Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 04 september 2001

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 28 juni 2001 in zake de c.v. Intercommunale voor Slib- en Vuilverwijdering van Antwerpse gemeenten tegen de Vlaamse Milieumaatschap « 1. Schendt artikel 35quinquies decies van de wet van 26 maart 1971, zoals gewijzigd bij het progr(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021416
pub.
04/09/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 28 juni 2001 in zake de c.v. Intercommunale voor Slib- en Vuilverwijdering van Antwerpse gemeenten tegen de Vlaamse Milieumaatschappij, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 juli 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 35quinquies decies van de wet van 26 maart 1971, zoals gewijzigd bij het programmadecreet van 6 juli 1994, de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, neergelegd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met het algemeen rechtsbeginsel betreffende de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter doordat het, enerzijds, in eerste aanleg van de belastingplichtige inzake heffing ter bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging een rechter toewijst die, in de persoon van de adjunct-leidende ambtenaar van de Maatschappij, in werkelijkheid een lid van de Vlaamse Milieumaatschappij en bijgevolg een orgaan van de openbare macht is, die partij is in het geding, terwijl aan de rechtzoekende in andere aangelegenheden betreffende politieke rechten een rechter wordt toegewezen die, hoewel hij niet noodzakelijkerwijze tot de rechterlijke orde behoort, toch geen orgaan is van een van de partijen in het geding; en doordat evenmin, anderzijds, bepalingen zijn voorzien die de mogelijkheid tot wraking van de adjunct-leidend ambtenaar van de Maatschappij voorzien, nog een wrakingsprocedure organiseren, terwijl tegen iedere andere rechter van de rechterlijke of administratieve orde die optreedt in een geschil betreffende de subjectieve rechten, een dergelijke procedure wel kan worden ingesteld, met name met toepassing van de artikelen 2 en 828 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek ? 2. Is artikel 35quinquies decies, § 3, eerste lid, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoerd door artikel 5 van het decreet van 6 juni [lees : juli] 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994 (Belgisch Staatsblad van 23 september 1994, p.24246), dat luidt als volgt : ' De persoon die een bezwaarschrift, zoals bedoeld in paragraaf 1, indiende, of een advocaat door hem gemachtigd, kan tegen de beslissing genomen door de ambtenaar van de Maatschappij, bedoeld in paragraaf 2, een voorziening indienen bij het Hof van Beroep van het gebied waar het kantoor gelegen is, waar de belasting is of moet worden geïnd', strijdig met de artikelen 13 en 146 van de Grondwet, namelijk in zoverre artikel 35quinquies decies, § 3, eerste lid, van de voornoemde wet, de materiële en territoriale bevoegdheid van de rechtbanken bepaalt en aldus een aangelegenheid regelt die tot de bevoegdheid van de nationale wetgever behoort, zonder zich te kunnen beroepen op artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ? 3. Is artikel 35quinquies decies, § 3, tweede lid, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoerd door artikel 5 van het decreet van 6 juni [lees : juli] 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994 (Belgisch Staatsblad van 23 september 1994, p.24246), en dat als volgt luidt : ' De eiser mag aan het Hof van Beroep bezwaren onderwerpen die noch in het bezwaarschrift werden geformuleerd, noch ambtshalve door de directeur of de door hem gedelegeerde ambtenaar werden onderzocht, voor zover zij een overtreding van de wet of een schending van de op straffe van nietigheid voorgeschreven procedurevormen aanvoeren ', strijdig met artikel 146 van de Grondwet, namelijk in zoverre artikel 35quinquies decies, § 3, tweede lid, van de voornoemde wet, de procedureregels voor de rechtbanken en hoven bepaalt en aldus een aangelegenheid regelt die tot de residuaire bevoegdheid van de nationale wetgever behoort, zonder zich te kunnen beroepen op artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ? 4. Is artikel 35quinquies decies, § 4, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoerd door artikel 5 van het decreet van 6 juni [lees : juli] 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994 (Belgisch Staatsblad van 23 september 1994, p.24246), [...] dat luidt als volgt : ` De eiser die gebruik wenst te maken van nieuwe stukken, is gehouden deze geïnventariseerd neer te leggen ter griffie van het Hof van Beroep, binnen zestig dagen na neerlegging van de uitgifte en van de stukken bedoeld in § 3, vijfde lid, door de gemachtigde ambtenaar van de Maatschappij ' strijdig met artikel 146 van de Grondwet, namelijk in zoverre artikel 35 quinquies decies, § 4, van voornoemde wet, de materiële bevoegdheid van de rechtbanken bepaalt en aldus een aangelegenheid regelt die tot de bevoegdheid van de nationale wetgever behoort, zonder zich te kunnen beroepen op artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen ? 5. Schendt de bepaling van artikel 35quinquies decies van de wet van 26 maart 1971, zoals gewijzigd bij decreet van 25 juni 1992, artikel 146 van de Grondwet in zoverre het de materiële en territoriale bevoegdheid van de rechtbank bepaalt en aldus een aangelegenheid regelt die door artikel 146 van de Grondwet aan de federale wetgever voorbehouden werd doordat aan de door de Executieve aangewezen ambtenaar de bevoegdheid wordt verleend om te bepalen op welke wijze tegen zijn beslissing gewezen op het bezwaarschrift in rechte kan worden opgekomen en waarbij deze ambtenaar gebruik maakt van de door het decreet aan hem toevertrouwde bevoegdheid en in kennisgeving aan de belastingplichtige stelt dat zijn beslissing voor het Vredegerecht van Aalst, tweede kanton, en de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde, kan worden betwist ? 6.Schenden de bepalingen met betrekking tot de oppervlaktewaterheffingen zoals ingevoerd bij decreet van 20 december 1989 en nadien gewijzigd door de decreten van 21 december 1990, 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 6 juni [lees : juli] 1994, 21 december 1994, 22 december 1995, 8 juni 1996, 20 december 1996, 8 juni 1997, 19 december 1997 en 19 december 1998 de in de Grondwet en in de bijzondere wetten bepaalde bevoegdheidsverdelingen tussen de Staat, de gewesten en de gemeenschappen, in de zin dat uit de decreten moet worden afgeleid dat ook intercommunales gevestigd op het Vlaamse grondgebied onderworpen worden aan de oppervlaktewaterheffing zoals ingevoerd door de Vlaamse decreetgever terwijl de artikelen van de Grondwet en de bijzondere wetten aan de gewesten geen normatieve bevoegdheid verlenen terzake van de fiscaliteit van intercommunales, en voor zover deze bepalingen niet genomen zijn met bevoegdheidsoverschrijdingen, het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden nu intercommunales van het Brusselse en Waalse Gewest niet onderworpen zijn aan eenzelfde oppervlaktewaterheffing, terwijl het de federale wetgever is die bevoegd is om het fiscaal statuut van de intercommunales te bepalen ? 7. Schenden de bepalingen met betrekking tot de oppervlaktewaterheffingen zoals ingevoerd bij decreet van 20 december 1989 en nadien gewijzigd door de decreten van 21 december 1990, 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 6 juni [lees : juli] 1994, 21 december 1994, 22 december 1995, 8 juni 1996, 20 december 1996, 8 juni 1997, 19 december 1997, geïnterpreteerd zijnde al zouden de intercommunales onderworpen zijn aan de milieuheffingen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de intercommunale als rechtspersoon die onderworpen is aan de rechtspersonenbelasting, niet in de mogelijkheid is, in tegenstelling tot de rechtspersooon onderworpen aan de vennootschapsbelasting, om de impact van de milieuheffingen te verzachten door de kosten ervan in mindering te brengen op de belastbare grondslag, en in zoverre de intercommunale in tegenstelling tot de gemeenten en de provincies en andere openbare besturen niet zou kunnen genieten van de door de federale wetgever voorziene vrijstellingen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2222 van de rol van het Hof. De griffier, L. Potoms.

^