Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 06 augustus 2002

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 juni 2002 in zake J. Ost en anderen tegen het Ruilverkavelingscomité Hamme, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitrageho « Schendt artikel 43, § 1, van de Ruilverkavelingswet van 22 juli 1970 het grondwettelijk gewa(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021309
pub.
06/08/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 juni 2002 in zake J. Ost en anderen tegen het Ruilverkavelingscomité Hamme, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 juni 2002, heeft de vrederechter van het kanton Dendermonde-Hamme de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 43, § 1, van de Ruilverkavelingswet van 22 juli 1970 het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel in samenlezing met artikel 6, 1, van het EVRM en in samenlezing met artikel 16 van de gecoördineerde Grondwet, in de mate dat het de vrederechter niet toelaat om wijzigingen aan te brengen aan de door het comité vastgestelde ruilverkaveling ? Schendt artikel 43, § 1, van de Ruilverkavelingswet van 22 juli 1970 artikel 16 van de gecoördineerde Grondwet, nu er een vorm van onteigening plaatsvindt buiten de gevallen door de wet bepaald en op een door de wet niet toegelaten wijze, gezien de onmogelijkheid van controle van de externe en interne wettelijkheid van de gevraagde onteigening ? Schenden de artikelen 20 en 43 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet samengelezen met artikel 1 van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 20 maart 1952, ondertekend te Parijs en goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955 doordat de minwaarde die het gevolg is van de toewijzing van gronden in het kader van de ruilverkaveling, niet zou worden vergoed omdat deze gronden geen cultuur- of bedrijfswaarde zouden hebben, in zoverre het aldus een discriminatie in het leven roept ten aanzien van de billijke en voorafgaande schadeloosstelling die, in het gemeen recht, aan de andere onteigenden wordt toegekend ? Is artikel 29, al. 2, van de Ruilverkavelingswet van 22 juli 1970 verenigbaar met de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, in zover dat artikel 29, al. 2, van deze wet in die zin wordt uitgelegd dat aan de gebruiker van een in de ruilverkaveling opgenomen perceel geen vergoeding wegens gebruiksverlies kan worden toegekend anders dan voor een onderbedeling in cultuur en bedrijfswaarden, daar waar bijvoorbeeld aan een gebruiker van eenzelfde perceel opgenomen in een onteigeningsplan ten algemene nutte wel een volledige vergoeding toekomt ? Is artikel 29, al. 2, van de Ruilverkavelingswet van 22 juli 1970 verenigbaar met de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, in zover artikel 29, al. 2, van deze wet in die zin wordt uitgelegd dat aan de eigenaars van een in de ruilverkaveling opgenomen perceel geen vergoeding wegens verminderde exploitatiemogelijkheid kan worden toegekend, daar waar bijvoorbeeld aan een eigenaar van eenzelfde perceel opgenomen in een onteigeningsplan ten algemenen nutte wel een volledige vergoeding toekomt ? Schendt artikel 43, § 1, van de Ruilverkavelingswet van 22 juli 1970 alsook artikel 23 van de Ruilverkavelingswet van 22 juli 1970 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet of het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatieverbod doordat aan wie ' onteigend ' wordt overeenkomstig de Ruilverkavelingswet van 22 juli 1970 niet dezelfde rechten worden gegeven als aan wie overeenkomstig de onteigeningswet van 26 juli 1962 wordt onteigend bij de begroting van de vergoeding en doordat aan de eigenaars niet dezelfde rechten, noch verhaalmogelijkheden worden toegekend als aan de gebruikers, aangezien slechts de gebruiker en niet de eigenaar zelf de puntenwaarde afdoende kan betwisten ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2465 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^