gepubliceerd op 13 april 2023
Uittreksel uit arrest nr. 36/2023 van 3 maart 2023 Rolnummer 7871 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 5 van de wet van 30 juli 2022 « houdende instemming met de volgende internationale akten : 1) de Overeenkomst tussen het Koni Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechter(...)
Uittreksel uit arrest nr. 36/2023 van 3 maart 2023 Rolnummer 7871 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 5 van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 04/11/2022 numac 2022042334 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 (2) type wet prom. 30/07/2022 pub. 14/02/2023 numac 2023040401 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum type wet prom. 30/07/2022 pub. 11/04/2023 numac 2023041588 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum sluiten « houdende instemming met de volgende internationale akten : 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 », ingesteld door Farzin Hashemi en anderen. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, E. Bribosia en W. Verrijdt, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 oktober 2022 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 oktober 2022, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 5 van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 04/11/2022 numac 2022042334 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 (2) type wet prom. 30/07/2022 pub. 14/02/2023 numac 2023040401 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum type wet prom. 30/07/2022 pub. 11/04/2023 numac 2023041588 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum sluiten « houdende instemming met de volgende internationale akten : 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 4 november 2022, tweede editie), door Farzin Hashemi, Maryam Rajavi, Ahmed Ghozali, Sid Alaoddin Jalalifard, Giulio Terzi Di Sant'Agata, Robert G. Torricelli, Javad Dabiran, Tahar Boumedra, Linda Chavez, Ingrid Betancourt en de organisatie naar Frans recht « Le Conseil national de la Résistance iranienne », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. F. Tulkens en Mr. J. Renaux, advocaten bij de balie te Brussel.
Bij hetzelfde verzoekschrift vorderden de verzoekende partijen eveneens de schorsing van dezelfde wetsbepaling. Bij het arrest nr. 163/2022 van 8 december 2022 (ECLI:BE:GHCC:2022:ARR.163), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 december 2022, heeft het Hof die wetsbepaling geschorst. (...) II. In rechte (...) B.1. Het bestreden artikel 5 van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 04/11/2022 numac 2022042334 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 (2) type wet prom. 30/07/2022 pub. 14/02/2023 numac 2023040401 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum type wet prom. 30/07/2022 pub. 11/04/2023 numac 2023041588 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum sluiten « houdende instemming met de volgende internationale akten : 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 » (hierna : de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 04/11/2022 numac 2022042334 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 (2) type wet prom. 30/07/2022 pub. 14/02/2023 numac 2023040401 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum type wet prom. 30/07/2022 pub. 11/04/2023 numac 2023041588 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum sluiten) bepaalt : « Het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, zal volkomen gevolg hebben ». Bij arrest nr. 163/2022 van 8 december 2022 (ECLI:BE:GHCC:2022:ARR.163) heeft het Hof de bestreden bepaling geschorst in zoverre het verdrag van 11 maart 2022 tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen de overbrenging toestaat, naar Iran, van een persoon die door de hoven en rechtbanken is veroordeeld wegens het plegen, met de steun van Iran, van een terroristisch misdrijf.
B.2.1. Aangezien de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, heeft het Hof in het voormelde arrest de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging reeds bij het onderzoek van de vordering tot schorsing betrokken. Dat onderzoek betrof inzonderheid het belang van de verzoekende partijen en van de tussenkomende partij Olivier Vandecasteele.
B.2.2. Een arrest dat een vordering tot schorsing van een wetgevende norm inwilligt, heeft gezag van gewijsde erga omnes, zij het dat zulks slechts voorlopig geldt tot het arrest op het beroep tot vernietiging is gewezen of tot de termijn van drie maanden na de uitspraak van het arrest dat de schorsing beveelt, is verstreken.
B.2.3. Het gezag van gewijsde van het arrest dat de bestreden norm heeft geschorst, verhindert het Hof dus niet de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging aan een hernieuwd onderzoek te onderwerpen. Meer zelfs, de mogelijkheid om de toepassing van de bestreden norm voorlopig te verhinderen, beoogt precies het Hof in de gelegenheid te stellen het beroep tot vernietiging aan een grondig onderzoek te onderwerpen, zonder dat de toepassing van de norm intussen een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan doen ontstaan.
Dat grondig onderzoek omvat de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging.
B.2.4. Tot de basisregels van een democratische rechtsstaat behoren niet alleen de fundamentele rechten waarop de verzoekende partijen en de eerste tussenkomende partij zich beroepen, maar eveneens de waarborg dat de rechtscolleges binnen de grenzen van hun bevoegdheid recht spreken.
De in het geding zijnde beginselen nopen derhalve tot een nauwgezet onderzoek van de bevoegdheid van het Hof.
B.3. Het Hof is bevoegd om uitspraak te doen op een beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een wet waardoor een verdrag instemming verkrijgt (artikel 1 juncto artikel 3, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof). Het kan een dergelijke wet bovendien niet op zinvolle wijze toetsen zonder de inhoud van de relevante bepalingen van dat verdrag in zijn onderzoek te betrekken.
Het Hof is niet bevoegd is om zich uit te spreken over een mogelijke ongrondwettigheid die niet uit de bestreden norm, maar uit de toepassing ervan voortvloeit (zie met name arrest nr. 182/2014 van 10 december 2014, ECLI:BE:GHCC:2014:ARR.182, B.10). Die onbevoegdheid strekt zich uit tot de toepassing van het verdrag waarmee de bestreden norm heeft ingestemd.
Wanneer het Hof de inhoud van een verdrag onderzoekt, houdt het ermee rekening dat het niet gaat om een eenzijdige soevereiniteitsakte, maar om een verdragsnorm die ook buiten de interne rechtsorde rechtsgevolgen teweegbrengt (zie onder andere arrest nr. 12/94 van 3 februari 1994, ECLI:BE:GHCC:1994:ARR.012). Bij de instemming met een verdrag en inzonderheid bij de beoordeling van de daarbij in het geding zijnde diplomatieke betrekkingen, beschikt de wetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid.
B.4. De relevante bepalingen van het verdrag tussen het Koninkrijk België (hierna : België) en de Islamitische Republiek Iran (hierna : Iran) inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022 (hierna : het verdrag van 11 maart 2022), luiden als volgt : « ARTIKEL 3 - Algemene Beginselen 1. De partijen verbinden zich ertoe om elkaar samenwerking in de ruimst mogelijke zin te verlenen met betrekking tot de overbrenging van veroordeelde personen in overeenstemming met de bepalingen uit dit Verdrag.2. Een persoon die op het grondgebied van een Partij is veroordeeld, kan overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag naar het grondgebied van de andere Partij worden overgebracht om aldaar de resterende duur van de hem opgelegde straf te ondergaan.Te dien einde kan de veroordeelde aan de Staat van veroordeling of de Staat van tenuitvoerlegging zijn wens te kennen geven om overeenkomstig dit Verdrag te worden overgebracht. 3. De overbrenging kan worden verzocht door de Staat van veroordeling of de Staat van tenuitvoerlegging. ARTIKEL 4 - Overbrengingsvoorwaarden 1. Een veroordeelde persoon kan krachtens dit Verdrag slechts onder de volgende voorwaarden worden uitgeleverd : a.De persoon is staatsburger van de Staat van tenuitvoerlegging; b. Het vonnis is onherroepelijk en uitvoerbaar;c. De veroordeelde persoon moet op het tijdstip van ontvangst van het verzoek tot uitlevering nog ten minste één jaar van de straf ondergaan, of de straf geldt voor onbepaalde tijd;d. Er is toestemming voor de uitlevering gegeven door de veroordeelde persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger, indien een van de landen dit nodig acht gezien zijn leeftijd of lichamelijke of geestelijke toestand, behalve in de gevallen zoals onder art.8 en 12; e. Het handelen of nalaten waarvoor de persoon is veroordeeld, is een strafbaar feit volgens het recht van het Land van tenuitvoerlegging, of zou een strafbaar feit zijn indien het op zijn grondgebied zou zijn gepleegd;f. De Staat van veroordeling en Land van tenuitvoerlegging instemmen met de overbrenging. 2. In uitzonderlijke gevallen kunnen de partijen een overbrenging overeenkomen wanneer de resterende duur van de door de veroordeelde te ondergane straf korter is dan vermeld onder paragraaf 1.c van dit artikel. [...] ARTIKEL 10 - Gevolgen van de Uitlevering voor de Staat van Veroordeling 1. De aanvaarding van de veroordeelde persoon door de autoriteiten van de Staat van tenuitvoerlegging heeft tot gevolg dat de tenuitvoerlegging van de veroordeling in de Staat van veroordeling wordt opgeschort.2. De Staat van veroordeling mag de veroordeling niet langer ten uitvoer leggen indien de Staat van tenuitvoerlegging de tenuitvoerlegging van de veroordeling als voltooid beschouwt. ARTIKEL 11 - Gevolgen van de Uitlevering voor de Staat van Tenuitvoerlegging 1. De bevoegde autoriteiten van de Staat van tenuitvoerlegging dienen de tenuitvoerlegging van het vonnis voort te zetten, hetzij onmiddellijk, hetzij krachtens een rechterlijke of administratieve beschikking, onder de in artikel 12 bepaalde voorwaarden.2. De tenuitvoerlegging van de veroordeling is onderworpen aan het recht van de Staat van tenuitvoerlegging en alleen dit land is bevoegd tot het nemen van alle gerelateerde beslissingen. ARTIKEL 12 - Aard en Duur van de Straf 1. De Staat van tenuitvoerlegging is gebonden aan de juridische aard en de duur van de straf die uit de veroordeling voortvloeit.2. Indien de aard of de duur van deze veroordeling echter onverenigbaar is met de wetgeving van de Staat van tenuitvoerlegging, of indien zijn wetgeving zulks vereist, kan de Staat van tenuitvoerlegging deze veroordeling bij rechterlijke of administratieve beschikking aanpassen aan de straf of maatregel die naar zijn eigen recht voor strafbare feiten van dezelfde aard zou worden opgelegd. De aard van deze straf of maatregel moet zoveel mogelijk overeenstemmen met die van de veroordeling die ten uitvoer wordt gelegd. Deze straf mag de aard of de duur van de in de Staat van veroordeling opgelegde straf niet verzwaren of het in de wetgeving van de Staat van tenuitvoerlegging bepaalde maximum overschrijden.
ARTIKEL 13 - Gratie, Amnestie, Strafvermindering Elke Partij kan gratie, amnestie of strafvermindering verlenen in overeenstemming met haar grondwet of andere wetten.
ARTIKEL 14 - Herziening van het Vonnis Enkel de Staat van veroordeling heeft het recht om een beslissing te nemen met betrekking tot een verzoek tot herziening van het vonnis.
ARTIKEL 15 - Beëindiging van de Tenuitvoerlegging De Staat van tenuitvoerlegging dient de tenuitvoerlegging van de veroordeling te beëindigen, zodra het door de Staat van veroordeling in kennis is gesteld van een beslissing of maatregel ten gevolge waarvan de veroordeling niet meer uitvoerbaar is.
ARTIKEL 16 - Informatie inzake Tenuitvoerlegging De Staat van tenuitvoerlegging verstrekt de Staat van veroordeling informatie over de tenuitvoerlegging van de straf: a. wanneer het de tenuitvoerlegging van de straf als voltooid beschouwt;b. indien de veroordeelde persoon uit detentie is ontsnapt voordat de tenuitvoerlegging van de straf is voltooid;of c. indien de Staat van veroordeling om een speciaal verslag verzoekt. [...] ARTIKEL 20 - Beslechting van Geschillen Elk geschil tussen de Partijen betreffende de interpretatie of toepassing van dit Verdrag wordt in der minne en door onderhandeling via diplomatieke weg beslecht.
ARTIKEL 21 - Wijzigingen Dit Verdrag kan te allen tijde met wederzijdse toestemming van de partijen worden gewijzigd in schriftelijke vorm. Een dergelijke wijziging treedt in werking volgens dezelfde procedure die geldt voor de inwerkingtreding van dit Verdrag.
ARTIKEL 22 - Slotbepalingen 1. Dit Verdrag dient te worden geratificeerd en wordt voor onbepaalde tijd van kracht dertig dagen na de uitwisseling van de akten van ratificatie langs diplomatieke weg.2. Dit Verdrag is ook van toepassing op de tenuitvoerlegging van vonnissen die zijn uitgesproken vóór de inwerkingtreding van het Verdrag.3. Onverminderd lopende procedures kan elke Partij te allen tijde dit Verdrag opzeggen door middel van schriftelijke kennisgeving aan de andere partij via diplomatieke weg.De opzegging wordt één jaar na de ontvangstdatum van deze kennisgeving van kracht. 4. De beëindiging van dit Verdrag laat de verzoeken tot overbrenging die vóór de beëindiging van het Verdrag zijn ingediend onverlet ». B.5.1. Het verdrag is noodzakelijk om de overbrenging mogelijk te maken in overeenstemming met de wet van 23 mei 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/05/1990 pub. 01/10/2009 numac 2009000650 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in verdenking gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen » (hierna : de wet van 23 mei 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/05/1990 pub. 01/10/2009 numac 2009000650 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten).
Artikel 1 van die wet bepaalt : « De Regering kan, in uitvoering van met andere Staten op grond van wederkerigheid gesloten overeenkomsten en verdragen, de overbrenging toestaan van in België gevonniste en opgesloten personen naar een vreemde Staat waarvan die persoon onderdaan is, en instemmen met de overbrenging naar België van in het buitenland gevonniste en opgesloten Belgische onderdanen, voor zover : 1° het vonnis waarbij de veroordeling wordt uitgesproken onherroepelijk is;2° het feit dat aan de veroordeling ten grondslag ligt, zowel in de Belgische wet als in de buitenlandse wet, een strafbaar feit oplevert;3° de opgesloten personen met de overbrenging instemmen. Voor de toepassing van deze wet heeft de term ' veroordeling ' betrekking op elke straf of elke maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt en die bij vonnis van de strafrechter wordt opgelegd naast of in plaats van een straf ».
De vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, waarvan de tenuitvoerlegging aan een buitenlandse Staat werd overgedragen, kunnen in België niet meer ten uitvoer worden gelegd, tenzij de buitenlandse Staat meedeelt dat de tenuitvoerlegging wordt geweigerd of onmogelijk is (artikel 27 van de wet van 23 mei 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/05/1990 pub. 01/10/2009 numac 2009000650 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, zoals ingevoegd bij artikel 20 van de wet van 26 mei 2005).
B.5.2. Ten aanzien van de overbrenging naar een vreemde Staat van een in België gevonniste en opgesloten persoon bepalen de artikelen 4 en 5 van de wet van 23 mei 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/05/1990 pub. 01/10/2009 numac 2009000650 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten : «
Art. 4.Indien de Belgische Staat, met toepassing van een overeenkomst of van een internationaal verdrag, een verzoek tot overbrenging van een in België gevonniste en opgesloten persoon naar de vreemde Staat waarvan die persoon onderdaan is, ontvangt of doet, wordt voornoemde persoon gehoord door de procureur des Konings van de plaats van opsluiting, die hem inlicht over dit verzoek en over de gevolgen die zouden voortvloeien uit de overbrenging.
Hij wordt bijgestaan door een raadsman, hetzij wanneer hij erom verzoekt, hetzij wanneer de procureur des Konings zulks nodig acht gelet op de mentale toestand of de leeftijd van de gedetineerde.
Art. 5.De toestemming is onherroepelijk gedurende een termijn van 90 dagen te rekenen vanaf de dag van zijn verschijning.
Indien de overbrenging niet heeft plaatsgevonden gedurende deze termijn, staat het de gevonniste persoon vrij zijn toestemming in te trekken bij brief gericht tot de directeur van de strafinrichting tot op de dag waarop hem kennis wordt gegeven van de datum van de overbrenging ».
B.5.3. Ten aanzien van de overbrenging naar België van een in het buitenland gevonniste en opgesloten persoon bepalen de artikelen 6 tot 8 en 10 van de wet van 23 mei 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/05/1990 pub. 01/10/2009 numac 2009000650 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten : «
Art. 6.Indien een in een vreemde Staat gevonniste en opgesloten persoon met toepassing van een overeenkomst of van een internationaal verdrag, naar België is overgebracht, is de in het buitenland uitgesproken straf of maatregel, krachtens het verdrag, in België rechtstreeks en onmiddellijk uitvoerbaar voor het gedeelte dat nog in het buitenland zou moeten worden ondergaan.
Art. 7.De aangebrachte persoon wordt zodra hij in België aankomt vervoerd naar de strafinrichting naar waar hij is toegewezen.
Art. 8.De overgebrachte persoon verschijnt binnen vierentwintig uur na zijn aankomst in de strafinrichting voor de procureur des Konings van de rechtbank van eerste aanleg van die plaats.
Hij ondervraagt de overgebrachte persoon over zijn identiteit, maakt daarover proces-verbaal op en, na inzage van de stukken betreffende het akkoord van de betrokken Staten en de instemming of, in afwijking van artikel 1, eerste lid, 3°, de mening van de overgebrachte persoon alsmede van het origineel of een afschrift van het buitenlandse veroordelingsvonnis of, in voorkomend geval van een kopie van de maatregel van uitzetting of terugleiding naar de grens, of elke andere gelijkaardige maatregel, beveelt de onmiddellijke opsluiting van de veroordeelde persoon of zijn plaatsing in de psychiatrische afdeling van de strafinrichting indien de maatregel uitgesproken in het buitenland gelijkaardig is aan die bedoeld in hoofdstuk II van titel III van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten betreffende de internering. [...]
Art. 10.Indien de in het buitenland uitgesproken straf of maatregel naar aard en duur niet overeenstemt met die welke voor dezelfde feiten in de Belgische wet is bepaald, moet de procureur des Konings de zaak onverwijld aanhangig maken bij de rechtbank van eerste aanleg en vordert hij de aanpassing van de straf of maatregel aan die welke in de Belgische wet is vastgesteld voor een misdrijf van dezelfde aard.
De in het buitenland uitgesproken straf of maatregel mag geenszins worden verzwaard.
De rechtbank doet uitspraak binnen een maand met inachtneming van de procedure in strafzaken. Tegen de beslissing kunnen de rechtsmiddelen worden aangewend. Niettemin is zij onmiddellijk uitvoerbaar ».
B.5.4. Ten aanzien van de tenuitvoerlegging in België van in het buitenland opgelegde vrijheidsbenemende straffen en maatregelen bepalen de artikelen 19, 20 en 22 van de wet van 23 mei 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/05/1990 pub. 01/10/2009 numac 2009000650 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten : «
Art. 19.Zodra de Belgische Staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf of maatregel ontvangt, wordt de veroordeelde persoon overgebracht naar de strafinrichting van de plaats waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft.
Art. 20.§ 1. De veroordeelde persoon verschijnt binnen vierentwintig uur na zijn aankomst in de strafinrichting voor de procureur des Konings van de rechtbank van eerste aanleg van die plaats. De procureur des Konings gaat over tot het verhoor van de veroordeelde persoon en maakt daarover proces-verbaal op, na inzage van de stukken die overgezonden zijn door de bevoegde overheden van de veroordelende Staat. De instemming van de veroordeelde met de tenuitvoerlegging van de buitenlandse vrijheids- benemende straf of maatregel in België is niet vereist. De veroordeelde persoon wordt bijgestaan door een raadsman, hetzij wanneer hij erom verzoekt, hetzij wanneer de procureur des Konings zulks nodig acht gelet op de mentale toestand of de leeftijd van de veroordeelde. [...]
Art. 22.§ 1. Indien de in het buitenland uitgesproken vrijheidsbenemende straf of maatregel naar aard of duur niet overeenstemt met die welke voor dezelfde feiten in de Belgische wet is bepaald, maakt de procureur des Konings de zaak onverwijld aanhangig bij de rechtbank van eerste aanleg en vordert hij de aanpassing van de vrijheidsbenemende straf of maatregel aan die welke in de Belgische wet is vastgesteld voor een misdrijf van dezelfde aard. De aangepaste vrijheidsbenemende straf of maatregel dient naar aard zoveel mogelijk overeen te stemmen met de vrijheidsbenemende straf of maatregel die bij de in het buitenland uitgesproken veroordeling is opgelegd, en deze laatste mag geenszins worden verzwaard. § 2. De rechtbank doet uitspraak binnen een maand met inachtneming van de procedure in strafzaken. Tegen deze beslissing kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Niettemin is ze onmiddellijk uitvoerbaar ».
B.6.1. Hoewel het verdrag noodzakelijk is om een overbrenging mogelijk te maken, verplicht het de verdragsstaten niet om in te gaan op een verzoek tot overbrenging : « Dat dit verdrag de verdragsluitende Partijen niet echt ergens toe kan dwingen, houdt in dat, ongeacht de Staat die de procedure heeft opgestart, noch de Staat van veroordeling, noch de Staat van tenuitvoerlegging, verplicht is in te gaan op een verzoek tot overbrenging. Dat is een fors verschil met de uitleveringsverdragen en met de verdragen voor wederzijdse rechtshulp » (Parl. St., Kamer, 2021-2022, DOC 55-2784/003, p. 10).
Tijdens de parlementaire bespreking wordt voorts vermeld : « De minister benadrukt dat dit verdrag het gevolg is van onderhandelingen op technisch-administratief en diplomatiek niveau tussen beide landen. Er is op geen enkele manier door België gesproken over een link tussen individuele dossiers. Met dit verdrag doet de Belgische regering met andere woorden geen voorafname. Eenmaal het verdrag in werking treedt, kan het worden toegepast binnen de strikte voorwaarden die erin worden bepaald.
Waarom heeft België dit verdrag onderhandeld en waarom vraagt de regering aan de Kamer om ermee in te stemmen? De veiligheidsdiensten hebben de voorbije jaren in rapporten gewaarschuwd voor dreigingen ten aanzien van Belgische nationale belangen. Dreigingen die substantieel verhoogd zijn sinds de zomer van 2018 en die geleid hebben tot een expliciet negatief reisadvies van de FOD Buitenlandse Zaken op 26 juni 2021, dat luidt als volgt : ' Alle reizen naar Iran worden ten stelligste afgeraden. Belgische onderdanen dienen zich bewust te zijn van het risico op verhoren en willekeurige arrestaties. Recent werden verschillende westerlingen in Iran gearresteerd. De interne politieke context en de regionale situatie zijn bijkomende factoren die in rekening moeten worden genomen '.
Om die toegenomen dreiging af te wenden, heeft de regering het advies van de veiligheidsdiensten gevolgd en dit verdrag getekend » (ibid., p. 11). B.6.2. Op de vraag of het verdrag de rechterlijke macht ondermijnt, antwoordt de bevoegde minister ontkennend : « België heeft met niet minder dan 74 landen een soortgelijk verdrag.
De gerechtelijke autoriteiten schrijven zich in dat beleid in. In beginsel wordt het advies van het parket gevraagd in geval van een individuele overbrenging. Het verdrag is ook een middel om de strafuitvoering te laten gebeuren in het thuisland. Het is geen middel om de straffeloosheid te installeren » (ibid., p. 52).
Het besluit dat de overbrenging toestaat van in België gevonniste en opgesloten personen naar de vreemde Staat waarvan die persoon onderdaan is, ontsnapt niet aan het rechterlijk wettigheidstoezicht : « Als een belanghebbende van oordeel is dat de beslissing van de minister van Justitie onwettig is, kan hij een vernietigingsberoep indienen. In die rechterlijke toets is steeds voorzien voor dergelijke beslissingen » (ibid., p. 54).
Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.7. Bij zijn arrest nr. 163/2022 van 8 december 2022 heeft het Hof geoordeeld dat het belang van de verzoekende partijen en van de tussenkomende partijen vaststond. Er is geen reden om hierover anders te oordelen in het stadium van het onderzoek van het beroep tot vernietiging.
B.8. In hun respectieve memorie van wederantwoord voeren de Ministerraad en Olivier Vandecasteele aan dat de drie middelen gedeeltelijk of geheel niet ontvankelijk zouden zijn in zoverre zij zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met verschillende artikelen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, omdat geen enkele van de verzoekende partijen de Belgische nationaliteit heeft, noch in België woont of verblijft.
B.9.1. Artikel 1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens beperkt het toepassingsgebied ervan tot « eenieder » die ressorteert onder de « rechtsmacht » van de Staten die partij zijn bij dat Verdrag. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens preciseert : « Het loutere gegeven dat op nationaal niveau genomen beslissingen een weerslag hebben gehad op de situatie van personen die in het buitenland verblijven, is niet [...] van dien aard de rechtsmacht van de betrokken Staat te hunnen aanzien buiten zijn grondgebied vast te stellen » en « in de eerste plaats betreft het een feitelijke kwestie die vereist dat wordt stilgestaan bij de aard van de band tussen de verzoekers en de verwerende Staat en dat wordt nagegaan of die laatste zijn gezag of zijn controle te hunnen aanzien daadwerkelijk heeft uitgeoefend » (EHRM, grote kamer, beslissing van niet-ontvankelijkheid, 5 mei 2020, M.N. e.a. t. België, ECLI:CE:ECHR:2020: 0505DEC000359918, § § 112-113).
B.9.2. De artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet maken deel uit van titel II (« De Belgen en hun rechten ») ervan. Krachtens artikel 191 van de Grondwet « [geniet] iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, [...] de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen ». De vreemdelingen kunnen zich dus beroepen op het voordeel van de artikelen van titel II van de Grondwet onder de voorwaarde, in principe, dat zij « zich bevinden op » het grondgebied van België.
B.9.3. Te dezen bestaat de verbondenheid met België die de verzoekende partijen aanvoeren, in het gegeven dat zij zich burgerlijke partij hebben gesteld bij Belgische rechtscolleges naar aanleiding van een strafprocedure die is ingeleid tegen verschillende personen die worden vervolgd wegens feiten die zijn gekwalificeerd als een poging tot het plegen van een terroristische aanslag in Frankrijk, dat zij door de Belgische rechtscolleges zijn erkend als slachtoffers van die feiten en dat zij in die hoedanigheid een recht op herstel van hun schade hebben verkregen.
B.10.1. De eerste tien verzoekende partijen, die natuurlijke personen zijn, hebben de hoedanigheid van slachtoffer in de zin van artikel 2, 6°, van de wet van 17 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/05/2006 pub. 15/06/2006 numac 2006009456 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (2) sluiten « betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten » (hierna : de wet van 17 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/05/2006 pub. 15/06/2006 numac 2006009456 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (2) sluiten) verkregen. Zij genieten krachtens de bepalingen van die wet het recht om te worden ingelicht over de toekenning, aan de veroordeelde, van bepaalde strafmodaliteiten en het recht om te worden gehoord door de strafuitvoeringsrechtbank omtrent de « bijzondere voorwaarden » waarmee bepaalde strafmodaliteiten die een wijziging van de aard of van de duur van de uitgesproken straf impliceren, gepaard moeten gaan in hun « belang ».
B.10.2. De verzoekende partijen verwijten de bestreden bepaling, in zoverre het verdrag van 11 maart 2022 waaraan zij instemming verleent, ten uitvoer zou kunnen worden gelegd om een van de personen die zijn veroordeeld voor de feiten waarvan zij als slachtoffers zijn erkend, over te brengen naar Iran, en in zoverre die persoon, in geval van overbrenging, een maatregel van gratie zou kunnen genieten op grond waarvan hij het restant van de in België uitgesproken straf niet meer zou moeten uitzitten, dat zij afbreuk doet aan het procedurele aspect van het recht op leven dat wordt gewaarborgd bij artikel 2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat zij niet voorziet in een daadwerkelijk rechtsmiddel waarmee zij dat recht kunnen doen gelden voor een Belgisch rechtscollege en dat hun de mogelijkheid wordt ontzegd de rechten uit te oefenen die zij ontlenen aan de wet van 17 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/05/2006 pub. 15/06/2006 numac 2006009456 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (2) sluiten.
B.11.1. De hoedanigheid van slachtoffer die wordt erkend door een strafgerecht vormt, wat betreft de bescherming van de rechten van het slachtoffer die rechtstreeks zijn verbonden met de veroordeling van de dader van de feiten waarvan die persoon het slachtoffer is geweest, een voldoende verbondenheid die verantwoordt dat het Grondwettelijk Hof bevoegd is om kennis te nemen van de middelen die zijn afgeleid uit de schending van de bepalingen van titel II van de Grondwet, in samenhang gelezen met de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.11.2. De excepties van niet-ontvankelijkheid worden verworpen.
Ten gronde Wat betreft het eerste middel B.12. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 2, lid 3, en 6, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met de artikelen 33 en 40, tweede lid, van de Grondwet en met het beginsel van de scheiding der machten.
Uit de uiteenzetting van het middel blijkt dat de verzoekende partijen aanvoeren dat artikel 5 van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 04/11/2022 numac 2022042334 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 (2) type wet prom. 30/07/2022 pub. 14/02/2023 numac 2023040401 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum type wet prom. 30/07/2022 pub. 11/04/2023 numac 2023041588 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum sluiten die bepalingen schendt, in zoverre het de Belgische Regering toestaat om, naar Iran, een persoon over te brengen die door de hoven en rechtbanken is veroordeeld wegens het plegen, met de steun van Iran, van een terroristisch misdrijf waarbij een aanslag is gepleegd op het leven van anderen.
B.13. Uit een in kracht van gewijsde gegaan vonnis dat op 4 februari 2021 is gewezen door de correctionele rechtbank te Antwerpen, en dat is voorgelegd door de verzoekende partijen, blijkt dat zij een burgerlijke vordering hebben ingesteld tegen Assaddollah Assadi, een persoon met de Iraanse nationaliteit die, bij dat vonnis, definitief is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar, alsook tot het herstel van de morele schade die aan de verzoekende partijen werd berokkend door zijn poging tot een terroristische aanslag.
Het recht op leven, gewaarborgd bij artikel 2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, is een van de fundamentele waarden van de democratische staten die samen de Raad van Europa vormen. Dat recht verplicht elke Staat ertoe de nodige maatregelen te nemen om het leven van de personen die onder zijn rechtsgebied ressorteren, te beschermen (EHRM, grote kamer, 31 januari 2019, Fernandes de Oliveira t.
Portugal, ECLI:CE:ECHR:2019:0131JUD007810314, § 104; 26 mei 2020, Makuchyan en Minasyan t. Azerbeidzjan en Hongarije, ECLI:CE:ECHR:2020:0526JUD001724713, §§ 109-110). Die beschermingsplicht geldt met name ten aanzien van personen die geconfronteerd werden met een dreigend risico voor hun leven, zelfs indien zij niet verwond werden (EHRM, 26 mei 2020, Makuchyan en Minasyan t. Azerbeidzjan en Hongarije, ECLI:CE:ECHR:2020: 0526JUD001724713, §§ 89-94) en houdt ook in dat de bevoegde overheid een daadwerkelijk onderzoek voert in geval van een mogelijke schending van het recht op leven (EHRM, grote kamer, 27 mei 2014, Margus t.
Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2014:0527JUD000445510, §§ 125 en 127; 27 mei 2020, Makuchyan en Minasyan t. Azerbeidzjan en Hongarije, ECLI:CE:ECHR:2020:0526JUD001724713, § 154).
Het vereiste van doeltreffendheid van het strafrechtelijk onderzoek op grond van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens kan ook worden geïnterpreteerd als een verplichting voor Staten om hun definitieve vonnissen onverwijld ten uitvoer te leggen. De tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd in het kader van het recht op leven, moet immers worden beschouwd als een integrerend onderdeel van de procedurele verplichting van de Staat op grond van dat artikel (EHRM, 13 oktober 2016, Kitanovska Stanojkovic en anderen t. « Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië », ECLI:CE:ECHR:2016:1013JUD000231914, § 32). Artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat door Iran is geratificeerd, heeft een draagwijdte die analoog is met die van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.14. De tussenkomende partij, Olivier Vandecasteele, is een Belgische onderdaan die sinds februari 2022 in een Iraanse gevangenis wordt vastgehouden. Na het arrest nr. 163/2022 van 8 december 2022 raakte bekend dat hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 jaar.
Een maand later volgde het bericht dat hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 jaar en 74 zweepslagen. Hij is naar verluidt opgesloten in volledig isolement, zonder de noodzakelijke gezondheidszorg en zonder toegang tot een advocaat van zijn keuze.
Het recht om een menswaardig leven te leiden, gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet en in samenhang gelezen met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, houdt met name in dat een gevangene wordt gedetineerd in omstandigheden die de eerbiediging van de menselijke waardigheid waarborgen, dat de wijze waarop de maatregel wordt uitgevoerd de betrokkene niet blootstelt aan een lijden of aan een beproeving waarvan de intensiteit het onvermijdelijke niveau van lijden dat inherent is aan de detentie overstijgt, alsook dat, gelet op de praktische vereisten van de opsluiting, de gezondheid en het welzijn van de gevangene afdoende zijn gewaarborgd (EHRM, grote kamer, 25 april 2017, Rezmives e.a. t.
Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2017:0425JUD006146712, § 72). Naast de aard van de straf, zoals de zweepslagen waartoe de tussenkomende partij is veroordeeld, kan de duur van een detentieperiode een relevante factor kan zijn bij de toetsing van de mate van lijden of vernedering die een gedetineerde wegens zijn slechte detentieomstandigheden ondergaat (EHRM, grote kamer, 20 oktober 2016, Mursic t. Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413, § 131).
Artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat door Iran is geratificeerd, heeft een draagwijdte die analoog is met die van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Artikel 10 van hetzelfde Verdrag waarborgt een menswaardige behandeling in geval van vrijheidsberoving.
B.15. Meer nadrukkelijk dan het geval was bij het onderzoek van de vordering tot schorsing, blijkt thans uit het debat voor het Hof dat het beroep tot vernietiging niet de ongrondwettigheid van de instemmingswet en van het verdrag als zodanig betreft, maar de ongrondwettigheid van de toepassing daarvan in een welbepaald geval, dat niet vermeld wordt in de tekst zelf, noch van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 04/11/2022 numac 2022042334 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 (2) type wet prom. 30/07/2022 pub. 14/02/2023 numac 2023040401 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum type wet prom. 30/07/2022 pub. 11/04/2023 numac 2023041588 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum sluiten, noch van het verdrag van 11 maart 2022.
De afweging van de beschermingsplicht ten aanzien van het recht op leven, enerzijds, en van het recht op een menswaardig leven, anderzijds, kan niet in abstracto gebeuren, naar aanleiding van het voorliggende beroep tot vernietiging, maar dient in concreto en geval per geval, nadat het verdrag in werking is getreden, en onder rechterlijk toezicht plaats te vinden.
Weliswaar heeft de Raad van State reeds meermaals geoordeeld dat hij niet bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tegen een ministeriële overbrengingsbeslissing genomen met toepassing van de wet van 23 mei 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/05/1990 pub. 01/10/2009 numac 2009000650 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten (RvSt, 14 juni 2010, nr. 205.129; 12 januari 2012, nr. 217.205; 14 augustus 2014, nr. 228.202; 25 oktober 2016, nr. 236.252).
In ieder geval komt een residuair rechterlijk toezicht aan de rechtbank van eerste aanleg toe.
B.16. De inachtneming van de in B.13 en B.14 vermelde referentienormen dient te worden onderzocht in een concrete zaak, rekening houdend met de in B.15 vermelde afweging.
Het komt de bevoegde rechter toe na te gaan of het besluit dat de overbrenging toestaat van in België gevonniste en opgesloten personen naar de vreemde Staat waarvan die persoon onderdaan is, in overeenstemming is met de wet. Hij dient daarbij het beginsel van de scheiding der machten te eerbiedigen en zich derhalve te beperken tot een controle van de wettigheid.
Die wettigheidscontrole betreft niet de wet tot instemming met het verdrag en valt derhalve buiten de toetsingsbevoegdheid van het Hof.
B.17. Het eerste middel is niet gegrond.
Wat betreft het tweede middel B.18. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 33 en 40, tweede lid, van de Grondwet en met het beginsel van de scheiding der machten, en van artikel 14 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 2 en 7, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 15, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
De verzoekende partijen voeren aan dat de bestreden bepaling niet voorziet in enige voorwaarde voor en enige beperking van de discretionaire bevoegdheid die aan de uitvoerende macht wordt verleend om een veroordeelde persoon over te brengen naar Iran en, inzonderheid, niet erin voorziet dat het gezag van gewijsde van de jurisdictionele beslissingen van de Belgische hoven en rechtbanken zelfs in het geval van overbrenging wordt gevrijwaard. Zij voeren voorts aan dat de overbrenging, die tot gevolg zou hebben de aard van de straf te wijzigen en bijgevolg een strafuitvoeringsmodaliteit vormt, door een rechtscollege van de rechterlijke orde moet worden beslist.
B.19. De overbrengingen tussen Staten van veroordeelde personen, zoals geregeld in België bij de wet van 23 mei 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/05/1990 pub. 01/10/2009 numac 2009000650 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake de overbrenging tussen staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, hebben niet tot doel, noch tot gevolg de aard of de duur van de door de hoven en de rechtbanken uitgesproken straffen te wijzigen. Zij hebben evenmin tot gevolg de vaststellingen van de vonnisgerechten ten aanzien van de vastgestelde strafbare feiten te wijzigen, of de schuld van de daders van die feiten zoals die is vastgesteld door de beslissingen tot veroordeling ter discussie te stellen. De tenuitvoerlegging van een beslissing tot overbrenging doet bijgevolg geen afbreuk aan het gezag van gewijsde van het vonnis of het arrest tot veroordeling.
B.20. Voorts behoort het tot de verantwoordelijkheid van de Regering, wanneer zij een beslissing neemt waarbij de overbrenging van een veroordeelde wordt toegestaan, alle daarbij betrokken belangen af te wegen zoals vermeld in B.16.
B.21. Ten slotte staan noch artikel 5 van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 04/11/2022 numac 2022042334 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 (2) type wet prom. 30/07/2022 pub. 14/02/2023 numac 2023040401 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum type wet prom. 30/07/2022 pub. 11/04/2023 numac 2023041588 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum sluiten, noch de bepalingen van het verdrag van 11 maart 2022 de Regering toe het gezag van gewijsde van de Belgische rechterlijke beslissingen te schenden. Inzonderheid kan het gegeven dat het verdrag van 11 maart 2022 geen bepaling bevat die uitdrukkelijk erin voorziet dat de overheden van de Staat van tenuitvoerlegging zijn gebonden door de vaststelling van de feiten in zoverre die uitdrukkelijk of impliciet zijn vermeld in het arrest of het vonnis dat is uitgesproken in de Staat van veroordeling, niet zo worden geïnterpreteerd dat het de verdragsluitende Staten toelaat afbreuk te doen aan het gezag van gewijsde van de beslissingen tot veroordeling.
B.22. Het tweede middel is niet gegrond.
Wat betreft het derde middel B.23. De verzoekende partijen leiden een derde middel af uit de schending, door artikel 5 van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 04/11/2022 numac 2022042334 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 (2) type wet prom. 30/07/2022 pub. 14/02/2023 numac 2023040401 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum type wet prom. 30/07/2022 pub. 11/04/2023 numac 2023041588 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum sluiten, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 157, vierde lid, van de Grondwet, met de artikelen 2 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 2, lid 3, en 6, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
Zij verwijten de bestreden bepaling en het verdrag van 11 maart 2022 niet te voorzien in enig mechanisme waarmee de slachtoffers van een misdrijf dat is gepleegd door een persoon met de Iraanse nationaliteit die is veroordeeld door een Belgisch strafgerecht, worden ingelicht of gehoord over de strafuitvoeringsmodaliteit bestaande in het toestaan van zijn overbrenging, noch in een mechanisme waarmee zij die modaliteit kunnen betwisten (eerste onderdeel), en niet te voorzien in enig daadwerkelijk rechtsmiddel voor de slachtoffers tegen een beslissing tot overbrenging (tweede onderdeel).
B.24.1. Ten aanzien van het eerste onderdeel van dat middel bepaalt de wet van 17 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/05/2006 pub. 15/06/2006 numac 2006009456 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (2) sluiten dat de personen aan wie zij de hoedanigheid van slachtoffer toekent, in de gepreciseerde gevallen kunnen verzoeken om, wanneer een strafuitvoeringsmodaliteit wordt toegekend, te worden geïnformeerd of gehoord volgens de regels die door de Koning zijn bepaald (artikel 2, 6°).
B.24.2. Hoewel de overbrenging van een in België veroordeelde persoon naar een andere Staat opdat hij aldaar het restant van zijn straf zou uitzitten, geen strafuitvoeringsmodaliteit vormt, zou kunnen worden aangenomen dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie vereist dat de slachtoffers van de handelingen van een persoon die vraagt om een maatregel van overbrenging tussen Staten te genieten of die aanvaardt dat ten aanzien van hem een dergelijke maatregel wordt genomen, door de Regering worden ingelicht in geval van een beslissing tot overbrenging, en, in voorkomend geval, dat zij worden gehoord over de gevolgen van die beslissing voor hen, naar het voorbeeld van wat is bepaald in de wet van 17 mei 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/05/2006 pub. 15/06/2006 numac 2006009456 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (2) sluiten voor de slachtoffers van een persoon die, in België, een strafuitvoeringsmodaliteit aanvraagt en geniet.
B.25. In de veronderstelling echter dat dat verschil in behandeling tussen de slachtoffers onbestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zou het zijn oorsprong niet vinden in artikel 5 van de wet van 30 juli 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2022 pub. 04/11/2022 numac 2022042334 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 (2) type wet prom. 30/07/2022 pub. 14/02/2023 numac 2023040401 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum type wet prom. 30/07/2022 pub. 11/04/2023 numac 2023041588 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de volgende internationale akten: 1) de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek India inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Brussel op 16 september 2021, en 2) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 3) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Arabische Emiraten inzake uitlevering, gedaan te Abu Dhabi op 9 december 2021, en 4) het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Islamitische Republiek Iran inzake de overbrenging van veroordeelde personen, gedaan te Brussel op 11 maart 2022, en 5) het Protocol van 22 november 2017 tot wijziging van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, ondertekend te Straatsburg op 7 april 2022 . - Addendum sluiten, noch in de bepalingen van het verdrag van 11 maart 2022, maar wel in een lacune in de wetgeving die door de wetgever zou moeten worden weggewerkt door de bestaande wetgeving aan te vullen. Omdat zulks een verschil in behandeling zou invoeren dat in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zou immers niet in een dergelijke reglementering kunnen worden voorzien voor alleen de slachtoffers van de handelingen van personen met de Iraanse nationaliteit die de bepalingen van het verdrag van 11 maart 2022 kunnen genieten, maar zou daarin in het algemeen moeten worden voorzien voor alle slachtoffers van de handelingen van personen met een buitenlandse nationaliteit die een maatregel van overbrenging kunnen genieten, ongeacht de Staat van tenuitvoerlegging.
B.26.1. Ten aanzien van het tweede onderdeel van dat middel bepaalt artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens : « Eenieder wiens rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp voor een nationale instantie, zelfs indien deze schending zou zijn begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie ».
B.26.2. Een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen de beslissingen tot overbrenging die afbreuk zouden kunnen doen aan het recht op leven dat de slachtoffers afleiden uit artikel 2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens moet, krachtens die bepaling, toegankelijk zijn voor de slachtoffers van de handelingen van de veroordeelde persoon ten aanzien van wie een maatregel van overbrenging is genomen. Een dergelijk rechtsmiddel kan worden uitgeoefend bij de rechtbank van eerste aanleg of, in geval van dringende noodzakelijkheid, bij de voorzitter van die rechtbank.
B.26.3. Teneinde het daadwerkelijke karakter van het rechtsmiddel te waarborgen, dient de Regering, wanneer zij ten aanzien van een veroordeelde een beslissing tot overbrenging tussen Staten neemt, ertoe te worden verplicht erover te waken dat de personen wier hoedanigheid van slachtoffer van de handelingen van die persoon is erkend, worden ingelicht over die beslissing.
B.27. Onder voorbehoud van hetgeen is vermeld in B.26.3, is het derde middel niet gegrond.
Om die redenen, het Hof, onder voorbehoud van hetgeen is vermeld in B.26.3, verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 3 maart 2023.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, P. Nihoul