Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 maart 2024

Uittreksel uit arrest nr. 128/2023 van 21 september 2023 Rolnummer 7882 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 12.7 van afdeling 3 van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het oud B(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2024000996
pub.
28/03/2024
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 128/2023 van 21 september 2023 Rolnummer 7882 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 12.7 van afdeling 3 (« Regels betreffende de pacht in het bijzonder ») van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het oud Burgerlijk Wetboek, en artikel 15 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 mei 2019 « tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia en K. Jadin, bijgestaan door de griffier N. Dupont, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 19 oktober 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 november 2022, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schendt artikel 12.7 van de Pachtwet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het, door te voorzien in een herziening om de vijf jaar van de oppervlakten bepaald door de Koning zonder een regeling in te voeren die toelaat Zijn eventuele onachtzaamheid op te vangen, een verschil in behandeling creëert tussen, enerzijds, de pachters aan wie opzegging werd gegeven door een landbouwexploitant die de gehuurde grond heeft verworven in de geldigheidsperiode van de oppervlakten vastgelegd bij koninklijk besluit overeenkomstig artikel 12.7 van de wet en, anderzijds, de pachters aan wie opzegging werd gegeven door een landbouwexploitant die de gehuurde grond heeft verworven tussen het verstrijken van de geldigheidsperiode van de oppervlakten vastgelegd bij koninklijk besluit en de inwerkingtreding van een nieuw koninklijk besluit, waarbij de tweede categorie van pachters het recht om die opzegging ongeldig te laten verklaren wordt ontzegd ? - Schendt artikel 15 van het Waalse decreet van 2 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/05/2019 pub. 08/11/2019 numac 2019015073 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht sluiten tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het, door te preciseren dat de door de Regering om de vijf jaar herziene oppervlakten van toepassing blijven tot de inwerkingtreding van het nieuwe besluit, zonder in terugwerkende kracht van die waarborg voor de situaties van vóór het decreet te voorzien, een verschil in behandeling creëert tussen, enerzijds, de pachters aan wie opzegging werd gegeven door een landbouwexploitant die de gehuurde grond heeft verworven na de inwerkingtreding van het decreet van 2 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/05/2019 pub. 08/11/2019 numac 2019015073 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht sluiten, na het verstrijken van de geldigheidsperiode van de oppervlakten vastgelegd bij besluit van de Regering overeenkomstig artikel 12.7 en de inwerkingtreding van een nieuw besluit van de Regering en, anderzijds, de pachters aan wie opzegging werd gegeven door een landbouwexploitant die de gehuurde grond heeft verworven tussen het verstrijken van de geldigheidsperiode van de oppervlakten vastgelegd bij besluit van de Regering en de inwerkingtreding van een nieuw besluit van de Regering, maar vóór de inwerkingtreding van het decreet van 2 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 02/05/2019 pub. 08/11/2019 numac 2019015073 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht sluiten, waarbij de tweede categorie van pachters het recht om die opzegging ongeldig te laten verklaren wordt ontzegd ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.1.1. De wet van 4 november 1969 « tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen », de Pachtwet genaamd, vormt afdeling 3 (« Regels betreffende de pacht in het bijzonder ») van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het oud Burgerlijk Wetboek.

De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 12.7 van die wet, dat in de versie ervan die van toepassing is op het voor het verwijzende rechtscollege hangende geschil, bepaalt : « Wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de rechter weigeren de opzegging geldig te verklaren, wanneer de totale geëxploiteerde oppervlakte van het landbouwbedrijf van de aanstaande exploitant boven de door de Koning bepaalde maximale oppervlakte komt te liggen.

Hetzelfde geldt, bij iedere verdere uitbreiding wanneer het bedrijf van de toekomstige exploitant zich reeds uitstrekt over een grotere oppervlakte dan de maximale oppervlakte.

De Koning stelt bij in Ministerraad overlegd besluit de maximale rendabiliteitsoppervlakten vast op voorstel van de bevoegde provinciale landbouwkamer en op eensluidend advies van de Nationale Landbouwraad.

Deze oppervlakten worden ten minste om de vijf jaar herzien.

Zij worden binnen elke provincie vastgesteld volgens de landbouwstreken, zoals die bepaald zijn in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk.

Wanneer een landbouwexploitant een verpachte grond verkrijgt om deze persoonlijk te exploiteren, zijn de oppervlaktevoorwaarden die gelden bij een eventuele opzegging, die welke van kracht waren bij de verkrijging ».

B.1.2. Wanneer de eigenaar van een grond waarvoor een pachtovereenkomst werd gesloten die overeenkomst opzegt om de grond persoonlijk te exploiteren en de pachter niet in de opzegging berust, kan de eigenaar bij de rechter de geldigverklaring van de opzegging vorderen. De in het geding zijnde bepaling laat de rechter toe om, in bepaalde omstandigheden, te weigeren de opzegging geldig te verklaren, om reden dat de exploitatie van de betrokken gronden door de nieuwe exploitant de totale oppervlakte van de door hem geëxploiteerde gronden naar een waarde zou brengen die hoger is dan die welke door de Koning wordt bepaald als zijnde de maximale rendabiliteitsoppervlakte.

B.1.3. In de in het geding zijnde bepaling wordt gepreciseerd dat de maximale rendabiliteitsoppervlakten door de Koning worden vastgesteld volgens de landbouwstreken en dat die « ten minste om de vijf jaar » worden herzien.

B.2.1. De in het geding zijnde bepaling werd ingevoegd bij artikel 11 van de wet van 7 november 1988 « tot wijziging van de wetgeving betreffende de pacht en de beperking van de pachtprijzen ». Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte een aldus opgestelde bepaling : « Daarenboven kan de opzegging voor persoonlijke exploitatie door de rechter slechts geldig worden verklaard indien de aanstaande exploitant zijn hoofdberoep zal bestaan in het exploiteren van het bedrijf, waarin de betrokken landeigendommen zullen worden uitgebaat, op voorwaarde dat de Pachter zelf zijn hoofdberoep in de landbouw heeft. [...] Wanneer zowel de pachter als de aanstaande exploitant de beide voornoemde voorwaarden vervullen oordeelt de rechter naar billijkheid rekening houdend met de familiale, sociale en economische toestand van de pachter en van de aanstaande exploitant, met de weerslag van de opgezegde oppervlakte op de leefbaarheid en de rationele uitbating van de respectievelijke bedrijven. Indien geen van beide de genoemde voorwaarden vervult, is er geen beletsel voor de geldigverklaring van de opzeg » (Parl. St., Kamer, 1981-1982, nr. 171/1, pp. 8-9).

B.2.2. In het verslag van de werkzaamheden van de Bijzondere Commissie belast met het onderzoek van de wetsvoorstellen inzake de landpacht wordt vermeld : « Tijdens de bespreking heeft de commissie gepoogd een evenwicht tot stand te brengen tussen enerzijds de belangen van de pachter met het oog op zijn bedrijfszekerheid en anderzijds die van de verpachter die in landeigendommen geïnvesteerd heeft. Behalve met de belangen van de partijen werd eveneens rekening gehouden met die van de gemeenschap.

Rendabele landbouwbedrijven zijn immers een belangrijke economische factor » (Parl. St., Kamer, 1981-1982, nr. 171/40, p. 7).

De aangenomen bepaling is voortgekomen uit een amendement waarbij de volgende toelichting is gegeven : « De voorgestelde tekst beoogt hetzelfde doel als het bij de Senaat ingediende wetsvoorstel [...].

Dit wetsvoorstel heeft tot doel ` het gebruikspotentieel van de kleine en middelgrote landbouwbedrijven maximaal te beschermen door de noodzakelijke concentratie van de gronden en, zo mogelijk, de vereniging van een familiaal type tussen exploitanten te steunen, maar tevens overdreven concentraties te vermijden die leiden tot een economisch en sociaal gevaarlijk gigantisme. ' Ook economische en sociale redenen lagen aan het voorstel ten grondslag. Vooral boven een bepaalde drempel - die varieert naar gelang van de streken en de exploitatietypes - leidt de vergroting van landbouwbedrijven immers tot een vermindering van de tewerkgestelde arbeidskrachten en van de produktiewaarde per ha. [...] Bovendien houdt de onmogelijkheid een opzegging te doen die voorkomt in de in het amendement bedoelde hypothese rekening met de situatie die in elke streek bestaat. De rendabiliteit van de landbouwbedrijven is immers niet in alle streken van het land gelijk. De omvang van het in aanmerking te nemen bedrijf zal telkens afhangen van de beoogde streek.

Indien de opzegging de oppervlakte doet toenemen van een bedrijf dat reeds groot genoeg is, dient zij als onverantwoord te worden beschouwd » (ibid., p. 81).

Met betrekking tot de vijfjaarlijkse herziening van de maximale oppervlakten werd opgemerkt : « een geheel van objectieve factoren en criteria die naar gelang van de ontwikkelingen in de landbouw zullen worden geactualiseerd, een reeks garanties invoeren die het amendement en het subamendement aanvaardbaar maken. Ze sluiten ook het gevaar uit van een dirigistisch beleid dat door de aan het bewind zijnde Regering zou worden gevoerd » (ibid., p.83).

B.3.1. Het laatste ter uitvoering van die bepaling door de Koning genomen besluit is het koninklijk besluit van 5 februari 1998Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/02/1998 pub. 26/02/1998 numac 1998016047 bron ministerie van middenstand en landbouw Koninklijk besluit houdende vaststelling van de maximale rendabiliteitsoppervlakten als bedoeld in de pachtwetgeving sluiten « houdende vaststelling van de maximale rendabiliteitsoppervlakten als bedoeld in de pachtwetgeving » (Belgisch Staatsblad, 26 februari 1998). Krachtens artikel 3 ervan, heeft het uitwerking met ingang van 25 november 1997. Artikel 2 van dat koninklijk besluit bepaalt : « De maximale rendabiliteitsoppervlakten zijn geldig voor vijf jaar ».

Bij een in de thans voorliggende zaak gewezen arrest van 1 april 2021Relevante gevonden documenten type arrest prom. 01/04/2021 pub. 08/04/2021 numac 2021020756 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot wijziging van het politiebesluit van 4 november 2020 dat uithuiszettingen tijdelijk verbiedt sluiten, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat de Koning artikel 12.7 van de Pachtwet niet had geschonden door de geldigheidsduur van de maximale oppervlakten die Hij vaststelde tot vijf jaar te beperken (Cass., 1 april 2021, C.20.0346.F, ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20210401.1F.3).

B.3.2. De Waalse Regering heeft op 5 februari 2009 een besluit genomen « betreffende de vaststelling van de maximale rendabiliteitsoppervlakten bedoeld in de pachtwetgeving » (Belgisch Staatsblad, 3 maart 2009).

Bij een in de thans voorliggende zaak gewezen arrest van 8 juni 2017, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat « vóór 1 juli 2014, de maximale rendabiliteitsoppervlakten, die noodzakelijk zijn om de geldigheid van de opzegging van de pachtovereenkomst te beoordelen, door de federale overheid zijn vastgesteld, die als enige ertoe gemachtigd is de contractuele relatie tussen de verpachter en de pachter te regelen », zodat de rechter zijn beslissing om de geldigverklaring van de opzegging te weigeren niet op het voormelde besluit van de Waalse Regering kon baseren (Cass., 8 juni 2017, C.16.00.66.F ).

B.4. Het verwijzende rechtscollege leidt uit die wettelijke en reglementaire context en uit die twee arresten van het Hof van Cassatie af dat op het moment van de verwerving van de betrokken gronden, geen maximale rendabiliteitsoppervlakte was vastgesteld, zodat de rechter bij wie een vordering tot geldigverklaring van die opzegging aanhangig wordt gemaakt de mogelijkheid om te weigeren wordt ontnomen.

Het Hof wordt verzocht om de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te onderzoeken in de interpretatie volgens welke de in het geding zijnde bepaling, in zoverre zij niet voorziet in een « regeling [...] die toelaat [de] eventuele onachtzaamheid [van de Koning] op te vangen », een verschil in behandeling creëert tussen de pachters aan wie de opzegging werd gericht op een moment waarop door de Koning vastgestelde rendabiliteitsoppervlakten van toepassing waren en de pachters aan wie de opzegging werd gericht op een moment waarop de rendabiliteitsoppervlakten bij geen enkel van kracht zijnde koninklijk besluit waren vastgesteld.

B.5. Het Hof mag zich slechts uitspreken over het al dan niet verantwoorde karakter van een verschil in behandeling, ten aanzien van de bepalingen van de Grondwet op de naleving waarvan het Hof mag toezien, wanneer dat verschil aan een norm met wetgevend karakter kan worden toegeschreven.

Het concrete verschil in behandeling waarover het Hof wordt gevraagd zich uit te spreken, kan niet worden toegeschreven aan de in het geding zijnde wetsbepaling, maar is het gevolg van de ontstentenis van een koninklijk besluit waarin de maximale rendabiliteitsoppervlakten ter uitvoering van die bepaling worden vastgesteld.

B.6. Bijgevolg is het Hof niet bevoegd om op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.7.1. De tweede prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 15 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 mei 2019 « tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht », dat artikel 12 van de Pachtwet vervangt. Paragraaf 7 van die bepaling preciseert dat de rechter, in bepaalde omstandigheden, de opzegging voor persoonlijke exploitatie kan weigeren wanneer die tot gevolg heeft dat de totale geëxploiteerde oppervlakte van het landbouwbedrijf van de aanstaande exploitant boven de door de Regering bepaalde maximale oppervlakte komt te liggen of die van het landbouwbedrijf van de huidige exploitant onder de door de Regering vastgestelde minimale rentabiliteitsoppervlakte komt te liggen. Die bepaling belast de Waalse Regering ermee de minimale en maximale rendabiliteitsoppervlakten vast te stellen.

Vervolgens wordt erin gepreciseerd : « Deze oppervlaktes worden minstens om de vijf jaar herzien. De rendabele minimum- en maximumoppervlaktes blijven van toepassing tot de inwerkingtreding van het nieuwe besluit ».

Overeenkomstig artikel 55 van hetzelfde decreet, treedt die bepaling in werking op een datum die door de Regering wordt bepaald.

B.7.2. De bevoegdheid inzake pachtovereenkomsten werd aan de gewesten toegekend bij artikel 6, § 1, V, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, ingevoegd bij artikel 16 van de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming.

B.8. Het Hof wordt verzocht om die bepaling te onderzoeken in zoverre zij niet van toepassing is gemaakt op de situaties die dateren van vóór de inwerkingtreding ervan, hetgeen een verschil in behandeling creëert tussen de pachters aan wie de opzegging werd gericht door de exploitant die de grond heeft verworven na de inwerkingtreding ervan en de pachters aan wie de opzegging werd gericht door de exploitant die de grond heeft verworven vóór de inwerkingtreding ervan. Het verwijzende rechtscollege merkt op dat de door de decreetgever aangenomen bepaling de waarborg bevat, voor de pachters, dat zelfs wanneer de oppervlakten niet door de Waalse Regering worden herzien na een periode van vijf jaar, de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt zal kunnen weigeren om de opzegging geldig te verklaren, terwijl de pachters aan wie een opzegging werd gericht vóór de inwerkingtreding van die bepaling op een moment waarop geen enkel besluit tot vaststelling van de oppervlakten van toepassing was, die waarborg niet genieten.

B.9. De omstandigheid dat de decreetgever wetgevend optreedt voor de toekomst, wat de regel is, is niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Het Hof is niet bevoegd om op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden. - De artikelen 15 en 55 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 mei 2019 « tot wijziging van verscheidene wetgevingen inzake pacht » schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 21 september 2023.

De griffier, De voorzitter, N. Dupont P. Nihoul

^