Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 januari 2024

Uittreksel uit arrest nr. 70/2023 van 27 april 2023 Rolnummer 7764 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 43, § 4, eerste en tweede lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 19 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023046955
pub.
24/01/2024
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 70/2023 van 27 april 2023 Rolnummer 7764 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 43, § 4, eerste en tweede lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 253.027 van 18 februari 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 februari 2022, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 43, § 4, eerste en tweede lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en met de artikelen 25 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre het taalregime van het toelatingsexamen de taalrol waarbij de ambtenaren worden ingedeeld bepaalt en in zoverre, indien zulk een examen voorgeschreven is, de ambtenaren die het examen, in principe, afleggen in het Nederlands of in het Frans naar gelang van de taal waarin zij, naar luid van het opgelegde diploma, het vereiste getuigschrift of de verklaring van het schoolhoofd, hun onderwijs genoten hebben, vooraf aan de hand van een examen het bewijs kunnen leveren dat zij de andere taal even goed kennen en het toelatingsexamen in die taal kunnen afleggen, terwijl, bij ontstentenis van een toelatingsexamen, het taalregime van het genoten onderwijs, zoals dat blijkt uit het opgelegde diploma, het vereiste getuigschrift of de verklaring van het schoolhoofd, bepalend is, zonder dat men de mogelijkheid heeft om een indeling die overeenstemt met de bovenvermelde andere taal te vragen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het geschil dat aan de oorsprong ligt van de door de Raad van State gestelde prejudiciële vraag betreft de aanwervingsprocedure van een federaal ombudsman.

B.2.1. Artikel 1, eerste lid, van de wet van 22 maart 1995 « tot instelling van federale ombudsmannen » (hierna : de wet van 22 maart 1995) stelt « twee federale ombudsmannen [in], de ene Nederlandstalig, de andere Franstalig ». B.2.2. Een persoon kan slechts als ombudsman worden benoemd indien hij het bewijs levert « van een voldoende kennis van de andere landstalen, volgens de nadere regels bepaald door de Kamer van volksvertegenwoordigers » (artikel 3, tweede lid, 4°, van de wet van 22 maart 1995).

Die « andere landstalen » zijn de taal van de andere ombudsman, evenals het Duits.

B.2.3. Binnen de grenzen van hun bevoegdheid, ontvangen de ombudsmannen van geen enkele overheid instructies (artikel 7, eerste lid, van de wet van 22 maart 1995).

Onverminderd de delegaties die de ombudsmannen elkaar bij een collegiale beslissing verlenen, benoemen, ontslaan en leiden zij de personeelsleden die hen bijstaan in de uitoefening van hun ambt (artikel 19, eerste lid, van dezelfde wet).

De functie van federaal ombudsman is dus een directiefunctie.

B.3.1. Artikel 2 van de wet van 22 maart 1995 bepaalt : « De bepalingen van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, zijn van toepassing op de ombudsmannen en het personeel dat hun bijstaat. Zij worden beschouwd als diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt ».

B.3.2. Bij de parlementaire voorbereiding van die bepaling werd gepreciseerd dat die tot gevolg heeft dat « de betrekkingen met de particulieren verlopen in de taal gebruikt door de particulier » (Parl. St., Kamer, 1993-1994, nr. 1436/1, p. 5) en dat de ombudsmannen de klager zullen moeten antwoorden in die landstaal van de drie waarvan die gebruik heeft gemaakt in zijn klacht (Hand., Kamer, 1994-1995, 18 januari 1995, nr. 21, p. 690). Die regel is opgenomen in artikel 41, § 1, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 (hierna : de wet van 18 juli 1966).

Bij dezelfde parlementaire voorbereiding werd ook gepreciseerd dat artikel 2 van de wet van 22 maart 1995 ook tot gevolg heeft « dat de relaties met de administratieve overheden beheerst worden door het regime van artikel 39 van de taalwetten in bestuurszaken » en dat « [tussen] de ombudsman en een administratieve overheid die zelf een centrale dienst uitmaakt het regime van de binnendiensten [geldt] (artikel 39, § 1) » (ibid., p. 5).

Op geen enkel moment werd er bij de parlementaire voorbereiding van artikel 2 van de wet van 22 maart 1995, rechtstreeks of onrechtstreeks, melding gemaakt van andere bepalingen van de wet van 18 juli 1966.

B.4. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 43 van de wet van 18 juli 1966.

Die bepaling maakt deel uit van hoofdstuk V van die wet, met als opschrift « Gebruik van de talen in de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt », en dat momenteel de artikelen 38 tot 47 van die wet omvat.

Dat hoofdstuk onderscheidt onder andere de « centrale diensten » (afdeling I) en de « uitvoeringsdiensten » (afdeling II). Niet alle bepalingen van hoofdstuk V van de wet van 18 juli 1966 kunnen dus van toepassing zijn op alle « diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt ».

B.5. Artikel 43 van de wet van 18 juli 1966, dat een van de bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk V is, bepaalt, sinds de wijziging ervan bij artikel 2 van de wet van 4 april 2006 « houdende wijziging van artikel 43 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 » : « § 1. Telkens als de aard van de zaken en het aantal personeelsleden het rechtvaardigen, worden de afdelingen in de centrale diensten ingedeeld in Nederlandse en Franse directies en onderafdelingen, bureaus en secties. § 2. De ambtenaren houders van een managementfunctie of van een staffunctie of bekleed met een graad van rang 13 of hoger of met een graad die gelijkwaardig is of met klasse A3, A4 of A5, met uitzondering van degenen die in de klasse A3 geïntegreerd zijn op de basis van een graad van rang 10, worden verdeeld over drie kaders : een Nederlands, een Frans en een tweetalig.

De andere ambtenaren worden verdeeld over twee kaders : een Nederlands en een Frans.

Alle ambtenaren worden ingeschreven op een taalrol : de Nederlandse of de Franse. § 3. De Koning bepaalt, voor een duur van ten hoogste zes jaar, die kan worden verlengd zo geen wijziging optreedt, voor iedere centrale dienst, het percentage betrekkingen dat aan het Nederlands en aan het Frans kader dient toegewezen met inachtneming, op alle trappen van de hiërarchie, van het wezenlijk belang dat de Nederlandse en Franse taalgebieden respectievelijk voor iedere dienst vertegenwoordigen.

Nochtans, voor de managementfuncties en voor de staffuncties alsook voor de graden van rang 13 en hoger en de graden die gelijkwaardig zijn en de klassen A3, A4 en A5, onder voorbehoud van de toepassing van § 2, eerste lid, worden de betrekkingen, op alle trappen van de hiërarchie, in gelijke percentages verdeeld tussen de twee kaders.

Het tweetalig kader omvat 20 % van de betrekkingen van de graden van rang 13 en hoger en van de graden die gelijkwaardig zijn en van de klassen A3, A4 en A5, onder voorbehoud van de toepassing van § 2, eerste lid. Die betrekkingen worden, op alle trappen van de hiërarchie, in gelijke mate verdeeld tussen de twee taalrollen.

Om tot het tweetalig kader toegelaten te worden, moeten de ambtenaren voor een examencommissie, samengesteld door de Vaste Wervingssecretaris, het bewijs leveren dat zij de tweede taal voldoende kennen. Worden van dit examen vrijgesteld de ambtenaren wier diploma bewijst dat hun tweede taal de voertaal was van het onderwijs dat zij genoten hebben Voor de toepassing van voorgaande regelen, bepaalt de Koning welke graden of klassen of managementfuncties of staffuncties tot een zelfde trap van de hiërarchie behoren.

De in het vooruitzicht gestelde verdeling van de betrekkingen over de verschillende taalkaders wordt vooraf aan het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht onderworpen.

Na raadpleging van dezelfde Commissie, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd en met redenen omkleed besluit, van de regel van verdeling bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, afwijken ten behoeve van de centrale diensten waarvan de bevoegdheden of de werkzaamheden de Nederlandse en de Franse taalgebieden in ongelijke mate betreffen.

In afwijking op de vorige leden, zal de vervanging bepaald in artikel 5 van de wet van 10 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1995 pub. 17/04/2013 numac 2013000222 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, gebeuren in een zelfde taalverhouding als deze die van toepassing is op de personeelsleden van de centrale dienst bekleed met eenzelfde graad of met dezelfde klasse. § 4. Indien het voorgeschreven is, leggen de ambtenaren hun toelatingsexamen af in het Nederlands of in het Frans naar gelang van de taal waarin zij, naar luid van het opgelegde diploma, het vereiste getuigschrift of de verklaring van het schoolhoofd, hun onderwijs genoten hebben, tenzij zij vooraf aan de hand van een examen het bewijs leveren dat zij de andere taal even goed kennen.

Het taalregime van het toelatingsexamen bepaalt de taalrol waarbij de ambtenaren worden ingedeeld. Bij ontstentenis van dergelijk examen, is het taalregime van het genoten onderwijs, zoals dat blijkt uit het opgelegde diploma, het vereiste getuigschrift of de verklaring van het schoolhoofd, bepalend.

De kandidaten, die in het buitenland hun onderwijs genoten hebben in een andere taal dan het Nederlands of het Frans en zich op een bij de wet erkende gelijkwaardigheid van diploma's of studiegetuigschriften kunnen beroepen, leggen het toelatingsexamen af in het Nederlands of in het Frans, naar keuze. Indien geen toelatingsexamen aan de benoeming voorafgaat, wordt de kennis van de taal van de rol, waarbij de betrokkene wenst ingedeeld te worden, vastgesteld aan de hand van een voorafgaand examen.

De kandidaten, die hun onderwijs genoten hebben in het Duits taalgebied, mogen hun toelatingsexamen in het Duits afleggen op voorwaarde dat zij bovendien een examen afleggen over de kennis van de Nederlandse of de Franse taal, naar gelang zij wensen ingedeeld te worden bij de Nederlandse of de Franse rol.

De overgang van de ene rol naar de andere is verboden, behoudens klaarblijkelijke vergissing bij de indeling.

De bevorderingsexamens geschieden in de taal van de rol waarbij de examinandi zijn ingedeeld. § 5. De bevorderingen geschieden per kader. De ambtenaren, die het bewijs van hun tweetaligheid hebben geleverd in bovenaangeduide vorm, mogen deelnemen aan de bevorderingen zowel in het tweetalig kader als in het kader dat overeenkomt met de rol waarop zij ingeschreven zijn.

De toepassing van deze regel mag nochtans het ten behoeve van het tweetalig kader bepaald evenwicht niet schaden. § 6. Wanneer de chef van een afdeling eentalig is, wordt hem met het oog op de eenheid in de rechtspraak een tweetalig adjunct toegevoegd.

De adjunct mag niet tot dezelfde rol als de chef behoren. Hij wordt vooraf met dezelfde of de onmiddellijk lagere rang bekleed of met dezelfde klasse of met de onmiddellijk lagere klasse.

Indien de chef van de afdeling houder is van een managementfunctie behoudt de tweetalig adjunct zijn graad of zijn klasse en bekomt hij een toelage vastgesteld door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De aanwijzing van de tweetalig adjunct wordt beëindigd op hetzelfde ogenblik als het mandaat dat wordt toegekend aan de eentalige chef van de afdeling bij wie hij geplaatst is. [...] ».

B.6.1. Artikel 43, § 4, van de wet van 18 juli 1966 bepaalt de taal waarin de kandidaten voor de betrekkingen van ambtenaar die in de vorige paragrafen van die bepaling worden bedoeld, het toelatingsexamen moeten afleggen, wanneer voor de aanwerving van die ambtenaren in een dergelijk examen is voorzien.

Dezelfde bepaling bepaalt ook op welke van de twee bij artikel 43, § 2, derde lid, van dezelfde wet, ingestelde taalrollen de kandidaten worden ingedeeld die intussen in de voormelde betrekkingen werden benoemd.

B.6.2. Uit artikel 43, § 2, van de wet van 18 juli 1966 blijkt dat de ambtenaren die een directiefunctie uitoefenen in de diensten waarop artikel 43 van die wet van toepassing is, verdeeld dienen te worden tussen een « Frans kader », een « Nederlands kader » en een « tweetalig kader », terwijl de andere ambtenaren van die diensten worden verdeeld over slechts twee kaders : een « Frans kader » en een « Nederlands kader ».

Dat was reeds het geval op het moment van de inwerkingtreding van de wet van 22 maart 1995. Artikel 43, § 2, van de wet van 18 juli 1966, bepaalde toen : « De ambtenaren gelijk aan en hoger dan directeur worden verdeeld over drie kaders : een Nederlands, een Frans en een tweetalig.

De andere ambtenaren worden verdeeld over twee kaders : een Nederlands en een Frans.

Alle ambtenaren worden ingeschreven op een taalrol : de Nederlandse of de Franse ».

B.6.3. Uit artikel 43, § 3, derde lid, en artikel 43, § 4, eerste, derde en vierde lid, van de wet van 18 juli 1966 blijkt dat de ambtenaren die aan die bepalingen zijn onderworpen slechts in bepaalde gevallen de kennis van meer dan één landstaal moeten bewijzen.

B.7.1. Uit het in B.2.1 vermelde artikel 1, eerste lid, van de wet van 22 maart 1995 blijkt dat de federale ombudsmannen niet worden verdeeld over een Frans kader, een Nederlands kader en een tweetalig kader, zoals dat wel het geval is voor de in artikel 43 van de wet van 18 juli 1966 bedoelde houders van een directiefunctie.

B.7.2. Uit het in B.2.2 vermelde artikel 3, tweede lid, 4°, van de wet van 22 maart 1995 blijkt ook dat een federaal ombudsman altijd het bewijs moet leveren van een voldoende kennis van de drie landstalen, terwijl de personen die houder zijn van een in artikel 43 van de wet van 18 juli 1966 bedoelde directiefunctie nooit verplicht zijn over een dergelijke uitgebreide talenkennis te beschikken.

B.7.3. Bovendien bevat de formatie van de personeelsleden die de federale ombudsmannen bijstaan, die de Kamer van volksvertegenwoordigers op 19 november 1998 met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de wet van 22 maart 1995 (Hand., Kamer, 1998-1999, 19 november 1998, nr. 282, p. 10197) heeft vastgesteld, voor al die personeelsleden slechts één enkel taalkader, dat een tweetalig kader is (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1607/1, pp. 6 en 8), aangezien « alle personeelsleden tweetalig [zijn] » (ibid., p. 3). De Kamer van volksvertegenwoordigers bevestigt zo, impliciet maar zeker, dat artikel 2 van de wet van 22 maart 1995 niet volstaat om artikel 43 van de wet van 18 juli 1966 van toepassing te maken op de diensten van de federale ombudsmannen, aangezien, zoals in B.6.2 werd gezegd, die laatste bepaling een verdeling voorschrijft van de ambtenaren over minstens twee taalkaders en de oprichting van een tweetalig kader voorbehoudt voor slechts enkele functies.

B.8. Uit het voorgaande blijkt dat artikel 43 van de wet van 18 juli 1966 niet van toepassing is op de diensten van de federale ombudsmannen, zodat artikel 43, § 4, van die wet niet van toepassing is op de procedure voor aanwerving van die ombudsmannen.

B.9. Het antwoord op de prejudiciële vraag is dus kennelijk niet nuttig voor de oplossing van het geschil.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 27 april 2023.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul

^