gepubliceerd op 10 februari 2001
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 30 oktober 2000 in zake C. Milhoux, de n.v. KBC Bank, P. Lefevere en F. Lefevere, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitrag « Schendt artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 de artikelen 10 en 11 van de Gron(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 30 oktober 2000 in zake C. Milhoux, de n.v. KBC Bank, P. Lefevere en F. Lefevere, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 november 2000, heeft de Rechtbank van koophandel te Nijvel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de gefailleerde het recht toekent de verschoonbaarheid te vragen, terwijl het de hoofdelijk verbonden echtgenoot van de gefailleerde het genot van hetzelfde recht ontzegt ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2072 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 15 november 2000 in zake de b.v.b.a. IPC Europe tegen De Post, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 december 2000, heeft de Rechtbank van koophandel te Hoei de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Houden de bepalingen van de wet van 26 december 1956, waaronder inzonderheid artikel 23, in de versie zoals die van kracht was vóór 18 augustus 1999, datum van inwerkingtreding van artikel 25 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999, waarbij een stelsel van beperking van aansprakelijkheid ten gunste van De Post wordt ingevoerd, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 12 december 1996, een tweevoudige schending in van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij een stelsel van schadeloosstelling regelen waarbij een verschil wordt gemaakt, enerzijds, tussen de particulieren die een beroep doen op de dienst Taxipost van De Post en de particulieren die een beroep doen op de privé-ondernemingen die een soortgelijke dienst aanbieden en, anderzijds, tussen De Post en de voornoemde privé-ondernemingen, aangezien de clausules van beperking van aansprakelijkheid die de privé-ondernemingen in hun algemene voorwaarden opnemen door de rechtscolleges zouden moeten worden geweerd om reden dat zij een voor het betrokken type van overeenkomst essentiële verbintenis schrappen, terwijl De Post een beperking van aansprakelijkheid van wetgevende aard geniet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2089 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 27 november 2000 in zake R. Depus tegen het Landsbond van de neutrale ziekenfondsen en het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 december 2000, heeft de Arbeidsrechtbank te Verviers de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 34, 19°, van de wet op de ziekte- en invaliditeitsverzekering, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 14 juli 1994, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de terugbetaling van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging beperkt tot de enkele behandelingen van enterale voeding via sonde, met uitsluiting van de behandelingen van enterale voeding die oraal wordt toegediend ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2086 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 29 november 2000 in zake C. Petit en anderen tegen J. Comere, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 december 2000, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 10 van de wet van 1 maart 1849, in zoverre het de strafgerechten die uitspraak doen in hoger beroep niet verplicht om aantekening te houden van de voornaamste verklaringen van de getuigen, zoals daarin is voorzien in artikel 155 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2090 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.