Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 april 2024

Uittreksel uit arrest nr. 141/2023 van 19 oktober 2023 Rolnummer 7954 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 2.12.3.0.1, 2.12.4.0.1 en 3.3.1.0.15 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, gesteld door de Rechtba Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter J. Moerman, waarnemend voorzitster, voorzitter (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2024001213
pub.
15/04/2024
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 141/2023 van 19 oktober 2023 Rolnummer 7954 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 2.12.3.0.1, 2.12.4.0.1 en 3.3.1.0.15 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter J. Moerman, waarnemend voorzitster, voorzitter P. Nihoul, en de rechters T. Giet, M. Pâques, Y. Kherbache, D. Pieters en W. Verrijdt, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van rechter J. Moerman, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 20 februari 2023, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 maart 2023, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Zijn de artikelen 2.12.3.0.1., 2.12.4.0.1. en 3.3.1.0.15. VCF zo uitgelegd dat belastingplichtigen die uitsluitend andere spelen en weddenschappen dan casino's aanbieden, verliezen (d.w.z. het negatieve saldo dat ontstaat door verrekening van het bedrag van de winsten met het bedrag van de inzet) die in een aangifteperiode zijn geleden, niet mogen overdragen en verrekenen met volgende aangifteperioden, in overeenstemming met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 2.12.3.0.1, 2.12.4.0.1 en 3.3.1.0.15 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 (hierna : de Vlaamse Codex Fiscaliteit), die respectievelijk de belastbare grondslag, het tarief en de aangifte van de belasting op de spelen en weddenschappen betreffen.

B.1.2. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de prejudiciële vraag enkel betrekking heeft op de belastbare grondslag van de belasting op de spelen en weddenschappen voor de spelen en weddenschappen, andere dan casinospelen, zoals die is neergelegd in artikel 2.12.3.0.1, § 1, eerste en tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, in combinatie met de maandelijkse aangifteplicht die is neergelegd in artikel 3.3.1.0.15, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die bepalingen, die luiden : « Art. 2.12.3.0.1. § 1. De belasting op de spelen en weddenschappen wordt geheven op de opbrengst van de spelen en de weddenschappen, met inbegrip van deze die ingezet worden via informatiemaatschappij-instrumenten als vermeld in artikel 2, 10°, van de Kansspel wet van 7 mei 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/05/1999 pub. 30/12/1999 numac 1999010222 bron ministerie van justitie Wet op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers type wet prom. 07/05/1999 pub. 20/08/1999 numac 1999021323 bron diensten van de eerste minister Wet houdende oprichting van het Paleis voor Schone Kunsten in de vorm van een naamloze vennootschap van publiek recht met sociale doeleinden en tot wijziging van de wet van 30 maart 1995 betreffende de netten voor distributie voor omroepuitzendingen en de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad type wet prom. 07/05/1999 pub. 19/06/1999 numac 1999012447 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid type wet prom. 07/05/1999 pub. 15/05/1999 numac 1999000386 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot wijziging van artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van artikel 57ter van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, van de artikelen 2, § 5, 5, § 2 en 11bis van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door openbare centra voor maatschappelijk welzijn type wet prom. 07/05/1999 pub. 29/06/1999 numac 1999009706 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek, van het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964 type wet prom. 07/05/1999 pub. 30/07/1999 numac 1999009724 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de Rechterlijke Orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek type wet prom. 07/05/1999 pub. 30/09/1999 numac 1999003362 bron ministerie van financien Wet houdende aanpassing van de Rijksmiddelenbegroting van het begrotingsjaar 1999 sluiten.

In het eerste lid wordt verstaan onder opbrengst : het bedrag van de sommen of inleggelden die worden ingezet bij de spelen en weddenschappen in kwestie, verminderd met de winsten die voor die spelen en weddenschappen werkelijk verdeeld zijn. Dat geldt ook voor sommen of inleggelden die worden ingezet in private kringen ». « Art. 3.3.1.0.15. Voor de toepassing van titel 2, hoofdstuk 12, dient de belastingplichtige uiterlijk de vijfde werkdag van de maand bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie een aangifte in voor de verrichtingen die gerealiseerd zijn in de vorige maand ».

B.2. Het verwijzende rechtscollege vraagt het Hof of de in het geding zijnde bepalingen, « zo uitgelegd dat belastingplichtigen die uitsluitend andere spelen en weddenschappen dan casino's aanbieden, verliezen (d.w.z. het negatieve saldo dat ontstaat door verrekening van het bedrag van de winsten met het bedrag van de inzet) die in een aangifteperiode zijn geleden, niet mogen overdragen en verrekenen met volgende aangifteperioden », bestaanbaar zijn met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.

B.3.1. De eisende partij voor het verwijzende rechtscollege betwist de interpretatie die het verwijzende rechtscollege, in navolging van de Vlaamse Belastingdienst, geeft aan de in het geding zijnde bepalingen.

Zij is van oordeel dat bij het bepalen van de belastbare grondslag rekening moet worden gehouden met de opbrengst in het betrokken aanslagjaar, en niet met de opbrengst in de betrokken maandelijkse aangifteperiode. In die interpretatie van de in het geding zijnde bepalingen zouden verliezen in een aangifteperiode wel degelijk kunnen worden overgedragen naar een andere aangifteperiode in hetzelfde belastbare tijdperk.

B.3.2. Onder voorbehoud van een klaarblijkelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepalingen, komt het in de regel het verwijzende rechtscollege toe de bepalingen te interpreteren die het toepast. De in B.2 vermelde interpretatie, die overeenstemt met het administratief standpunt nr. 21044 van 19 juli 2021 van de Vlaamse Belastingdienst, is niet klaarblijkelijk verkeerd, bij gebrek aan een bepaling die erin voorziet dat de verliezen in een aangifteperiode kunnen worden overgedragen naar een andere aangifteperiode in hetzelfde belastbare tijdperk. Het Hof beantwoordt de prejudiciële vraag bijgevolg in de door het verwijzende rechtscollege voorgelegde interpretatie.

B.4.1. Volgens de Vlaamse Regering is de prejudiciële vraag onontvankelijk omdat het verwijzende rechtscollege niet aangeeft welke categorieën van personen met elkaar dienen te worden vergeleken. In ondergeschikte orde stelt de Vlaamse Regering dat, voor zover er al sprake zou kunnen zijn van een verschil in behandeling tussen de personen die andere spelen en weddenschappen dan casinospelen aanbieden op het vlak van de belastingen die uiteindelijk verschuldigd zullen zijn tijdens een belastingjaar, het voormelde verschil in behandeling niet zou voortvloeien uit de in het geding zijnde bepalingen, die de vergeleken categorieën van belastingplichtigen immers identiek behandelen, doch wel uit een louter feitelijk gegeven.

B.4.2. Uit de motivering van het verwijzingsvonnis blijkt dat het verwijzende rechtscollege de personen die andere spelen en weddenschappen dan casinospelen aanbieden en die in een aangifteperiode verliezen hebben geleden, vergelijkt met de personen die andere spelen en weddenschappen dan casinospelen aanbieden en die tijdens hetzelfde belastbare tijdperk eenzelfde opbrengst hebben gegenereerd doch in geen enkele aangifteperiode verliezen hebben geleden. Doordat de eerstgenoemde categorie van personen hun verliezen niet kunnen overdragen naar een andere aangifteperiode in hetzelfde belastbare tijdperk, zouden zij in dat belastbare tijdperk worden onderworpen aan een hogere belastingdruk dan de tweede categorie van personen.

De prejudiciële vraag dient aldus in die zin te worden begrepen dat aan het Hof wordt gevraagd of de artikelen 2.12.3.0.1 en 3.3.1.0.15 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit tot een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen de voormelde categorieën van personen leiden, in zoverre zij niet in de mogelijkheid voorzien om de verliezen uit een aangifteperiode over te dragen naar een andere aangifteperiode in hetzelfde belastbare tijdperk.

In die zin begrepen, vloeit het in de prejudiciële vraag beschreven verschil in behandeling voort uit de in het geding zijnde bepalingen.

Uit de memories van de eisende partij voor het verwijzende rechtscollege en van de Vlaamse Regering, blijkt dat zij de prejudiciële vraag in die zin hebben begrepen en aldus een dienstig verweer hebben kunnen voeren.

B.4.3. De excepties van de Vlaamse Regering worden verworpen.

B.5. De eisende partij voor het verwijzende rechtscollege voert in haar memories voor het Hof aan dat de in het geding zijnde bepalingen eveneens een verschil in behandeling creëren tussen exploitanten die weddenschappen op verschillende categorieën van sportevenementen aanbieden en exploitanten die weddenschappen op één categorie van sportevenementen aanbieden, in zoverre de belasting afzonderlijk wordt berekend voor de verschillende categorieën van sportevenementen.

Voorts zouden de in het geding zijnde bepalingen aanleiding geven tot een verschil in behandeling tussen personen die andere spelen en weddenschappen dan casinospelen aanbieden en belastingplichtigen die casinospelen aanbieden, in zoverre enkel de laatstgenoemden hun verlies van de ene dag naar de volgende dagen kunnen verschuiven.

Nu de partijen voor het Hof de draagwijdte van de prejudiciële vraag niet kunnen wijzigen, doen wijzigen of uitbreiden, vermag het Hof niet in te gaan op die bijkomende vergelijkingen.

B.6.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.6.2. Artikel 172, eerste lid, van de Grondwet vormt, in fiscale aangelegenheden, een bijzondere toepassing van het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vervatte beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

B.7. Het komt de wetgever toe de grondslag van de belasting vast te stellen. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsbevoegdheid.

Fiscale maatregelen maken immers een wezenlijk onderdeel uit van het sociaaleconomisch beleid. Zij zorgen niet alleen voor een substantieel deel van de inkomsten die de verwezenlijking van dat beleid mogelijk moeten maken, maar zij laten de wetgever ook toe om sturend en corrigerend op te treden en op die manier het sociale en economische beleid vorm te geven.

De maatschappelijke keuzen die bij het inzamelen en het inzetten van middelen moeten worden gemaakt, behoren derhalve tot de beoordelingsvrijheid van de wetgever. Het Hof vermag een dergelijke beleidskeuze, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden berusten of indien zij onredelijk zouden zijn.

B.8. De belastingwetgever kan daarenboven geen rekening houden met de bijzonderheden van elk gegeven geval. Hij vermag de diversiteit ervan benaderend en vereenvoudigend te omschrijven.

B.9.1. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op het al dan niet bestaan van verliezen in een aangifteperiode, wat een objectief criterium vormt. Het Hof moet onderzoeken of dat criterium relevant is ten opzichte van de door de wetgever nagestreefde doelstelling en of het verschil in behandeling geen onevenredige gevolgen met zich meebrengt.

B.9.2. De belasting op de spelen en weddenschappen heeft tot doel « onevenredige winsten van kansspelinrichtingen te vermijden en maatschappelijk nefaste effecten van kansspelen tegen te gaan » (Parl.

St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1663/1, pp. 12-13). Voorts heeft de wetgever rekening willen houden met de hoge opbrengsten die in de sector worden gegenereerd en de fraudegevoeligheid van de sector (ibid., p. 23).

Het is pertinent ten aanzien van die doelstellingen dat de decreetgever heeft voorzien in een maandelijkse aangifteplicht van de belasting op de spelen en weddenschappen en in de onmogelijkheid om verliezen die in een aangifteperiode zijn geleden, over te dragen naar volgende aangifteperioden.

B.9.3. De in het geding zijnde bepalingen hebben tot slot geen onevenredige gevolgen voor de belastingplichtigen die uitsluitend andere spelen en weddenschappen dan casino's aanbieden en die in een aangifteperiode verliezen hebben geleden, nu zij voor die maand voor de betrokken categorie van weddenschappen geen belastingen dienen te betalen. Het blijkt bovendien niet dat de onmogelijkheid om die verliezen over te dragen naar volgende aangifteperioden in hetzelfde belastbare tijdperk, aanleiding geeft tot een onevenredige belastingdruk.

B.10. De artikelen 2.12.3.0.1 en 3.3.1.0.15 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit zijn bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 2.12.3.0.1 en 3.3.1.0.15 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 schenden de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 oktober 2023.

De griffier, De wnd. voorzitster, F. Meersschaut J. Moerman

^