Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 december 2023

Uittreksel uit arrest nr. 83/2023 van 25 mei 2023 Rolnummer 7793 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familie- en jeugdrechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023047012
pub.
04/12/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 83/2023 van 25 mei 2023 Rolnummer 7793 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familie- en jeugdrechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 1 april 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 26 april 2022, heeft de familie- en jeugdrechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, een prejudiciële vraag gesteld die bij beschikking van het Hof van 11 mei 2022 als volgt werd geherformuleerd : « Schendt artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet doordat het op discriminatoire wijze zowel ten aanzien van het kind, als de ouder en de kandidaat-adoptant afbreuk doet aan het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven, in zoverre die bepaling tot gevolg heeft dat een eerste stiefouderadoptie een volgende (stiefouderadoptie) onmogelijk maakt, en zij de juridische erkenning verhindert van een tweezijdig stiefouderschap, tenzij eventueel via een verzoek van het openbaar ministerie, gesteund op gewichtige redenen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek, zoals laatst gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 20 februari 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/02/2017 pub. 22/03/2017 numac 2017011284 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de adoptie type wet prom. 20/02/2017 pub. 22/03/2017 numac 2017011074 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de prenatale erkenning van een kind door een niet-gehuwde ouder betreft sluiten « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de adoptie », dat bepaalt : « Een persoon die reeds is geadopteerd, ongeacht of het daarbij gaat om een gewone dan wel om een volle adoptie, kan nogmaals worden geadopteerd, zowel bij wijze van een gewone als, in geval van een kind, van een volle adoptie, indien alle voorwaarden gesteld voor het totstandkomen van de nieuwe adoptie zijn vervuld en indien, ofwel : 1° de vorige adoptant of adoptanten overleden zijn;2° de vorige adoptie herzien is of de vorige gewone adoptie ten aanzien van de adoptant of van de adoptanten herroepen is;3° zeer gewichtige redenen bestaan die vereisen dat op verzoek van het openbaar ministerie een nieuwe adoptie wordt uitgesproken ». B.1.2. Met de prejudiciële vraag wenst het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet schendt, « doordat het op discriminatoire wijze zowel ten aanzien van het kind, als de ouder en de kandidaat-adoptant afbreuk doet aan het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven, in zoverre die bepaling tot gevolg heeft dat een eerste stiefouderadoptie een volgende (stiefouderadoptie) onmogelijk maakt, en zij de juridische erkenning verhindert van een tweezijdig stiefouderschap, tenzij eventueel via een verzoek van het openbaar ministerie, gesteund op gewichtige redenen ».

Aldus ondervraagt het verwijzende rechtscollege het Hof over het verschil in behandeling tussen, enerzijds, het kind, de ouder en de kandidaat-adoptant bij een eerste stiefouderadoptie en, anderzijds, het kind, de ouder en de kandidaat-adoptant bij een navolgende stiefouderadoptie, in zoverre enkel in het tweede geval de voorwaarden van de in het geding zijnde bepaling van toepassing zijn.

Voorts ondervraagt het verwijzende rechtscollege het Hof over de onmogelijkheid om middels twee opeenvolgende gewone adopties een tweezijdig stiefouderschap juridisch te erkennen. Die onmogelijkheid is het gevolg van de gecombineerde lezing van de in het geding zijnde bepaling met artikel 353-18, eerste lid, eerste zin, van het oud Burgerlijk Wetboek, dat de gevolgen van een gewone adoptie bepaalt : « Wanneer overeenkomstig artikel 347-1, 3°, een gewone adoptie wordt uitgesproken na een vorige gewone adoptie, houden de gevolgen van de eerste adoptie, met uitzondering van de huwelijksbeletsels, van rechtswege op te gelden vanaf het tijdstip dat de gevolgen van de nieuwe adoptie van kracht worden ».

Artikel 353-18, eerste lid, eerste zin, van het oud Burgerlijk Wetboek moet dan ook worden betrokken bij het antwoord op de prejudiciële vraag.

B.2.1. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat bij het verwijzende rechtscollege een verzoek tot gewone adoptie is aanhangig gemaakt door de echtgenoot van de overleden moeder van de kandidaat-geadopteerden, die gedurende 38 jaar met haar een relatie heeft gehad en die de kandidaat-geadopteerden - die op het ogenblik van het verzoek tot adoptie meerderjarig waren - mee heeft opgevoed sedert ze vijf jaar, respectievelijk zeven jaar oud waren en een hechte band met hen heeft opgebouwd. De kandidaat-geadopteerden hebben evenwel reeds het voorwerp uitgemaakt van een gewone adoptie, tijdens hun meerderjarigheid, door de echtgenote van hun vader. Hieruit vloeit voort dat de thans voorgestelde gewone adoptie ten aanzien van hen een tweede gewone adoptie is.

Het blijkt ook dat de kandidaat-geadopteerden een goede band onderhouden met de zoon van de kandidaat-adoptant uit een vorig huwelijk, evenals met hun vader en diens echtgenote, en dat niemand bezwaar heeft geuit tegen de nieuwe adoptie.

B.2.2. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de situatie waarin de gewone adoptie van een meerderjarige persoon door de echtgenoot van een van zijn ouders wordt overwogen, terwijl die persoon reeds gedurende zijn meerderjarigheid het voorwerp heeft uitgemaakt van een gewone adoptie door de echtgenoot van zijn andere ouder.

B.3.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.3.2. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».

B.4.1. De in het geding zijnde bepaling werd ingevoegd bij de wet van 24 april 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/04/2003 pub. 16/05/2003 numac 2003009435 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de adoptie sluiten « tot hervorming van de adoptie » (hierna : de wet van 24 april 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/04/2003 pub. 16/05/2003 numac 2003009435 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de adoptie sluiten).

Met de in het geding zijnde bepaling beoogde de wetgever een door het Hof bij zijn arrest nr. 117/2001 van 3 oktober 2001 (ECLI:BE:GHCC:2001:ARR.117) vastgestelde ongrondwettigheid in de vroegere adoptieregeling te remediëren. Bij dat arrest heeft het Hof geoordeeld : « B.7. Door in de artikelen 346 en 368, § 3, van het Burgerlijk Wetboek opeenvolgende adopties uit te sluiten, heeft de wetgever de stabiliteit van de verwantschapsbanden en de gezinsomgeving van de geadopteerde willen waarborgen.

Door in artikel 370, § 5, van hetzelfde Wetboek te bepalen dat de volle adoptie onherroepelijk is, heeft de wetgever de gelijkstelling met de gewone afstammingsband nagestreefd. De bepaling kan niet los worden gezien van de regel volgens welke alle banden van het geadopteerde kind met zijn oorspronkelijke familie worden verbroken en het daaruit voor de geadopteerde voortvloeiende risico, in geval van herroeping van de adoptie, om geheel zonder familie te vallen. De onherroepelijkheid van de volle adoptie beoogt dus eveneens de stabiliteit van het statuut van het adoptieve kind.

Voormelde bepalingen zijn dus in beginsel in overeenstemming met de doelstelling van de wetgever die inzake adoptie voorrang geeft aan het belang van het kind.

B.8. Evenwel, doordat zij ertoe leiden dat, behalve in geval van overlijden van de adoptant of adoptanten, een reeds ten volle geadopteerd kind in geen enkel geval kan worden geadopteerd, doen de in het geding zijnde bepalingen onevenredige gevolgen ontstaan ten aanzien van de geadopteerde kinderen die definitief door hun adoptant of adoptanten zijn verlaten. In tegenstelling tot andere kinderen die door hun ouders zijn verlaten, wordt hun de kans ontnomen om opnieuw op volwaardige wijze in een gezin te worden opgenomen ».

B.4.2. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 24 april 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/04/2003 pub. 16/05/2003 numac 2003009435 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de adoptie sluiten werd met betrekking tot de in het geding zijnde bepaling het volgende vermeld : « Hieruit volgt dat aangezien een eerste volle adoptie die is mislukt, niet kan worden herroepen, gewacht moet worden totdat een of meer vorige adoptanten overlijden vooraleer het kind opnieuw kan worden geadopteerd door de persoon of de personen die het hebben opgevangen.

Deze situatie is op zich ongezond maar vormt volgens sommige auteurs bovendien een discriminatie en schendt de artikelen 8 en 14 van het Europese Verdrag van de rechten van de mens, (alsook van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet), aangezien zonder reden een onderscheid wordt gemaakt tussen de reeds geadopteerde kinderen en de andere [...].

Om dit probleem te verhelpen handhaaft het artikel de bestaande mogelijkheden en voert een nieuwe mogelijkheid in (er moet worden opgemerkt dat hier met opzet de term ` kind ' wordt gebruikt om een persoon beneden achttien jaar aan te wijzen) : een nieuwe adoptie is voortaan mogelijk in geval van zeer gewichtige redenen, zelfs als de vorige adoptanten nog leven en de vorige adoptie niet is herzien of de vorige gewone adoptie niet is herroepen. Indien de eerste adoptie mislukt, kan een kind derhalve opnieuw worden geadopteerd ingeval personen daartoe de wens hebben uitgedrukt.

Adopties ` op proef ' kunnen vanzelfsprekend niet worden toegestaan : de nieuwe adoptie moet verantwoord zijn door ` zeer gewichtige redenen '. Het verzoek moet in dat geval dan ook worden ingediend door het openbaar ministerie dat zodoende met betrekking tot de wenselijkheid van een nieuwe adoptie een eerste controle kan verrichten. De redenen hiervoor zijn die welke bij artikel 367, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek als voorwaarden worden gesteld om de gewone adoptie te herroepen en die doorheen de tijd in de rechtspraak op heel beperkte wijze zijn toegepast. Algemeen gaat het om foute handelingen of gedragingen van een van de partijen, zware omstandigheden zoals de psychologische onmogelijkheid samen te leven of de totale mislukking van de educatieve relatie [...]. Bij wijze van voorbeeld kan gewag worden gemaakt van de totale onverschilligheid waarvan de geadopteerde ten aanzien van de adoptant gedurende een zeer lange periode blijk geeft, zedenfeiten die de adoptant op de geadopteerde heeft gepleegd, de weigering van de adoptant in te staan voor het onderhoud van de geadopteerde, ... [...].

Er kan worden aangevoerd dat hier nog sprake is van een discriminatie tussen de ` biologische ' kinderen en de adoptie-kinderen aangezien deze laatsten slechts geadopteerd kunnen worden indien zeer gewichtige redenen zulks verantwoorden. Maar deze zogenaamde discriminatie vloeit voort uit een billijke doelstelling die erin bestaat misbruiken en adopties op proef te voorkomen.

Het artikel houdt bovendien rekening met de mogelijkheid tot adoptie door bepaalde samenwonenden.

De punten 1°, 2° en 3° vormen vanzelfsprekend alternatieve en geen cumulatieve voorwaarden. Overigens moeten alle vereiste voorwaarden voor de nieuwe adoptie vervuld zijn.

In de punten 1° en 2° verstaat men onder ` adoptanten ' de vorige echtgenoten of samenwonende adoptanten.

Naast met de herroeping van de gewone adoptie houdt het artikel rekening met de hypothese van een herziening van de vorige adoptie (mogelijkheid ingevoerd door het ontwerp-artikel 351 van het Burgerlijk Wetboek) » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1366/001 en DOC 50-1367/001, pp. 22-23).

B.4.3. Bij de wet van 20 februari 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/02/2017 pub. 22/03/2017 numac 2017011284 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de adoptie type wet prom. 20/02/2017 pub. 22/03/2017 numac 2017011074 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de prenatale erkenning van een kind door een niet-gehuwde ouder betreft sluiten « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de adoptie » heeft de wetgever in artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om nogmaals te worden geadopteerd uitgebreid tot meerderjarige personen, zulks in navolging van het arrest nr. 116/2016 van 22 september 2016 (ECLI:BE:GHCC:2016:ARR.116), waarbij het Hof de niet-toepassing van die bepaling op meerderjarige personen ongrondwettig heeft bevonden.

B.4.4. Hoewel de wetgever, in navolging van het voormelde arrest van het Hof nr. 117/2001 van 3 oktober 2001, de mogelijkheid om over te gaan tot een nieuwe adoptie, wou verruimen, wenste hij tegelijkertijd die mogelijkheid binnen de perken te houden, teneinde « adopties op proef » en andere misbruiken te voorkomen. Aldus beoogde hij ook de stabiliteit van de verwantschapsbanden en de gezinsomgeving van de geadopteerde te waarborgen. Die doelstelling is legitiem.

B.5. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de vraag of het een eerste, dan wel een navolgende adoptie betreft.

Het Hof dient nog na te gaan of het verschil in behandeling redelijk verantwoord is, gelet op de door de wetgever nagestreefde doelstellingen.

B.6.1. Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat noch voor het kind, noch voor de biologische ouders, noch voor de kandidaat-adoptant een recht op adoptie bestaat (EHRM, 26 februari 2002, Fretté t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2002:0226JUD003651597; 27 april 2010, Moretti en Benedetti t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2010:0427JUD001631807).

B.6.2. De in het geding zijnde bepaling verbiedt niet dat een geadopteerd kind tijdens het leven van de adoptant opnieuw wordt geadopteerd.

Krachtens artikel 347-1, 2°, van het oud Burgerlijk Wetboek, staat de mogelijkheid van een nieuwe adoptie open, wanneer de vorige adoptie werd herzien of herroepen. Tevens staat het krachtens artikel 347-1, 3°, van het oud Burgerlijk Wetboek aan het openbaar ministerie om een nieuwe adoptie te vorderen indien zeer gewichtige redenen zulks vereisen.

B.6.3. Krachtens artikel 351 van het oud Burgerlijk Wetboek kan een adoptie slechts worden herzien wanneer zij haar grondslag vindt in een misdrijf, namelijk in de ontvoering van, de verkoop van of de handel in kinderen.

Krachtens artikel 354-1 van het oud Burgerlijk Wetboek kan de herroeping van de gewone adoptie om zeer gewichtige redenen worden uitgesproken op verzoek van de adoptant, van de adoptanten of van een van hen, van de geadopteerde of van de procureur des Konings. De volle adoptie is krachtens artikel 356-4 van hetzelfde Wetboek onherroepelijk.

B.6.4. De vordering van een nieuwe adoptie in geval van « zeer gewichtige redenen » komt uitsluitend toe aan het openbaar ministerie.

Als voorbeeld van dergelijke redenen werd in de parlementaire voorbereiding verwezen naar foutieve gedragingen vanwege de adoptant of vanwege de geadopteerde, naar de psychologische onmogelijkheid om samen te leven, naar het mislukken van de opvoedkundige relatie en naar de weigering om in te staan voor de opvoeding van de geadopteerde (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1366/001 en 1367/001, pp. 22-23).

In het bodemgeschil was het openbaar ministerie van oordeel dat, ofschoon de algemene voorwaarden voor een adoptie vervuld waren, het geen toepassing kon maken van artikel 347-1, 3°, van het oud Burgerlijk Wetboek. Enkel objectief vaststaande buitengewone feiten die de handhaving van de eerste adoptieve relatie onmogelijk maken, geven aanleiding tot het toestaan van nieuwe adopties.

B.7.1. Krachtens artikel 353-18, eerste lid, van het oud Burgerlijk Wetboek, aangehaald in B.1.2, doet de nieuwe gewone adoptie de gevolgen van de eerdere gewone adoptie van rechtswege ophouden te gelden, met uitzondering van de huwelijksbeletsels. Het in het geding zijnde artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek beperkt de mogelijkheid van opeenvolgende gewone adopties tot de gevallen die daarin worden vermeld. Die bepalingen zijn in beginsel redelijk verantwoord ten aanzien van het door de wetgever nagestreefde doel om de stabiliteit van de verwantschapsbanden en de gezinsomgeving van de geadopteerde te waarborgen.

B.7.2. Het Hof dient nog te beoordelen of de bestreden bepalingen, in de in B.2 omschreven omstandigheden, geen onevenredige gevolgen hebben.

B.8.1. Aangezien de wetgever tot op heden geen statuut of rechtsfiguur heeft ingevoerd waardoor een stiefouder een eigen band met het kind van zijn echtgenoot tot stand kan brengen, biedt het instituut van de gewone adoptie de mogelijkheid voor de stiefouder om een aanvullende afstammingsband ten aanzien van het meerderjarige kind van zijn (al dan niet vooroverleden) echtgenoot tot stand te laten komen zonder afbreuk te doen aan de bestaande afstamming tussen dat kind en diens andere ouder.

Een stiefouderadoptie wordt overigens door de wetgever gefaciliteerd, in zoverre voor die situatie is voorzien in een versoepeling van de leeftijdsvereiste voor de adoptant (minimum achttien jaar in plaats van vijfentwintig jaar) en een versoepeling van de vereiste inzake het leeftijdsverschil tussen de adoptant en de geadopteerde (minimum tien jaar in plaats van vijftien jaar) (artikel 345, tweede lid, van het oud Burgerlijk Wetboek).

Een stiefouderadoptie dient voor het overige te voldoen aan de algemene voorwaarden voor een adoptie, zoals het voorhanden zijn van wettige redenen (artikel 344-1 van het oud Burgerlijk Wetboek). Die vereiste houdt in « dat de voorgenomen adoptie niet strijdig mag zijn met de openbare orde noch met andere wettelijke bepalingen van dwingend recht en dat zij niet mag worden afgewend van haar eigenlijke doelstelling » (Cass. 14 januari 2013, C.11.0454.N, ECLI:BE:CASS:2013:ARR.20130114.9). Het Hof van Cassatie oordeelt inzake die voorwaarde, in het kader van een stiefouderadoptie van een meerderjarige, dat het feit dat de biologische ouder steeds zijn ouderlijke verplichtingen is nagekomen en hij als ouder geen zwaarwichtige fouten heeft begaan, niet verhindert dat de gewone stiefouderadoptie op wettige redenen kan steunen (ibid.). Voorts oordeelt de rechtbank op grond van artikel 1231-13, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek onaantastbaar of de nadelen die de andere bij de adoptie betrokken personen zouden ondervinden, opwegen tegen de voordelen voor de adoptant en de geadopteerde (ibid.).

B.8.2. In zoverre evenwel ten aanzien van de echtgenoot van één van beide wettelijke ouders via een gewone adoptie reeds een aanvullende afstammingsband tot stand is gebracht, kan een nieuwe gewone adoptie ten aanzien van de echtgenoot van de andere wettelijke ouder slechts worden uitgesproken indien de voorwaarden van de in het geding zijnde bepaling zijn vervuld.

B.8.3. In het uitzonderlijke geval dat op grond van artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek een nieuwe gewone adoptie wordt uitgesproken, leidt die nieuwe adoptie bovendien krachtens artikel 353-18, eerste lid, eerste zin, van het oud Burgerlijk Wetboek ertoe dat de gevolgen van de eerste adoptie, met uitzondering van de huwelijksbeletsels, van rechtswege ophouden te gelden vanaf het tijdstip dat de gevolgen van de nieuwe adoptie van kracht worden.

B.9. Bijgevolg beschikt een meerderjarige persoon die reeds werd geadopteerd door een stiefouder, niet over een reële mogelijkheid om eveneens door zijn stiefouder in de andere ouderlijke lijn te worden geadopteerd en aldus een tweezijdig stiefouderschap juridisch te laten erkennen.

B.10.1. In zoverre artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 353-18, eerste lid, eerste zin, van hetzelfde Wetboek, het aldus onmogelijk maakt dat een meerderjarige persoon die reeds gewoon geadopteerd werd door een stiefouder, eveneens gewoon geadopteerd wordt door zijn stiefouder in de andere ouderlijke lijn, verhindert zij dat aan de duurzame feitelijke ouder-kindrelatie die in voorkomend geval bestaat tussen die persoon en zijn stiefouder, gevolgen worden verbonden die de verbintenissen die die stiefouder bereid is aan te gaan ten aanzien zijn stiefkind, juridisch verankeren, en dit zolang de wetgever niet voorziet in andere procedures.

In die mate heeft de in het geding zijnde bepaling gevolgen die onevenredig zijn ten aanzien van het door de wetgever nagestreefde doel, dat, zoals in herinnering is gebracht in B.4.4, erin bestaat de stabiliteit van de verwantschapsbanden en de gezinsomgeving van de geadopteerde te waarborgen. In de gevallen waarin de feitelijke ouder-kindrelatie tussen een meerderjarige persoon en zijn stiefouder duurzaam vaststaat, zou de gewone adoptie van die persoon door zijn stiefouder, waarbij de juridische banden tussen die persoon enerzijds en zijn oorspronkelijke familie en eerste adoptie-stiefouder anderzijds behouden blijven, niet met zich meebrengen dat de stabiliteit van de verwantschapsbanden en de gezinsomgeving van de geadopteerde in het gedrang worden gebracht. Zulk een adoptie zou integendeel doorgaans kunnen bijdragen tot de stabiliteit van de gezinsomgeving en de bestaande feitelijke verhoudingen binnen die gezinsomgeving juridisch kunnen bekrachtigen.

B.10.2. In zoverre artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 353-18, eerste lid, eerste zin, van hetzelfde Wetboek, niet toestaat dat een meerderjarige persoon die reeds gewoon werd geadopteerd door een stiefouder, in de in B.2.2 omschreven omstandigheden eveneens gewoon geadopteerd wordt door zijn stiefouder in de andere ouderlijke lijn, is het niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.10.3. Het onderzoek van de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met artikel 22 van de Grondwet kan niet tot een ruimere vaststelling van schending leiden.

B.11. Aangezien de in B.10.2 gedane vaststelling van de lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepaling toe te passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, staat het aan het verwijzende rechtscollege om, in afwachting van een optreden van de wetgever, een einde te maken aan de schending van die normen.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 347-1 van het oud Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 353-18, eerste lid, eerste zin, van hetzelfde Wetboek, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het niet toestaat dat een meerderjarige persoon die reeds gewoon geadopteerd werd door een stiefouder, in de in B.2.2 omschreven omstandigheden eveneens gewoon geadopteerd wordt door zijn stiefouder in de andere ouderlijke lijn.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 25 mei 2023.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux L. Lavrysen

^