Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 maart 2023

Uittreksel uit arrest nr. 18/2023 van 2 februari 2023 Rolnummer 7812 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 93, 2°, van de wet van 28 november 2021 « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken », ingesteld door de vzw « Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023200841
pub.
20/03/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 18/2023 van 2 februari 2023 Rolnummer 7812 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 93, 2°, van de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken », ingesteld door de vzw « Actieve Verdediging van de Wapenliefhebbers » en Joël Schreiber.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters Y. Kherbache, T. Detienne, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 mei 2022 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 mei 2022, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 93, 2°, van de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 november 2021, tweede editie) door de vzw « Actieve Verdediging van de Wapenliefhebbers » en Joël Schreiber, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. N. Demeyere, advocaat bij de balie van West-Vlaanderen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling en de context ervan B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 93, 2°, van de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken » (hierna : de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten).

Die bepaling heeft artikel 19, eerste lid, van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens » (hierna : de Wapenwet) aangevuld met een 8°, waardoor het voortaan verboden is « een wapen te verwerven dat in België wordt voorhanden gehouden in strijd met [de Wapenwet] of met haar uitvoeringsbesluiten ».

B.1.2. De memorie van toelichting van de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten vermeldt daaromtrent : « Personen mogen een wapen dat in België voorhanden wordt gehouden in strijd met de wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten, niet legaal kunnen verwerven of voorhanden hebben.

Het legaliseren van wapens die illegaal voorhanden worden gehouden en dus deel uitmaken van het illegale circuit komt neer op het witwassen van ' zwarte ' wapens.

Conform artikel 4 van de wapenwet moeten alle in België gefabriceerde of ingevoerde vuurwapens ingeschreven worden in een centraal wapenregister, waar deze wapens een uniek identificatienummer toegewezen krijgen.

Het betreft een cruciaal element voor de opspoorbaarheid van vuurwapens. Van zodra een vuurwapen voorhanden wordt gehouden in België wordt dit geregistreerd in het centraal wapenregister, zo ook in geval van de overdracht van het wapen.

In de praktijk is echter gebleken dat het bijvoorbeeld voor een houder van een sportschutterslicentie actueel mogelijk is om een illegaal voorhanden gehouden vuurwapen (dat per definitie niet geregistreerd wapenbezit inhoudt) probleemloos over te nemen. Dit werkt illegale wapenhandel in de hand : immers zwarte wapens krijgen hierdoor een legale status en het onbestraft laten van de verkrijger van dergelijke wapens is een belangrijke faciliterende factor.

Het invoeren van deze verbodsbepaling is bijgevolg een belangrijk element in de strijd tegen illegale wapenhandel en in het verzekeren van de opspoorbaarheid van vuurwapens » (Parl. St., Kamer, 2020-2021, DOC 55-2175/001, pp. 59-60).

B.2. De overtreding van het aldus ingevoerde verbod kan aanleiding geven tot strafsancties. Artikel 23 van de Wapenwet bepaalt immers : « Zij die de bepalingen van deze wet of van haar uitvoeringsbesluiten evenals de in artikel 47 bedoelde wet overtreden, worden gestraft met gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 25 000 euro, of met een van deze straffen alleen.

Met dezelfde straffen worden gestraft zij die wetens onjuiste verklaringen hebben afgelegd om de erkenningen of vergunningen bedoeld door deze wet of door de besluiten tot uitvoering ervan te verkrijgen, alsook de personen die van deze verklaringen gebruik maken.

Indien de in het eerste lid bedoelde inbreuken worden gepleegd door een overeenkomstig artikel 5 erkend persoon of ten aanzien van een minderjarige, wordt het vastgestelde strafminimum op een gevangenisstraf van een jaar gebracht.

In afwijking van het eerste tot derde lid, worden de niet overeenkomstig artikel 5 erkende personen die de artikelen 12/1, eerste lid, 4°, en 35, 1°, van deze wet of hun uitvoeringsbesluiten overtreden, gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro. De boete kan zo veel keer worden toegepast als er wapens zijn.

Indien de feiten met kwaadwillig opzet zijn gepleegd of in geval van een tweede veroordeling wegens een van de in deze bepalingen omschreven misdrijven, gepleegd binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen van de eerste, wordt de straf verhoogd tot een geldboete van honderdeen euro tot driehonderd euro.

Poging tot het plegen van het in het eerste lid bedoelde misdrijf, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot vijftienduizend euro, of met een van die straffen alleen.

In geval van een inbreuk bedoeld in het eerste tot derde lid, in het vierde lid, derde zin, of in het vijfde lid, en onverminderd de toepassing van artikel 8, tweede lid, wordt de verbeurdverklaring uitgesproken overeenkomstig artikel 42 van het Strafwetboek. Het staat de rechter evenwel vrij ze niet uit te spreken in geval van een inbreuk bedoeld in het vierde lid, derde zin of in geval van inbreuk op de krachtens artikel 35, 7°, genomen reglementaire bepalingen ».

Ten aanzien van het belang B.3.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.

Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar statutair doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.

B.3.2. Het statutair doel van de eerste verzoekende partij, de vzw « Actieve Verdediging van de Wapenliefhebbers », bestaat krachtens artikel 4 van haar statuten onder meer in de verdediging en de behartiging van « het particuliere wapenbezit in het algemeen », alsook van « de belangen van de particuliere wapenbezitters, ongeacht de activiteit die ze met hun wapens voeren (zoals sportschutters, recreatieve schutters, jagers, kleiduivenschutters, verzamelaars, historische en folkloristische groepen, ...) ».

Die doelstelling, die is onderscheiden van het algemeen belang, wordt door de bestreden bepaling geraakt in zoverre particulieren die een wapen verwerven, zijn onderworpen aan het bij die bepaling ingevoerde verbod en de niet-naleving daarvan ertoe kan leiden dat zij strafrechtelijk worden vervolgd.

B.3.3. Aangezien het belang van de eerste verzoekende partij vaststaat, is het beroep tot vernietiging ontvankelijk en dient niet te worden onderzocht of ook de tweede verzoekende partij doet blijken van het rechtens vereiste belang.

Ten gronde Wat betreft het eerste onderdeel van het eerste middel B.4. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet. Het bestaat uit twee onderdelen.

B.5. In het eerste onderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling het wettigheidsbeginsel in strafzaken schendt, zoals gewaarborgd door de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet. De kritiek van de verzoekende partijen komt in essentie erop neer dat het voor personen die een wapen verwerven onmogelijk is om met zekerheid te weten of het wapen voorhanden wordt gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten, waardoor zulke personen niet de strafrechtelijke gevolgen van die verwerving kunnen inschatten.

B.6.1. Artikel 12, tweede lid, van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft ».

B.6.2. Door aan de wetgevende macht de bevoegdheid te verlenen om te bepalen in welke gevallen strafvervolging mogelijk is, waarborgt artikel 12, tweede lid, van de Grondwet aan elke rechtsonderhorige dat geen enkele gedraging strafbaar zal worden gesteld dan krachtens regels aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.

Het wettigheidsbeginsel in strafzaken dat uit de voormelde grondwetsbepaling voortvloeit, gaat bovendien uit van de idee dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is. Het vereist dat de wetgever in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen bepaalt welke feiten strafbaar worden gesteld, zodat, enerzijds, diegene die een gedrag aanneemt, vooraf op afdoende wijze kan inschatten wat het strafrechtelijke gevolg van dat gedrag zal zijn en, anderzijds, aan de rechter geen al te grote beoordelingsbevoegdheid wordt gelaten.

Het wettigheidsbeginsel in strafzaken staat evenwel niet eraan in de weg dat de wet aan de rechter een beoordelingsbevoegdheid toekent. Er dient immers rekening te worden gehouden met het algemene karakter van de wetten, de uiteenlopende situaties waarop zij van toepassing zijn en de evolutie van de gedragingen die zij bestraffen.

Aan het vereiste dat een misdrijf duidelijk moet worden omschreven in de wet is voldaan wanneer de rechtzoekende, op basis van de bewoordingen van de relevante bepaling en, indien nodig, met behulp van de interpretatie daarvan door de rechtscolleges, kan weten voor welke handelingen en welke verzuimen hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld.

Enkel bij het onderzoek van een specifieke strafbepaling is het mogelijk om, rekening houdend met de elementen eigen aan de misdrijven die zij wil bestraffen, te bepalen of de door de wetgever gehanteerde algemene bewoordingen zo vaag zijn dat ze het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel zouden schenden.

B.6.3. In zoverre het bij artikel 12, tweede lid, van de Grondwet gewaarborgde wettigheidsbeginsel, zoals is vermeld in B.6.2, beoogt diegene die een gedrag aanneemt, in staat te stellen om vooraf op afdoende wijze te kunnen inschatten wat het strafrechtelijke gevolg van dat gedrag zal zijn, hangt dat beginsel nauw samen met het wettigheidsbeginsel, gewaarborgd bij artikel 14 van de Grondwet, dat bepaalt : « Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet ».

B.7. Bij zijn arrest nr. 154/2007 van 19 december 2007 (ECLI:BE:GHCC:2007:ARR.154) heeft het Hof geoordeeld dat het in de Wapenwet gehanteerde begrip « voorhanden hebben » van vergunningsplichtige wapens voldoende duidelijk is en bijgevolg in overeenstemming is met het wettigheidsbeginsel in strafzaken. Het Hof preciseerde dat dat begrip in de gebruikelijke betekenis ervan dient te worden begrepen en het effectieve bezit aangeeft, ongeacht de juridische titel die daaraan ten grondslag ligt. Het voorhanden hebben van een wapen onderscheidt zich overigens van het dragen ervan, in zoverre het dragen van een wapen veronderstelt dat men het onmiddellijk en zonder verplaatsing kan nemen (arrest nr. 154/2007, B.27).

B.8. Zoals de Ministerraad opmerkt, steunen de grieven van de verzoekende partijen op een onjuist uitgangspunt, in zoverre zij aanvoeren dat het bestreden verbod ook geldt ten aanzien van de verwerving van een wapen dat in het verleden voorhanden werd gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten, ook al heeft de overdrager het wapen inmiddels op rechtmatige wijze in zijn bezit. Een dergelijk uitgangspunt stemt niet overeen met de tekst van de bestreden bepaling, die voorziet in een verbod op het verwerven van een wapen dat voorhanden « wordt » gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten. Daaruit volgt dat uitsluitend rekening dient te worden gehouden met het al dan niet rechtmatige karakter van het bezit van de overdrager, op het ogenblik van de overdracht aan de verwerver.

B.9.1. Bij de beoordeling van het bestreden verbod in het licht van het wettigheidsbeginsel in strafzaken moet het Hof voor ogen houden dat personen die gerechtigd zijn een wapen te verwerven, in de regel kennis hebben en moeten hebben van de wapenwetgeving (zie onder meer de artikelen 5, § 2, derde lid, 11, § 3, eerste lid, 7°, en 12, eerste lid, 1° en 2°, van de Wapenwet). Die personen, ongeacht of het gaat om professionelen of particulieren, kunnen worden geacht te weten aan welke vereisten moet zijn voldaan opdat een wapen voorhanden wordt gehouden in overeenstemming met de Wapenwet en met haar uitvoeringsbesluiten. Daarenboven dienen zij de nodige waakzaamheid aan de dag te leggen bij al hun bezigheden inzake wapens, in het bijzonder wanneer zij een wapen verwerven.

B.9.2.1. De persoon die een wapen voorhanden houdt in overeenstemming met de Wapenwet en met haar uitvoeringsbesluiten, beschikt in de regel over een document waaruit dat wettige bezit kan worden afgeleid.

Zo verplicht artikel 13 van het koninklijk besluit van 20 september 1991 « tot uitvoering van de wapenwet » (hierna : het koninklijk besluit van 20 september 1991) de persoon die een wapen voorhanden heeft op basis van een voorafgaande vergunning in de zin van artikel 11 van de Wapenwet, het voor hem bestemde deel A van die vergunning te bewaren. De vergunning wordt opgesteld overeenkomstig het model nr. 4 dat als bijlage is gevoegd bij hetzelfde koninklijk besluit. Het deel A vermeldt de identiteit en het rijksregisternummer van de houder van de vergunning, alsook de kenmerken van het desbetreffende wapen, met inbegrip van de aard, het kaliber en het serienummer. Het deel B, dat soortgelijke gegevens bevat als het deel A, is bestemd voor de overheid die de vergunning heeft uitgereikt (artikel 10 van het koninklijk besluit van 20 september 1991).

Voorts worden, krachtens artikel 25, § 1, van het koninklijk besluit van 20 september 1991, een bericht van overdracht en een afschrift ervan opgemaakt overeenkomstig het model nr. 9, in geval van een overdracht van vergunningsplichtige vuurwapens aan en tussen de houders van een jachtverlof, de houders van een sportschutterslicentie en de bijzondere wachters bedoeld in artikel 12, 1°, 2° en 4°, van de Wapenwet, die met betrekking tot bepaalde wapens zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Een afschrift van het bericht van overdracht wordt, voorzien van het registratienummer, door de gouverneur toegezonden aan de verkrijger. Het bericht van overdracht vermeldt de identiteit en het rijksregisternummer van de verkrijger, alsook de kenmerken van het overgedragen wapen.

Tot slot bevat artikel 23, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 20 september 1991 een verplichting voor de erkende personen, in het bijzonder de wapenhandelaars, om een register bij te houden in de vorm van het model A waarin zij de vergunningsplichtige vuurwapens inschrijven die zij verkrijgen, vervaardigen, in hun bezit houden of overdragen. Dat register vermeldt onder meer de oorsprong, de aard, het kaliber en het serienummer van het wapen. Bovendien beschikt elke wapenhandelaar in de regel over een getuigschrift van erkenning opgemaakt overeenkomstig het model nr. 2 (artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 20 september 1991) en dient hij op zijn documenten en op zijn website zijn erkenningsnummer te vermelden (artikel 13, tweede lid, van het koninklijk besluit van 11 juni 2011 « tot regeling van het statuut van de wapenhandelaar »).

B.9.2.2. Niets belet de persoon die een wapen wenst te verwerven om bij de overdrager de informatie, met inbegrip van de voormelde documenten, op te vragen die hem toelaat zich ervan te vergewissen dat het wapen niet voorhanden wordt gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten. Bijgevolg kan een dergelijke persoon, voordat hij het wapen verwerft, op afdoende wijze inschatten of hij met die verwerving het bestreden verbod zal overtreden en dus wat daarvan het strafrechtelijke gevolg zal zijn.

B.9.3. Aan die conclusie wordt geen afbreuk gedaan doordat, zoals de verzoekende partijen opmerken, de verkrijger van het wapen in bepaalde gevallen niet zou kunnen weten dat de voorafgaande vergunning van de overdrager niet langer geldig is, met name wanneer de overdrager heeft nagelaten om het deel A van die vergunning binnen de toepasselijke termijn terug te zenden aan de overheid die ze heeft uitgereikt (zie artikel 10, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 20 september 1991).

Volgens het Hof van Cassatie kan dwaling immers « schulduitsluitend zijn als ze onoverkomelijk is, wat betekent dat uit de omstandigheden kan worden afgeleid dat de persoon die zich op de dwaling beroept, heeft gehandeld zoals ieder redelijk en voorzichtig persoon in dezelfde situatie zou hebben gehandeld » (Cass., 9 november 2021, P.21.0962.N, ECLI:BE:CASS:2021:ARR.20211109.2N.11).

In zoverre de verkrijger van een vuurwapen onmogelijk kon weten dat het voorhanden werd gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten omdat de overdrager hem verkeerde informatie heeft verschaft, dient derhalve te worden aangenomen dat hij zich zal kunnen beroepen op een dergelijke schulduitsluitingsgrond.

B.9.4. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, is het evenmin van belang dat particulieren die een wapen wensen te verwerven, niet het Centraal Wapenregister kunnen raadplegen om te verifiëren of het wapen daarin is opgenomen.

Krachtens artikel 28, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 september 1991 is het Centraal Wapenregister een databank « waarin de in artikel 29 bedoelde gegevens worden opgeslagen ». Die gegevens hebben onder meer betrekking op het voormelde deel B van de vergunning tot het voorhanden hebben van een vergunningsplichtig vuurwapen, opgesteld overeenkomstig het model nr. 4, alsook op het voormelde bericht van overdracht, opgesteld overeenkomstig het model nr. 9 (artikel 29, eerste lid, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 20 september 1991). Van elk vuurwapen worden type, merk, model, kaliber en serienummer geregistreerd en bijgehouden, alsmede de namen en adressen van de leverancier en de persoon die het wapen verwerft of voorhanden heeft, tenzij het wapen zich bevindt bij een erkend wapenhandelaar die het overeenkomstig artikel 23 in zijn register heeft opgenomen (artikel 28, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 20 september 1991). Voorts brengt de proefbank voor vuurwapens, met het oog op de opspoorbaarheid van de vuurwapens, « een uniek nationaal identiteitsnummer voor elk vuurwapen dat in België in omloop zal worden gebracht in het Centraal Wapenregister in » (artikel 29/1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 september 1991).

Het is juist dat het Centraal Wapenregister slechts toegankelijk is voor bepaalde personen en instanties, namelijk « voor de Minister van Justitie en de personeelsleden van de federale wapendienst, voor de Minister van Binnenlandse Zaken of zijn gemachtigde, voor de provinciegouverneurs en hun gemachtigde, voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, voor de onderzoeksrechters, voor de procureurs des Konings, voor de leden van de federale en de lokale politie, voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en voor de directeur van de proefbank voor vuurwapens, evenals voor de gemachtigde ambtenaren van de gewestelijke diensten bevoegd voor de in- en uitvoer van wapens » (artikel 28, tweede lid, van het koninklijk besluit van 20 september 1991). Daarenboven mag « de verkregen informatie [...] niet aan derden, particulieren of rechtspersonen, noch aan andere overheden dan die vermeld in het tweede lid, worden medegedeeld » (artikel 28, derde lid, van het koninklijk besluit van 20 september 1991).

Het staat evenwel aan de bevoegde overheden het Centraal Wapenregister « binnen acht dagen in kennis [te] stellen van de uitreiking of van de ontvangst van de stukken bedoeld in artikel 29 » (artikel 30, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 september 1991). Dat register wordt beheerd « door een dienst van de algemene directie van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie die dezelfde naam draagt » (artikel 28, eerste lid, van het koninklijk besluit van 20 september 1991).

Uit het bovenstaande volgt dat een gebrekkige of ontbrekende registratie in het Centraal Wapenregister met betrekking tot een wapen waarvan de overdrager de in B.9.2 bedoelde informatie kan overleggen, op zich niet volstaat om te besluiten dat de overdrager het wapen voorhanden houdt in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten zoals bedoeld in de bestreden bepaling, en dus dat de verwerving van een dergelijk wapen aanleiding kan geven tot strafrechtelijke vervolging. In zoverre in een dergelijk geval de vereisten inzake registratie niet zijn vervuld, is dat het gevolg van een nalatigheid van de bevoegde overheden om het Centraal Wapenregister in kennis te stellen van de relevante gegevens, dan wel van de bevoegde dienst van de algemene directie van het middelenbeheer en de informatie van de federale politie om dat register bij te werken.

B.10. Het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

Wat betreft het tweede onderdeel van het eerste middel en het tweede middel B.11.1. In het tweede onderdeel van het eerste middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt, zoals gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Volgens hen behandelt de bestreden bepaling wezenlijk verschillende categorieën van personen gelijk, namelijk, enerzijds, verkrijgers die wetens en willens een wapen verwerven dat voorhanden wordt gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten en het wapen hetzij registreren om het wit te wassen, hetzij in het illegale circuit houden, en, anderzijds, verkrijgers te goeder trouw, die niet weten en ook niet kunnen weten dat het wapen dat zij verwerven op onrechtmatige wijze voorhanden wordt gehouden. Het zou niet redelijk verantwoord zijn dat beide categorieën van personen aan dezelfde strafbaarstelling kunnen worden onderworpen.

B.11.2. Het tweede middel is eveneens afgeleid uit de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. De verzoekende partijen voeren aan dat de verkrijgers van een wapen dat voorhanden wordt gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten, op een verschillende wijze worden behandeld als de verkrijgers van een vermogensvoordeel dat rechtstreeks uit een misdrijf is verkregen in de zin van artikel 42, 3°, van het Strafwetboek, wanneer dat vermogensvoordeel een wapen betreft. De eerstgenoemde verkrijgers zullen als gevolg van de bestreden bepaling steeds strafrechtelijk kunnen worden vervolgd, ongeacht of zij wisten dat het wapen op onrechtmatige wijze voorhanden werd gehouden.

Daarentegen zullen de laatstgenoemde verkrijgers enkel kunnen worden vervolgd indien een specifiek moreel element wordt aangetoond overeenkomstig artikel 505, eerste lid, 2° tot 4°, van het Strafwetboek, dat bepaalt : « Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot vijf jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot honderdduizend euro of met een van die straffen alleen worden gestraft : [...] 2° zij die zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kopen, ruilen of om niet ontvangen, bezitten, bewaren of beheren, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen, de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen;3° zij die de zaken, bedoeld in artikel 42, 3°, omzetten of overdragen met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen of een persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruit deze zaken voortkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden;4° zij die de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van de in artikel 42, 3°, bedoelde zaken verhelen of verhullen, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen ». B.11.3. Gelet op hun samenhang, onderzoekt het Hof het tweede onderdeel van het eerste middel en het tweede middel samen. Zowel de in B.11.1 vermelde gelijke behandeling als het in B.11.2 vermelde verschil in behandeling zijn immers het gevolg van de keuze van de wetgever om inzake het morele bestanddeel van het bestreden misdrijf slechts onachtzaamheid te vereisen, in plaats van een bijzonder opzet.

B.12.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.12.2. De laakbaarheid van bepaalde feiten, de vaststelling ervan als misdrijf, de ernst van dat misdrijf en de zwaarwichtigheid waarmee het kan worden bestraft, behoren tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever.

Het Hof zou zich op het aan de wetgever voorbehouden domein begeven indien het bij de vraag naar de verantwoording van verschillen in bestraffing telkens een afweging zou maken op grond van een waardeoordeel over de laakbaarheid van de betrokken feiten ten opzichte van andere strafbaar gestelde feiten en zijn onderzoek niet zou beperken tot de gevallen waarin de keuze van de wetgever dermate onsamenhangend is dat ze leidt tot een kennelijk onredelijk verschil in behandeling of tot een kennelijk onevenredige straf.

B.12.3. Ook inzake het voorhanden houden en overdragen van wapens beschikt de wetgever, binnen de grenzen van het recht van de Europese Unie, over een ruime beoordelingsvrijheid. Hij vermag ervan uit te gaan dat wapenbezit aanzienlijke maatschappelijke risico's met zich meebrengt en dat specifieke maatregelen noodzakelijk zijn om die risico's te beperken. Het staat aan de wetgever, in het bijzonder wanneer hij een plaag wil bestrijden die andere maatregelen tot nog toe onvoldoende hebben kunnen indijken, te beslissen of voor een strengere bestraffing van sommige vormen van delinquentie moet worden geopteerd en/of dient te worden voorzien in bijkomende maatregelen.

B.13. Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding vermeld in B.1.2, beoogde de wetgever met de bestreden bepaling in essentie de « illegale wapenhandel » tegen te gaan, dat wil zeggen de handel in wapens die voorhanden worden gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten, door niet alleen de overdrager, maar ook de verkrijger van het wapen te bestraffen, zelfs wanneer die laatste over een vergunning zou beschikken om een dergelijk wapen voorhanden te hebben.

Meer in het algemeen had de wetgever bij de invoering van de regeling betreffende de vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen en de registratie van wapens, zoals opgenomen in de Wapenwet, de bedoeling om een gesloten circuit te creëren voor de overdracht van vergunningsplichtige wapens, teneinde te verzekeren dat de vuurwapens kunnen worden opgespoord en de circulatie ervan binnen het land kan worden gecontroleerd (zie ook het voormelde arrest nr. 154/2007, B.74.2).

B.14. Ten aanzien van die doelstellingen is het pertinent dat de schuld aan het misdrijf kan bestaan in onachtzaamheid, en dat er dus geen bijzonder opzet is vereist. Een dergelijke invulling van het morele bestanddeel van het misdrijf heeft als gevolg dat voortaan elke persoon die een wapen wenst te verwerven, zich actief ervan zal moeten vergewissen dat het wapen voorhanden wordt gehouden in overeenstemming met de Wapenwet en met haar uitvoeringsbesluiten, zoals is vermeld in B.9.2.

Daarnaast zet de bestreden bepaling personen die door een beslissing tot weigering, schorsing of intrekking hun vergunning of het recht om een bepaald wapen voorhanden te hebben verliezen, ertoe aan het wapen tijdig in bewaring te geven bij een erkend persoon of over te dragen aan een erkend persoon dan wel aan een persoon die gemachtigd is het wapen voorhanden te hebben, zoals voorgeschreven door artikel 18 van de Wapenwet. De bestreden bepaling maakt het in de praktijk immers onmogelijk het wapen nog door te verkopen na het verstrijken van de termijn bepaald in de beslissing tot weigering, schorsing of intrekking, aangezien in een dergelijke situatie ook de verkrijger een risico loopt op een strafrechtelijke vervolging.

Bijgevolg draagt het bestreden verbod niet alleen bij tot de verwezenlijking van de doelstelling om illegale wapenhandel tegen te gaan, maar ook tot de doeltreffendheid en de naleving van de regels met betrekking tot het voorhanden houden van wapens in het algemeen.

B.15.1. Tot slot is het niet onevenredig dat alle personen die een wapen verwerven dat voorhanden wordt gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten aan dezelfde strafbaarstelling worden onderworpen, ongeacht de schuldvorm waarmee die verwerving heeft plaatsgevonden.

B.15.2. Zoals is vermeld in B.9.1, vermag de wetgever de nodige waakzaamheid te verwachten van de personen die gerechtigd zijn een wapen te verwerven. Uit hetgeen is vermeld in B.9.2, blijkt bovendien dat de bestreden bepaling het niet onmogelijk of buitensporig moeilijk maakt voor een particulier om in de toekomst nog een wapen te verwerven, aangezien het in beginsel volstaat om bij de overdrager de informatie op te vragen die toelaat zich ervan te vergewissen dat het wapen niet voorhanden wordt gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten.

B.15.3. Krachtens artikel 23 van de Wapenwet wordt de miskenning van het bestreden verbod bestraft « met gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 25 000 euro, of met een van deze straffen alleen ». Die bepaling laat niet alleen toe om een sanctie te kiezen binnen ruime marges van straffen, maar ook om slechts een van beide straffen op te leggen. De rechter beschikt bijgevolg over een strafvork die hem toelaat maatwerk te leveren in het licht van de relevante elementen van de zaak, waardoor bij het bepalen van de straf onder meer rekening kan worden gehouden met de drijfveer van de dader om het wapen te verwerven. Aldus blijkt niet dat de rechter wordt verhinderd om een straf uit te spreken die evenredig is aan de ernst van het strafbare gedrag dat erin bestaat louter uit onachtzaamheid een wapen te verwerven dat voorhanden wordt gehouden in strijd met de Wapenwet of met haar uitvoeringsbesluiten.

B.15.4. Voor het overige neemt het feit dat de schuld aan het misdrijf kan bestaan in onachtzaamheid, en dat er dus geen bijzonder opzet is vereist, niet weg dat de dader vrijuit gaat indien een schulduitsluitingsgrond, in het bijzonder onoverkomelijke dwaling, wordt aangetoond, zoals is vermeld in B.9.3.

B.16. Het tweede onderdeel van het eerste middel en het tweede middel zijn niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 2 februari 2023.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen

^