Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 04 maart 2003

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 14 januari 2003 in zake V. Huygen tegen W. Michiels, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 janu 1. « Schendt artikel 11bis , 9° [lees : laatste lid], van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arb(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200209
pub.
04/03/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 14 januari 2003 in zake V. Huygen tegen W. Michiels, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 januari 2003, heeft de Arbeidsrechtbank te Antwerpen de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 11bis , 9° [lees : laatste lid], van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre deze bepaling, enerzijds, aan werknemers wiens arbeidsovereenkomst een effectieve wekelijkse arbeidsduur bepaalt die lager is dan de door of krachtens de wet bepaalde minimale wekelijkse arbeidsduur, een loon toekent dat gelijk is aan het loon voor de prestaties die gelijk zijn aan de minimale wekelijkse arbeidsduur, terwijl, anderzijds, de werknemers wiens arbeidsovereenkomst een arbeidsduur bepaalt die gelijk is aan de door of krachtens de wet bepaalde minimale arbeidsduur (slechts) recht hebben op het loon voor de effectief geleverde prestaties ? » 2.« Schendt artikel 11bis , 9° [lees : laatste lid], van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, nu deze bepaling een onderscheid maakt tussen, enerzijds, de werkgevers die de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 december 1992 niet hebben nageleefd en, anderzijds, de werkgevers die dit wel hebben gedaan, nu de eerste categorie van werkgevers onweerlegbaar vermoed wordt de werknemers tewerkgesteld te hebben overeenkomstig de minimumarbeidsduurgrens, bepaald door artikel 11bis , 5°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en er bijgevolg toe gehouden is de werknemers te betalen overeenkomstig deze grens, terwijl de tweede categorie van werkgevers slechts gehouden is tot betaling van het loon in verhouding tot de werkelijk gepresteerde arbeid ? » 3. « Schendt artikel 11bis , 9° [lees : laatste lid], van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, nu deze bepaling een onderscheid maakt tussen, enerzijds, de deeltijdse werknemers van de werkgevers die de bepalingen van het koninklijk besluit van 21 december 1992 niet hebben nageleefd en, anderzijds, de andere deeltijdse werknemers, doordat met name de eerste categorie van werknemers aanspraak kan maken op de betaling van een loon alsof zij arbeidsprestaties hebben geleverd overeenkomstig de minimale wekelijkse arbeidsduur, bepaald door artikel 11bis , 5°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, terwijl de tweede categorie van deeltijdse werknemers slechts recht heeft op het loon voor de werkelijk geleverde prestaties ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2610 van de rol van het Hof. De griffier, L. Potoms.

^