gepubliceerd op 06 maart 2001
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 1 december 2000 in zake D. Debraz en het openbaar ministerie tegen P. Vanseveren, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitrag « Schenden de artikelen 64, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, 184 van hetzelfde Wetbo(...)
ARBITRAGEHOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6    januari 1989 op het Arbitragehof    Bij vonnis van 1 december 2000 in zake D. Debraz en het openbaar    ministerie tegen P. Vanseveren, waarvan de expeditie ter griffie van    het Arbitragehof is ingekomen op 9januari 2001, heeft de Rechtbank van    eerste aanleg te Hoei de volgende prejudiciële vraag gesteld :    « Schenden de artikelen 64, tweede lid, van het Wetboek van    Strafvordering, 184 van hetzelfde Wetboek en 2, tweede lid, van de wet    van 4 oktober 1867, zoals gewijzigd bij artikel 47 van de wet van 11    juli 1994, afzonderlijk of in samenhang gelezen, de artikelen 10 en 11    van de Grondwet doordat zij de benadeelde persoon niet toestaan de    zaak door middel van rechtstreekse dagvaarding bij de correctionele    rechtbank aanhangig te maken in de gevallen opgesomd in artikel 2,    derde lid, van de wet van 4 oktober 1867 en wanneer deze partij van    oordeel is dat geen strengere dan een correctionele straf zal worden    gevorderd vanwege verzachtende omstandigheden of vanwege een    verschoningsgrond, terwijl : a) het openbaar ministerie over die mogelijkheid beschikt;b) de personen die worden benadeeld door feiten die - vanwege de    strafrechtelijke kwalificatie ervan - objectief minder ernstig zijn,    over de mogelijkheid beschikken om de zaak door middel van    rechtstreekse dagvaarding bij de correctionele rechtbank aanhangig te    maken ? »    Die zaak is ingeschreven onder nummer 2113 van de rol van het Hof.   De griffier,    L. Potoms.