zie hoofdstuk 4.2; voor de tankwagens, afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houder vervaardigd is uit metaal, evenals de batterijwagens en de MEGC's, zie hoofdstuk 4.3; voor vacuümtanks voor afvalstoffen zie hoofdstuk 4.5.
Hoofdstuk 4.5 :Gebruik van de vacuümtanks voor afvalstoffen OPMERKING. Zie hoofdstuk 4.2 voor de mobiele tanks en de « UN »-gecertificeerde MEGC's; zie hoofdstuk 4.3 voor tankwagen, afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houders vervaardigd zijn uit metaal, en voor de batterijwagen en gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's); zie hoofdstuk 4.4 voor de tankcontainers uit vezelversterkte kunststof. 4.5.1 Gebruik 4.5.1.1. De afvalstoffen die stoffen van de klassen 3, 4.1, 5.1, 6.1, 6.2, 8 en/of 9 bevatten mogen vervoerd worden in vacuümtanks voor afvalstoffen die beantwoorden aan hoofdstuk 6.10, indien de bepalingen van hoofdstuk 4.3 het vervoer ervan in tankcontainers of wissellaadtanks toestaan.
De stoffen waarvoor de tankcode L4BH is aangegeven in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2, of een andere tankcode die toegelaten is volgens de hiërarchie in 4.3.4.1.2, mogen vervoerd worden in de vacuümtanks voor afvalstoffen met een letter « A » of « B » als onderdeel 3 van hun tankcode. 4.5.2 Dienst 4.5.2.1 De bepalingen van hoofdstuk 4.3, met uitzondering van deze van 4.3.2.2.4 en 4.3.2.3.3, zijn van toepassing op het vervoer in vacuümtanks voor afvalstoffen; ze worden aangevuld met de bepalingen van 4.5.2.2 tot en met 4.5.2.4 hieronder. 4.5.2.2 Als brandbaar ingedeelde vloeistoffen moeten in vacuümtanks voor afvalstoffen geladen worden via vulleidingen die in het onderste gedeelte van de tank uitmonden. Er dienen maatregelen getroffen te worden om de verdamping zoveel mogelijk te beperken. 4.5.2.3 Wanneer bij het lossen van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van minder dan 23 °C gebruik gemaakt wordt van perslucht, is de hoogst toegelaten druk 100 kPa (1 bar). 4.5.2.4 Het gebruik van tanks met een inwendige zuiger, die dienst doet als compartimentwand, is slechts toegelaten wanneer de stoffen die zich aan deze en gene kant van de wand (zuiger) bevinden onderling niet gevaarlijk kunnen reageren (zie 4.3.2.3.6). 4.5.2.5 Er moet verzekerd worden dat de aanwezige zuigarm onder normale vervoersomstandigheden geen verandering van ruststand (evenwichtstand) ondergaat.
Deel 5 5.1.5.4 In de tabel, in de kolom "referentie" : 1.7.4.2 toevoegen voor Speciale overeenkomst en 1.6.6.1 toevoegen voor modellen van colli. 5.4.1.1.6 Bijzondere bepalingen betreffende lege, niet gereinigde verpakkingen, wagens, containers, tanks, batterijwagens en MEGC's Bij de lege, niet gereinigde verpakkingsmiddelen die residu's van andere gevaarlijke goederen bevatten dan die van klasse 7, dient de omschrijving in de vrachtbrief al naargelang van het geval als volgt te luiden : « LEGE VERPAKKING », « LEEG RECIPI"NT », « LEGE GROTE VERPAKKING », « LEGE IBC », « LEGE AFNEEMBARE TANK », « LEGE TANKWAGEN », « LEGE MOBIELE TANK », « LEGE TANKCONTAINER) », « LEGE BATTERIJWAGEN », « LEGE MEGC », « LEGE WAGEN », « LEGE KLEINE CONTAINER », « LEGE GROTE CONTAINER », gevolgd door het nummer van de klasse van de laatst geladen stof, bijvoorbeeld « LEGE VERPAKKING, 3 ».
Bij de lege, niet gereinigde verpakkingsmiddelen die vervoerd worden in gecombineerd spoor/wegverkeer volgens 1.1.4.4 dient de omschrijving in de vrachtbrief als volgt te luiden : « LEEG TANKVOERTUIG », « LEEG VOERTUIG », « LEGE DEMONTEERBARE TANK » respectievelijk « LEEG BATTERIJVOERTUIG », gevolgd door het nummer van de klasse van de laatst geladen stof, bijvoorbeeld « LEEG TANKVOERTUIG, 3 » Bij lege, niet gereinigde gasrecipiënten, met een inhoud van meer dan 1000 liter, tankwagens, batterijwagens, afneembare tanks, mobiele tanks, tankcontainers, MEGC's, wagens en containers, evenals bij le(e)g(e) niet gereinigd(e) tankvoertuig(en), le(e)g(e) demonteerbare tank(s) en/of le(e)g(e) niet gereinigd(e) batterijvoertuig(en) vervoerd in gecombineerd spoor/wegverkeer volgens 1.1.4.4, moet deze omschrijving gevolgd worden door de woorden « LAATST GELADEN GOED » en door het UN-nummer, voorafgegaan door de letters « UN », en de officiële vervoersnaam van het laatst geladen goed en, in voorkomend geval, met de verpakkingsgroep van het laatst geladen goed; in voorkomend geval (zie 3.1.2.8) dient dit alles aangevuld te worden met de technische naam, bijvoorbeeld : « LEGE TANKWAGEN, 2, LAATST GELADEN GOED : 268 UN 1017 CHLOOR ».
Wanneer lege, niet gereinigde tankwagens, batterijwagens, afneembare tanks, mobiele tanks, tankcontainers, MEGC's, wagens en containers, evenals le(e)g(e) niet gereinigd(e) tankvoertuig(en), le(e)g(e) demonteerbare tank(s) en/of le(e)g(e) niet gereinigd(e) batterijvoertuig(en) vervoerd in gecombineerd spoor/wegverkeer volgens 1.1.4.4, vervoerd worden naar de dichtst bijzijnde geschikte plaats waar de reiniging of de herstelling kan plaatsvinden, overeenkomstig de bepalingen van 4.3.2.4.3 of 7.5.8.1, moet volgende bijkomende vermelding in de vrachtbrief toegevoegd worden. « VERVOER OVEREENKOMSTIG DE BEPALINGEN VAN 4.3.2.4.3 » of « VERVOER OVEREENKOMSTIG DE VOORSCHRIFTEN VAN 7.5.8.1 ». 5.4.1.12 (voorbehouden) 5.4.1.2.1 Bijzondere bepalingen voor de klasse 1 a) Naast de aanduidingen volgens 5.4.1.1.1 moet in de vrachtbrief de netto massa van de ontplofbare stof in kg worden vermeld. Bij volledige wagens of wagenladingen moet in de vrachtbrief het aantal colli, de massa in kg van elk collo en de totale netto massa ontplofbare stof in kg vermeld worden. b) Indien twee verschillende goederen gezamenlijk verpakt zijn, moet de omschrijving van het goed in de vrachtbrief de UN-nummers en de officiële, in hoofdletters gedrukte, benamingen voor het vervoer van de kolommen (1) en (2) van de tabel A van hoofdstuk 3.2 omvatten van de beide stoffen of van de beide voorwerpen. Indien meer dan twee verschillende goederen in een zelfde collo bijeengebracht zijn volgens de bepalingen met betrekking tot de gezamenlijke verpakking van 4.1.10, bijzondere bepalingen MP1, MP2 en MP20 t/m MP24, moeten in de vrachtbrief onder de benaming van de goederen de UN-nummers van alle in het collo aanwezige stoffen en voorwerpen als volgt worden aangegeven : " GOEDEREN VAN DE UN-NUMMERS... » . c) Wanneer stoffen en voorwerpen vervoerd worden die ingedeeld zijn bij een n.e.g. rubriek of bij de rubriek 0190 "ONTPLOFBARE STOF, MONSTER", of die verpakt zijn volgens verpakkingsmethode P 101 VAN 4.1.4.1, moet een kopie van het akkoord van de bevoegde overheid met de vervoersvoorwaarden aan de vrachtbrief gehecht worden. Het moet in een officiële taal van het land van verzending gesteld zijn en daarenboven in het Duits, het Engels, het Frans of het Italiaans indien de officiële taal geen van de vier genoemde is; dit tenzij de internationale tarieven of overeenkomsten tussen de bij het vervoer betrokken spoorwegmaatschappijen anders bepalen. d) Indien de colli, die stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroepen B en D bevatten, in een wagen samen geladen worden volgens de bepalingen van 7.5.2.2, moet het goedkeuringscertificaat van de beschermende container of van het beschermend compartiment volgens voetnoot 1) van 7.5.2.2 bij de vrachtbrief gevoegd worden. e) Wanneer springstoffen of ontplofbare voorwerpen vervoerd worden in verpakkingen conform verpakkingsmethode P101, moet de vrachtbrief de vermelding bevatten : "Verpakking goedgekeurd door de bevoegde overheid van... (het onderscheiden teken van de staat gebruikt bij voertuigen in internationaal verkeer waarvoor de bevoegde overheid zijn mandaat uitoefent)" (zie methode P101, 4.1.4.1). f) Bij de militaire vervoeren, in de zin van 1.5.2, mogen de aanduidingen voorgeschreven door de bevoegde militaire overheid gebruikt worden in plaats van de aanduidingen van tabel A, hoofdstuk 3.2.
Voor de militaire vervoeren waarop de afwijkende bepalingen van 5.2.1.5, 5.2.2.1.8, 5.3.1.1.2 en 7.2.4 bijzonder bepaling W2 van toepassing zijn, moet de vrachtbrief bovendien volgende vermelding bevatten "Militaire zending".
OPMERKING. De commerciële of technische benaming van goederen mag toegevoegd worden bij wijze van aanvulling aan de officiële benaming voor het vervoer in de vrachtbrief. g) Waneer vuurwerk van de UN-nummers 0333, 0334, 0335, 0336 en 0337 vervoerd wordt, moet de volgende vermelding in de vrachtbrief voorkomen : "Classificatie goedgekeurd door de bevoegde overheid van... » (de door de bijzondere bepaling 645 van 3.3.1 beoogde Staat).
Deel 6 Voorschriften met betrekking tot de constructie van de verpakkingen, van de grote recipienten voor losgestort vervoer (IBC's - Intermediat Bulk Containers), van de grote verpakkingen, van de tanks, en met betrekking tot de beproevingen die ze moeten ondergaan 6.2.1.2 Materialen voor recipiënten De materialen waaruit de recipiënten en hun sluitingen samengesteld zijn, en alle materialen die met de inhoud in aanraking kunnen komen, mogen niet door de inhoud aangetast worden of er schadelijke of gevaarlijke verbindingen mee vormen.
Volgende materialen mogen gebruikt worden : a) koolstofstaal voor de samengeperste, vloeibaar gemaakte, sterk gekoelde vloeibare en opgeloste gassen en voor de niet bij klasse 2 ingedeelde stoffen die vernoemd worden in tabel 3 van verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1; b) gelegeerd staal (speciale staalsoorten), nikkel en nikkellegeringen (bijvoorbeeld monel) voor de samengeperste, vloeibaar gemaakte, sterk gekoelde vloeibare en opgeloste gassen en voor de niet bij klasse 2 ingedeelde stoffen die vernoemd worden in tabel 3 van verpakkingsinstructie P200 in 4.1.4.1; c) koper voor : i) de gassen van de classificatiecodes 1A, 1O, 1F en 1TF, waarvan de vuldruk - herleid tot een temperatuur van 15 °C - niet hoger is dan 2 MPa (20 bar); ii) de gassen van classificatiecode 2A en de UN-nummers 1033 dimethylether, 1037 ethylchloride, 1063 methylchloride, 1079 zwaveldioxide, 1085 vinylbromide, 1086 vinylchloride en 3300 mengsel van ethyleenoxide en koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) met meer dan 87 % ethyleenoxide; iii) de gassen van de classificatiecodes 3A, 3O en 3F; d) aluminiumlegeringen : zie bijzondere bepaling « a » van verpakkingsinstructie P200 (9) in 4.1.4.1; e) composietmaterialen voor de samengeperste, vloeibaar gemaakte, sterk gekoelde vloeibare en opgeloste gassen;f) synthetische materialen voor de sterk gekoelde, vloeibare gassen; en g) glas voor de sterk gekoelde vloeibare gassen van classificatiecode 3A, behalve UN-nummer 2187 koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) of mengsels die koolstofdioxide (kooldioxide) (koolzuur) bevatten, en voor de gassen van classificatiecode 3O. 6.3.2.9. Binnenverpakkingen van om het even welk type mogen in een (secundaire) tussenverpakking gegroepeerd en vervoerd worden zonder dat ze aan beproevingen in de buitenverpakking onderworpen zijn, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : a) de combinatie tussenverpakking/buitenverpakking moet met goed gevolg de in 6.3.2.3 voorziene proeven doorstaan hebben, en dit met breekbare binnenverpakkingen (bijvoorbeeld uit glas); b) de totale bruto massa van alle binnenverpakkingen mag niet groter zijn dan de helft van de bruto massa van de binnenverpakkingen die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproeven gebruikt werden;c) de dikte van het opvulmateriaal tussen de binnenverpakkingen onderling en tussen de binnenverpakkingen en de buitenkant van de tussenverpakking mag niet kleiner zijn dan de overeenstemmende diktes in de oorspronkelijk beproefde verpakking;indien één enkele binnenverpakking gebruikt werd bij de oorspronkelijke beproeving mag de dikte van het opvulmateriaal tussen de binnenverpakkingen niet kleiner zijn dan de dikte van het opvulmateriaal tussen de buitenkant van de tussenverpakking en de binnenverpakking bij de oorspronkelijke beproeving. Indien men minder of kleinere binnenverpakkingen gebruikt, in vergelijking met de binnenverpakkingen die bij de valproeven gebezigd werden, moet voldoende opvulmateriaal toegevoegd worden om de lege ruimtes op te vullen; d) de buitenverpakking moet in lege toestand met goed gevolg de in 6.1.5.6 vermelde stapelproef doorstaan hebben. De totale massa van identieke colli moet functie zijn van de totale massa van de binnenverpakkingen die bij de in alinea a) hierboven vermelde valproef gebruikt worden; e) de binnenverpakkingen die vloeistoffen bevatten moeten volledig omgeven zijn door voldoende absorberend materiaal om al de vloeistof die in de binnenverpakkingen vervat is op te nemen; f) indien de buitenverpakking niet dicht is t.o.v. vloeistoffen wanneer ze bestemd is om binnenverpakkingen met vloeistoffen te bevatten, of niet stofdicht wanneer ze bestemd is om binnenverpakkingen met vaste stoffen te bevatten, dient ze met behulp van een dichte bekleding, een zak uit kunststof of een ander even doeltreffend middel in staat gesteld te worden om de vloeibare of vaste inhoud tegen te houden in geval van lekkage;
Hoofdstuk 6.7 Voorschriften met betrekking tot het ontwerp en de constructie van mobiele tanks en van « UN »-gecertificeerde gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's), en tot de controles en beproevingen die ze moeten ondergaan OPMERKING. Zie hoofdstuk 6.8 voor de tankwagens, wagens met afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houders uit metaal vervaardigd zijn, en voor de batterijvoertuigen en de gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's); zie hoofdstuk 6.9 voor tankcontainers uit vezelversterkte kunststof; zie hoofdstuk 6.10 voor vacuümtanks voor afvalstoffen.
Hoofdstuk 6.8 : Voorschriften met betrekking tot het ontwerp en de constructie van mobiele tanks en van « UN »-gecertificeerde gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's), en tot de controles en beproevingen die ze moeten ondergaan OPMERKING. Zie hoofdstuk 6.7 voor mobiele tanks en « UN »-gecertificeerde MEGC's; zie hoofdstuk 6.9 voor tanks uit vezelversterkte kunststof; zie hoofdstuk 6.10 voor vacuümtanks voor afvalstoffen.
Hoofdstuk 6.9 : Voorschriften met betrekking tot het ontwerp, de constructie, de uitrusting, de goedkeuring van het type, de beproevingen en de kenmerking van tankcontainers met inbegrip van wissellaadtanks uit vezelversterkte kunststof OPMERKING. Zie hoofdstuk 6.7 voor de mobiele tanks en « UN »-gecertificeerde MEGC's; zie hoofdstuk 6.8 voor de tankwagens, afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houders uit metaal vervaardigd zijn, en voor de batterijwagens en de gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's), zie hoofdstuk 6.8; zie hoofdstuk 6.10 voor vacuümtanks voor afvalstoffen.
Hoofdstuk 6.10 : Voorschriften met betrekking tot de constructie, de uitrusting, de goedkeuring van het prototype, de beproevingen en de kenmerking van vacuümtanks voor afvalstoffen OPMERKINGEN. 1. Zie hoofdstuk 6.7 voor de mobiele tanks en « UN »-gecertificeerde MEGC's; zie hoofdstuk 6.8 voor de afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks waarvan de houders uit metaal vervaardigd zijn, en voor de batterijwagen en de gascontainers met verscheidene elementen (MEGC's); zie hoofdstuk 6.9 voor de tankcontainers uit vezelversterkte kunststof. 2. Onderhavig hoofdstuk is van toepassing op, tankcontainers en wissellaadtanks. 6.10.1 Algemeenheden 6.10.1.1 Definitie OPMERKING. Een tank die volledig voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8 wordt niet aanzien als een vacuümtank voor afvalstoffen. 6.10.1.1.1 Onder « beschermde zones » worden de zones verstaan die als volgt gesitueerd zijn : a) op het onderste gedeelte van de tank in een zone die zich uitstrekt over een hoek van 60° langs weerszijden van de onderste generatrice;b) op het bovenste gedeelte van de tank in een zone die zich uitstrekt over een hoek van 30° langs weerszijden van de bovenste generatrice; 6.10.1.2 Toepassingsgebied 6.10.1.2.1 De bijzondere voorschriften van 6.10.2 tot en met 6.10.4 vervolledigen of wijzigen hoofdstuk 6.8 en zijn van toepassing op vacuümtanks voor afvalstoffen.
De vacuümtanks voor afvalstoffen mogen uitgerust zijn met opengaande bodems indien de voorschriften van hoofdstuk 4.3 het lossen langs onder van de te vervoeren stoffen toestaan (overeenkomstig 4.3.4.1.1 aangegeven door de letters "A" of "B" in onderdeel 3 van de tankcode die in kolom (12) van tabel A in hoofdstuk 3.2 voorkomt).
De vacuümtanks voor afvalstoffen moeten voldoen aan alle voorschriften van hoofdstuk 6.8, behalve wanneer een andersluidende bijzondere bepaling in onderhavig hoofdstuk voorkomt. De voorschriften van 6.8.2.1.19 en 6.8.2.1.20 zijn evenwel niet van toepassing. 6.10.2 Constructie 6.10.2.1 De tanks moeten berekend worden met een berekeningsdruk die gelijk is aan 1,3 maal de vul- of losdruk, maar die ten minste 400 kPa (4 bar) (manometerdruk) bedraagt. Voor het vervoer van stoffen voor dewelke in hoofdstuk 6.8 een hogere berekeningsdruk van de tank is opgegeven, is deze hogere waarde van toepassing. 6.10.2.2 De tanks moeten berekend zijn om te weerstaan aan een inwendige onderdruk van 100 kPa (1 bar). 6.10.3 Uitrustingen 6.10.3.1 De uitrustingen moeten zodanig worden geplaatst dat zij beschermd zijn tegen de risico's van afrukking of beschadiging gedurende het transport en de behandeling. Het is mogelijk om aan dit voorschrift te voldoen door de uitrustingen in een « beschermde zone » te plaatsen (zie 6.10.1.1.1). 6.10.3.2 De inrichting voor het lossen langs onder van de tanks mag bestaan uit een uitwendige leiding, voorzien van een afsluiter die zich zo dicht mogelijk bij de houder bevindt en van een tweede sluiting die een blindflens of een andere gelijkwaardige inrichting kan zijn. 6.10.3.3 De stand en de sluitrichting van de afsluiter(s) die in verbinding staan met de houder, of met elk compartiment in het geval van houders met meerdere compartimenten, moet op ondubbelzinnige wijze aangegeven zijn en vanaf de grond nagezien kunnen worden. 6.10.3.4 Teneinde bij beschadiging van de uitwendige vul- en losinrichtingen (buizen, zijdelingse afsluitstukken) elk verlies van de inhoud te voorkomen, moeten de inwendige afsluiter of de eerste uitwendige afsluiter (al naargelang het geval) en zijn zitting zo beschermd zijn dat ze niet kunnen afgerukt worden onder invloed van uitwendige krachten of zo ontworpen worden dat ze aan deze krachten kunnen weerstaan. De vul- en losinrichtingen (met inbegrip van flenzen of schroefstoppen) en de eventuele beschermkappen moeten tegen ontijdig openen kunnen beveiligd worden. 6.10.3.5 De tanks mogen uitgerust zijn met opengaande bodems. Deze opengaande bodems moeten beantwoorden aan de volgende voorwaarden : a) ze moeten zodanig ontworpen zijn dat ze lekdicht zijn na het sluiten;b) het mag niet mogelijk zijn om ze ongewild te openen;c) wanneer het openingsmechanisme werkt met behulp van een krachtbron moet de bodem hermetisch dicht blijven bij een panne van de krachtbron;d) er dient een veiligheids- of blokkeringsinrichting ingebouwd te worden die garandeert dat de bodem niet volledig kan geopend worden wanneer er nog een residuele overdruk in de tank bestaat.Dit voorschrift is niet van toepassing op opengaande bodems die werken met behulp van een krachtbron, indien de beweging positief gecontroleerd wordt. In dit geval moet de bedieningsinrichting van het dodemanstype zijn en zich op een zodanige plaats bevinden dat de operator de beweging van de bodem altijd kan in het oog houden en niet in gevaar gebracht wordt gedurende het openen en het sluiten ervan. e) er moeten voorzieningen getroffen worden om de opengaande bodem te beschermen en om te vermijden dat deze opengaat bij het omkantelen van de tankcontainer of de wissellaadtank. 6.10.3.6 De vacuümtanks voor afvalstoffen die uitgerust zijn met een inwendige zuiger om de reiniging of het lossen te vergemakkelijken, moeten voorzien zijn van afstopinrichtingen die beletten dat de zuiger uit de tank weggeslingerd wordt wanneer er in om het even welke werkingsstand een kracht op uitgeoefend wordt die overeenstemt met de maximaal toegelaten dienstdruk van de tank. De maximaal dienstdruk van tanks of compartimenten met een pneumatisch aangedreven zuiger mag niet groter zijn dan 100 kPa (1,0 bar). De inwendige zuiger dient zodanig gebouwd te zijn en uit dusdanige materialen dat geen ontstekingsbron ontstaat tijdens de beweging ervan.
De inwendige zuiger mag gebruikt worden als compartimentwand, op voorwaarde dat hij in die stand vastgezet wordt. Indien om het even welk onderdeel van de middelen waarmee de inwendige zuiger vastgezet is zich buiten de tank bevindt, dient het zich op een plaats te bevinden die elk gevaar op een accidentele beschadiging uitsluit. 6.10.3.7 De tanks mogen uitgerust zijn met aanzuigarmen indien : a) de arm voorzien is van een inwendige of uitwendige afsluiter die rechtstreeks op de wand is vastgehecht, of rechtstreeks op een aan de wand vastgelast elleboogstuk;b) de in a) vermelde afsluiter derwijze ingericht is dat vervoer met de afsluiter in open stand verhinderd wordt, en c) de arm zodanig geconstrueerd is dat de tank niet kan lekken als gevolg van een accidentele schok op de arm. 6.10.3.8 De tanks moeten uitgerust zijn met de volgende bijkomende bedrijfsuitrusting : a) de uitlaat van de pomp/evacuatieëenheid dient zodanig geplaatst te worden dat alle brandbare of giftige dampen afgeleid worden naar een plaats waar ze geen gevaar kunnen opleveren;b) een inrichting die de onmiddellijke doorgang van een vlam verhindert moet geplaatst worden aan de inlaat en de uitlaat van een pomp/evacuatieëenheid die vonken kan veroorzaken en die op een tank gemonteerd is die voor het vervoer van brandbare afvalstoffen gebruikt wordt;c) pompen die een overdruk kunnen leveren moeten uitgerust zijn met een veiligheidsinrichting;deze moet geplaatst worden op de leiding die onder druk kan komen te staan. De veiligheidsinrichting moet afgesteld worden om af te blazen bij een druk die niet groter is dan de maximaal toegelaten dienstdruk van de tank; d) tussen de wand - of de uitlaat van de inrichting die op deze laatste is aangebracht om overvulling te vermijden - en de leiding die de wand met de pomp/evacuatieëenheid verbindt, moet een afsluiter aangebracht worden;e) de tank moet uitgerust zijn met een gepaste overdruk/onderdruk manometer;deze dient aangebracht te worden op een plaats waar hij gemakkelijk kan afgelezen worden door de persoon die de pomp/evacuatieëenheid bedient. De wijzerplaat moet voorzien zijn van een merkteken dat de maximale dienstdruk van de tank aangeeft; f) de tank, of elk compartiment wanneer de tank in compartimenten is onderverdeeld, moet uitgerust zijn met een peilmeter.Kijkglazen mogen als peilmeter gebruikt worden op voorwaarde dat : i) ze deel uitmaken van de tankwand en hun weerstand tegen druk vergelijkbaar is met deze van de wand;of ze aan de buitenkant van de tank bevestigd zijn; ii) hun verbindingen met de bovenkant en onderkant van de tank voorzien zijn van rechtstreeks op de wand vastgehechte afsluiters, die derwijze ingericht zijn dat vervoer met de afsluiters in open stand verhinderd wordt; iii) ze kunnen functioneren bij de maximaal toegelaten dienstdruk van de tank; en iv) ze geplaatst zijn in een zone die elk gevaar op een accidentele beschadiging uitsluit. 6.10.3.9 De houders van de vacuümtanks voor afvalstoffen moeten uitgerust zijn met een veiligheidsklep, voorafgegaan door een breekplaat. 6.10.4 Controles De vacuümtanks voor afvalstoffen moeten om de twee en een half jaar onderworpen worden aan een onderzoek van de inwendige en uitwendige toestand. _______ Nota's (4) Uitgave van 1 januari 2003 gepubliceerd door de « Union international des chemins de fer, Service Publications, rue Jean Rey 16, F-75015 Paris ». (11) Uitgave van 1.3.2003 gepubliceerd door de « Union international des chemins de fer, Service Publications, rue Jean Rey 16, F-75015 Paris ».