Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 februari 2024

Uittreksel uit arrest nr. 95/2023 van 15 juni 2023 Rolnummer 7845 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 65/1 van de wet van 16 maart 1968 « betreffende de politie over het wegverkeer », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Limb Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023044723
pub.
28/02/2024
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 95/2023 van 15 juni 2023 Rolnummer 7845 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 65/1 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, S. de Bethune en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 22 juli 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 augustus 2022, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 65/1 van de Wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer, in de versie zoals van toepassing sedert de Wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten om justitie menselijker, sneller en straffer te maken (BS 30 november 2021), de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet), artikel 6 EVRM en artikel 14.3.g IVBPR, in de interpretatie dat deze bepaling toelaat dat de rechtsonderhorige door het indienen van een verzoekschrift tot beroep tegen een hem door het openbaar ministerie opgelegd bevel tot betalen noodzakelijkerwijs de strafvordering tegen zichzelf instelt ? 2. Schendt artikel 65/1 van de Wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer, in de versie zoals van toepassing sedert de Wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten om justitie menselijker, sneller en straffer te maken (BS 30 november 2021), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM en artikel 14.3.g IVBPR in de mate dat op het vlak van de alternatieve afhandeling van misdrijven de rechtsonderhorigen aan wie het openbaar ministerie een bevel tot betalen oplegde wat geen straf uitmaakt in de zin van artikel 1 Sw. en die de onderliggende feiten uit dit bevel tot betalen willen betwisten noodzakelijkerwijs de strafvordering tegen zichzelf moeten instellen, terwijl rechtsonderhorigen aan wie het openbaar ministerie een minnelijke schikking voorstelde wat evenmin een straf uitmaakt in de zin van artikel 1 Sw. de onderliggende feiten uit deze minnelijke schikking kunnen betwisten door de loutere niet-betaling van het voorstel en dus zonder dat zij daartoe noodzakelijkerwijs de strafvordering tegen zichzelf moeten instellen ? 3. Schendt artikel 65/1 van de Wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer, in de versie zoals van toepassing sedert de Wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten om justitie menselijker, sneller en straffer te maken (BS 30 november 2021), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM en artikel 14.3.g IVBPR in de mate dat de rechtsonderhorigen aan wie het openbaar ministerie een bevel tot betalen oplegde en die de onderliggende feiten uit dit bevel tot betalen willen betwisten noodzakelijkerwijs de strafvordering tegen zichzelf moeten instellen, terwijl rechtsonderhorigen aan wie het openbaar ministerie geen bevel tot betaling oplegde of kon opleggen de hen verweten feiten kunnen betwisten zonder dat zij daartoe noodzakelijkerwijs de strafvordering tegen zichzelf moeten instellen ? 4. Schendt artikel 65/1 van de Wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer, in de versie zoals van toepassing sedert de Wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten om justitie menselijker, sneller en straffer te maken (BS 30 november 2021), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 EVRM en artikel 14.3.g IVBPR in de mate dat ingeval een rechtsonderhorige aan wie het openbaar ministerie een bevel tot betalen oplegde en deze rechtsonderhorige wegens betwisting van de feiten een beroep tegen het bevel tot betalen wenst in te stellen, en bijgevolg de strafvordering tegen zichzelf instelt, de verjaring geschorst is tijdens de procedure voor de rechtbank, met name vanaf het instellen van het beroep tot aan de dag van het definitieve vonnis, daar waar ingeval een rechtsonderhorige aan wie het openbaar ministerie geen bevel tot betaling oplegde of kon opleggen, geconfronteerd wordt met een door het openbaar ministerie ingestelde strafvordering, er geen gelijkaardige schorsing van de verjaring van de strafvordering is tijdens de procedure voor de rechtbank ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de situering ervan B.1. Artikel 65/1 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer » (hierna : de Wegverkeerswet) heeft betrekking op het bevel tot betalen dat de procureur des Konings onder bepaalde voorwaarden kan geven aan personen wegens het plegen van een verkeersmisdrijf.

Dat artikel, zoals laatst gewijzigd bij artikel 29 van de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten « om justitie menselijker, sneller en straffer te maken » (hierna : de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten), bepaalt : « § 1. Wanneer de in artikel 216bis, § 1, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde geldsom niet binnen de bepaalde termijn wordt betaald, kan de procureur des Konings aan de overtreder een bevel geven tot betalen van de op deze overtreding toepasselijke geldsom, verhoogd met 35 % en desgevallend met de bijdrage voor het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders. Daarnaast wordt er ook een administratieve toeslag van 25,32 euro, zoals bedoeld in titel 4 van de programmawet van 21 juni 2021Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 21/06/2021 pub. 29/06/2021 numac 2021031707 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, geheven. Het bedrag van deze administratieve toeslag wordt elk jaar op 1 januari automatisch aangepast in functie van de evolutie van de consumptieprijsindex van de maand november van het voorgaande jaar. De door de overtreder verrichte betalingen worden eerst op de bijdrage voor het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders toegerekend en daarna op deze administratieve toeslag. De procureur des Konings bepaalt op welke wijze de betaling geschiedt.

De betaling moet gebeuren binnen een termijn van dertig dagen volgend op de dag van ontvangst van het bevel.

Dit bevel wordt per aangetekende zending, per gerechtsbrief of overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek verstuurd aan de overtreder en bevat ten minste : 1° de dagtekening;2° de ten laste gelegde feiten en de geschonden wetsbepalingen;3° de datum, het tijdstip en de plaats van de overtreding;4° de identiteit van de overtreder;5° het nummer van het proces-verbaal;6° het bedrag van de te betalen geldsom;7° de dag waarop de som uiterlijk moet worden betaald;8° de wijze waarop en de termijn waarbinnen het beroep kan worden ingesteld, alsook de bevoegde politierechtbank. Het bevel tot betalen wordt geacht te zijn ontvangen de tiende werkdag na de dagtekening van het bevel tot betalen bedoeld in het derde lid, 1°.

De betaling binnen deze termijn doet de strafvordering vervallen. § 2. De persoon die het bevel tot betalen heeft ontvangen of diens advocaat kan binnen dertig dagen volgend op de dag van ontvangst van het bevel tot betalen beroep aantekenen bij de politierechtbank bevoegd volgens de plaats van de overtreding. Het beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift dat neergelegd wordt op de griffie van de bevoegde politierechtbank of bij een aangetekende zending of via elektronische post die aan de griffie worden verzonden. In die laatste gevallen geldt de datum van verzending van de aangetekende zending of van de elektronische post als datum waarop het verzoekschrift werd ingediend. De aangetekende zending wordt geacht te zijn verzonden de derde werkdag voor de ontvangst ervan op de griffie.

Op straffe van nietigheid vermeldt het verzoekschrift : 1° de naam, de voornaam en de woonplaats van de partij die beroep aantekent;2° het nummer van het proces-verbaal of het systeemnummer dat wordt vermeld op het bevel tot betalen;3° dat het om een beroep tegen het bevel tot betalen gaat;4° de redenen van het beroep. Het verzoekschrift houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft.

Het verzoekschrift wordt ingeschreven in het daartoe bestemde register.

De verjaring van de strafvordering wordt geschorst vanaf de dag dat het verzoekschrift wordt ingediend, tot de dag van het definitieve vonnis.

De verzoeker wordt binnen een termijn van dertig dagen vanaf de inschrijving in het daartoe bestemde register door de griffier per gerechtsbrief, per aangetekende zending of overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De griffier zendt een kopie van het verzoekschrift over aan de procureur des Konings en deelt hem de datum van de zitting mee.

Het beroep maakt de zaak in zijn geheel aanhangig voor de strafrechtelijke kamer van de politierechtbank die eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeelt.

Indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard, wordt het bevel tot betalen als niet bestaande beschouwd. De rechtbank beoordeelt de overtredingen die aan de grondslag liggen van het bevel tot betalen, ten gronde en maakt, indien deze bewezen worden verklaard, toepassing van de strafwet.

De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 187 van het Wetboek van strafvordering.

Tegen de beslissing van de politierechtbank kan hoger beroep worden ingesteld volgens de bepalingen opgenomen in het Wetboek van strafvordering. [...] ».

B.2.1. Het bevel tot betalen is initieel ingevoerd bij de wet van 22 april 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/04/2012 pub. 25/06/2012 numac 2012014229 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 sluiten « betreffende de invoering van het bevel tot betalen na inbreuken op de wetgeving inzake het wegverkeer » (hierna : de wet van 22 april 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/04/2012 pub. 25/06/2012 numac 2012014229 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 sluiten) en had tot doel « te voorkomen dat boetes onbetaald zouden blijven en de politieparketten te ontlasten » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2074/002, p. 3) : « Het bevel tot betalen wordt na de onmiddellijke inning en eventueel de minnelijke schikking en vóór de dagvaarding voor de politierechtbank geschoven zonder dat de overtreder enig recht verliest of de bevoegdheden van de rechtbank worden ingekort » (ibid.).

De parlementaire voorbereiding van de programmawet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 25/12/2016 pub. 29/12/2016 numac 2016021100 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, die het bij de wet van 22 april 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/04/2012 pub. 25/06/2012 numac 2012014229 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 sluiten in de Wegverkeerswet ingevoegde artikel 65/1 heeft vervangen, vermeldt : « Het [...] is de laatste stap in de procedure van een eventueel verval van de strafvordering tegen betaling van een som » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2208/001, p. 28).

B.2.2. De proceseconomie vormde aldus één van de redenen tot het invoeren van het bevel tot betalen in de Wegverkeerswet. De overtreder die niet betaalt en niet ingaat op een voorstel tot minnelijke schikking, ontvangt een van rechtswege uitvoerbaar bevel tot betalen, waardoor de procureur des Konings geen beroep moet doen op de strafrechter om de overtreder tot effectieve betaling te dwingen.

Het bevel tot betalen is in beginsel de vijfde aanmaning tot betalen. « De overtreder krijgt namelijk een onmiddellijke inning, een rappel daarvan, een minnelijke schikking en opnieuw een rappel alvorens er een bevel tot betalen wordt uitgevaardigd » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2208/001, p. 29). De overtreder heeft derhalve reeds op verschillende ogenblikken de kans gehad de strafvordering te doen vervallen door het betalen van de verkeersboete.

B.3.1. Tegen het bevel tot betalen kan beroep worden aangetekend bij de politierechtbank. In geval van een beroep worden zowel de overtreder als de procureur des Konings in kennis gebracht van de zittingsdatum (artikel 65/1, § 2, zesde lid, van de Wegverkeerswet).

B.3.2. Met betrekking tot de beoordelingsbevoegdheid van de politierechtbank in geval van een beroep tegen een bevel tot betalen, bepaalde artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet, vóór de wijziging ervan bij de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten, uitsluitend dat « indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard, [...] het bevel tot betalen als niet bestaande [wordt] beschouwd ».

Daar die wettekst heeft geleid tot uiteenlopende interpretaties in de rechtspraak van de politie- en correctionele rechtbanken met betrekking tot de beoordelingsbevoegdheid van het rechtscollege dat kennis neemt van het beroep tegen een bevel tot betalen, heeft de wetgever bij de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten het aangewezen geacht de beroepsprocedure te verduidelijken.

B.3.3. Sinds de wijziging ervan bij de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten, bepaalt artikel 65/1, § 2, zevende lid, van de Wegverkeerswet uitdrukkelijk dat het beroep tegen het bevel tot betalen « de zaak in zijn geheel aanhangig [maakt] voor de strafrechtelijke kamer van de politierechtbank die eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeelt ». Artikel 147bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten, bepaalt eveneens dat het beroep tegen het bevel tot betalen « de zaak aanhangig [maakt] bij de politierechtbank ».

Volgens artikel 65/1, § 2, achtste lid, van de Wegverkeerswet wordt het bevel tot betalen als niet bestaande beschouwd indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard en beoordeelt de rechtbank « de overtredingen die aan de grondslag liggen van het bevel tot betalen, ten gronde en maakt, indien deze bewezen worden verklaard, toepassing van de strafwet ».

B.3.4. De parlementaire voorbereiding van de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten vermeldt : « De wijzigingen aan artikel 65/1 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer, beogen in de eerste plaats de beroepsprocedure bij het bevel tot betalen te stroomlijnen en een aantal zaken te verduidelijken.

Nu het bevel tot betalen steeds meer wordt gebruikt, en er dus ook meer en meer beroep tegen wordt aangetekend, bleek in de praktijk dat sommige bepalingen in de wet niet zo duidelijk waren, wat leidt tot controverse in de rechtspraak en tot rechtsonzekerheid. [...] Er wordt nu uitdrukkelijk bepaald dat de strafrechtelijke kamer van de politierechtbank bevoegd is om verwarring te vermijden met de bevoegdheid van de politierechtbank als burgerlijke rechter met betrekking tot het beroep tegen de gemeentelijke administratieve sancties.

De zin in het huidige § 2, 7e lid, ` indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard, wordt het bevel tot betalen als niet bestaande beschouwd ' interpreteren veel rechters in de zin dat ze enkel over de ontvankelijkheid en niet over de grond van de zaak moeten oordelen.

Bij een ontvankelijk beroep wordt het dossier dan terug gestuurd naar het Openbaar Ministerie om een beslissing te nemen (dagvaarding of seponering). Het is echter de bedoeling dat in hetzelfde vonnis zowel over de ontvankelijkheid als ten gronde wordt geoordeeld. Er wordt dan ook uitdrukkelijk bepaald dat de rechter ook bevoegd is om direct over de grond van de zaak te oordelen » (Parl. St., Kamer, 2020-2021, DOC 55-2175/001, pp. 31-32).

Ten gronde Wat de eerste prejudiciële vraag betreft B.4. Met de eerste prejudiciële vraag beoogt het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat de rechtsonderhorige door beroep aan te tekenen tegen een bevel tot betalen « noodzakelijkerwijs de strafvordering tegen zichzelf instelt ».

B.5.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5.2. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben een algemene draagwijdte. Zij verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong ervan : de grondwettelijke regels van de gelijkheid en van de niet-discriminatie zijn toepasselijk ten aanzien van alle rechten en alle vrijheden, met inbegrip van die welke voortvloeien uit internationale verdragen die België binden.

B.6.1. Artikel 13 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent ».

Het recht op toegang tot de rechter zou inhoudsloos zijn indien niet voldaan is aan het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd bij artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, bij artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en bij een algemeen rechtsbeginsel.

Bijgevolg dienen bij een toetsing aan artikel 13 van de Grondwet die waarborgen te worden betrokken.

B.6.2. Het recht op toegang tot de rechter, zoals het onder meer is gewaarborgd bij artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, is niet absoluut en kan worden onderworpen aan beperkingen, onder meer wat de ontvankelijkheidsvoorwaarden van een beroep betreft, voor zover dergelijke beperkingen de essentie van dat recht niet aantasten en voor zover zij in een evenredige verhouding staan met een legitieme doelstelling. Het recht op toegang tot de rechter wordt geschonden indien de regeling ervan niet langer de rechtszekerheid en de goede rechtsbedeling dient, maar veeleer een soort barrière vormt die de rechtsonderhorige verhindert dat zijn geschil ten gronde door de bevoegde rechter wordt beoordeeld (EHRM, 27 juli 2006, Efstathiou e.a. t. Griekenland, CE:ECHR:2006:0727JUD003699802, § 24;24 februari 2009, L'Erablière ASBL t. België, CE:ECHR:2009:0224JUD004923007, § 35).

B.6.3. Volgens artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft ieder, bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, het recht « niet te worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen ».

B.6.4. Het zwijgrecht en het recht om niet bij te dragen tot zijn eigen beschuldiging zijn, ook al worden zij niet uitdrukkelijk vermeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, « internationale normen die in het algemeen erkend zijn en deel uitmaken van de kern van het begrip van eerlijk proces verankerd in artikel 6, § 1 » (EHRM, 5 april 2012, Chambaz t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2012:0405JUD001166304, § 52).

Het recht om zichzelf niet te beschuldigen betreft in hoofdorde het eerbiedigen van de wil van de beklaagde om te zwijgen en veronderstelt dat de overheden hun argumentatie trachten te gronden zonder een beroep te doen op bewijselementen die onder dwang of druk zijn verkregen, tegen de wil in van de beklaagde (EHRM, grote kamer, 13 september 2016, Ibrahim e.a. t. Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2016:0913JUD005054108, § 266). Het recht vormt een bescherming tegen het verkrijgen van bewijsmateriaal door middel van dwang of druk, maar is geen absoluut recht : « Het recht om niet tegen zichzelf te getuigen is evenwel niet absoluut [...]. Het gehanteerde niveau van dwang is niet verenigbaar met artikel 6 wanneer dat recht in zijn kern wordt aangetast [...].

Dat recht wordt echter niet automatisch door alle vormen van rechtstreekse dwang uitgehold met een schending van artikel 6 tot gevolg [...]. Wat in deze context van cruciaal belang is, is het gebruik dat tijdens de strafprocedure wordt gemaakt van de onder dwang verkregen elementen [...] » (ibid., § 269).

B.7.1. Daar het beroep tegen een bevel tot betalen de zaak « in zijn geheel » aanhangig maakt voor de strafrechtelijke kamer van de politierechtbank en daar die rechtbank de overtredingen die aan de grondslag liggen van het bevel tot betalen « ten gronde » dient te beoordelen en, wanneer die zijn vastgesteld, toepassing dient te maken van de strafwet, brengt het instellen van zulk een beroep met zich mee dat de strafvordering op gang wordt gebracht. Uit de omstandigheid dat het instellen van het beroep de strafvordering op gang brengt, kan evenwel, in tegenstelling tot wat het verwijzende rechtscollege lijkt te poneren, niet worden afgeleid dat de strafvordering door de rechtsonderhorige wordt ingesteld tegen zichzelf. Zoals is vermeld in B.3.1, worden in geval van een beroep tegen een bevel tot betalen zowel de verzoeker als de procureur des Konings in kennis gebracht van de zittingsdatum, waarbij het toekomt aan de procureur des Konings om de strafvordering uit te oefenen.

B.7.2. Zoals is vermeld in B.2.2, vormde de proceseconomie één van de redenen tot het invoeren van het bevel tot betalen in de Wegverkeerswet. De procedure inzake het beroep tegen zulk een bevel, zoals verduidelijkt bij de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 20/10/2023 numac 2023044892 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) type wet prom. 28/11/2021 pub. 08/12/2021 numac 2021022538 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Wet houdende de vierde aanpassing van de Algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021 type wet prom. 28/11/2021 pub. 07/12/2021 numac 2021034083 bron federale overheidsdienst financien Wet tot organisatie van een Register van kredieten aan ondernemingen sluiten, blijkt eveneens te zijn ingegeven door proceseconomische redenen. Uit de in B.3.4 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt immers dat de wetgever heeft willen voorkomen dat het rechtscollege dat kennis neemt van het beroep tegen een bevel tot betalen, wanneer het oordeelt dat dat beroep ontvankelijk is, de zaak zou moeten terugsturen naar het openbaar ministerie, waarna die instantie ze opnieuw aanhangig zou moeten maken bij de politierechtbank om ze ten gronde te laten beoordelen.

B.7.3. De in het geding zijnde bepaling is pertinent ten aanzien van de nagestreefde doelstelling. De wetgever vermocht ervan uit te gaan dat wanneer het openbaar ministerie oordeelt dat een bevel tot betalen dient te worden gegeven aan een rechtsonderhorige, het eveneens van oordeel is dat er redenen zijn om die rechtsonderhorige te dagvaarden voor de strafrechter, indien het bevel tot betalen zou worden betwist.

Het bevel tot betalen roept immers een uitvoerbare titel in het leven, die de overheid toelaat om, zonder het optreden van een rechter, het door de rechtsonderhorige te betalen bedrag in te vorderen, behoudens in geval van een beroep tegen dat bevel. De wetgever vermocht aldus ook van oordeel te zijn dat wanneer de rechtsonderhorige het bevel tot betalen betwist, de strafvordering op gang dient te worden gebracht.

B.7.4. Zoals is vermeld in B.2.2, heeft de betrokken rechtsonderhorige reeds voorafgaand aan het geven van het bevel tot betalen meerdere kansen gehad om de strafvordering te doen vervallen en dit naar aanleiding van de aan hem gedane voorstellen tot onmiddellijke inning en tot minnelijke schikking. In die omstandigheden kan de rechtsonderhorige redelijkerwijze niet verwachten dat hij het na die voorstellen gegeven bevel tot betalen kan betwisten bij de rechter, zonder dat die rechter de zaak ten gronde zou kunnen beoordelen.

B.7.5. Noch uit de in het geding zijnde bepaling, noch uit enige andere wettelijke bepaling kan worden afgeleid dat de rechtsonderhorige in de rechtspleging voor het rechtscollege dat dient te oordelen over het beroep tegen het bevel tot betalen, zich niet zou kunnen beroepen op het door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten gewaarborgde recht om niet te worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen. Bovendien laat geen enkele wettelijke bepaling het openbaar ministerie toe om bewijselementen te verkrijgen in strijd met de voormelde verdragsbepalingen. In voorkomend geval staat het aan het rechtscollege dat kennis neemt van het beroep tegen het bevel tot betalen om te beoordelen of de bewijselementen die het openbaar ministerie voorlegt al dan niet voldoen aan de uit die verdragsbepalingen voortvloeiende vereisten en, in zoverre dat niet het geval zou zijn, de gepaste gevolgen daaraan te verbinden.

B.7.6. Ten slotte dient in herinnering te worden gebracht dat het Hof, bij zijn arrest nr. 14/2022 van 3 februari 2022 (ECLI:BE:GHCC:2022:ARR.014), heeft geoordeeld dat artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet, in de interpretatie dat de verzoeker geen afstand kan doen van zijn beroep tegen het bevel tot betalen, niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, maar dat die bepaling ook in die zin kan worden geïnterpreteerd dat de verzoeker wel afstand kan doen van zijn beroep, in welk geval die bepaling bestaanbaar is met de voormelde grondwetsartikelen. Daaruit volgt dat de rechtsonderhorige die beroep instelt tegen het bevel tot betalen, in beginsel afstand kan doen van zijn beroep. Een afstand van het ingestelde beroep brengt met zich mee dat het bevel tot betalen van de procureur des Konings uitvoerbaar wordt en dat, wanneer aan dat bevel uitvoering wordt gegeven, een einde komt aan de uitoefening van de strafvordering.

B.7.7. Gelet op wat is vermeld in B.7.4 tot B.7.6, heeft de in het geding zijnde bepaling geen onevenredige gevolgen.

B.8. Het onderzoek van de eerste prejudiciële vraag leidt niet tot een vaststelling van onbestaanbaarheid van artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Wat de tweede prejudiciële vraag betreft B.9. Met de tweede prejudiciële vraag beoogt het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat de rechtsonderhorigen aan wie het openbaar ministerie een bevel tot betalen geeft, de feiten die ten grondslag liggen aan dat bevel slechts kunnen betwisten door « de strafvordering tegen zichzelf [in te stellen] », terwijl de rechtsonderhorigen aan wie het openbaar ministerie een minnelijke schikking voorstelt, de daaraan ten grondslag liggende feiten kunnen betwisten door het in de minnelijke schikking voorgestelde bedrag niet te betalen.

B.10. Zoals is vermeld in B.7.1, kan uit de omstandigheid dat het aantekenen van beroep tegen een bevel tot betalen de strafvordering op gang brengt, niet worden afgeleid dat de rechtsonderhorige de strafvordering tegen zichzelf instelt. Het staat aan het openbaar ministerie om de strafvordering uit te oefenen voor het rechtscollege dat kennis neemt van dat beroep.

B.11.1. Volgens artikel 65/1, § 1, eerste lid, van de Wegverkeerswet, kan de procureur des Konings een bevel tot betalen geven « wanneer de in artikel 216bis, § 1, van het Wetboek van strafvordering bedoelde geldsom niet binnen de bepaalde termijn wordt betaald ». De in artikel 216bis, § 1, van het Wetboek van strafvordering bedoelde geldsom betreft de geldsom vervat in een voorstel van minnelijke schikking, uitgaande van de procureur des Konings. Daaruit volgt dat aan een bevel tot betalen een voorstel van minnelijke schikking voorafgaat.

Daaruit volgt eveneens dat personen slechts een bevel tot betalen kunnen ontvangen, wanneer zij niet zijn ingegaan op het voorstel van minnelijke schikking en het erin voorgestelde bedrag aldus niet hebben betaald.

B.11.2. Met het bevel tot betalen heeft de wetgever beoogd om het openbaar ministerie in staat te stellen een uitvoerbare titel op te maken, zodat geen beroep moet worden gedaan op de strafrechter om een overtreder aan wie voorafgaandelijk een minnelijke schikking is voorgesteld, tot betaling te dwingen. Een voorstel van minnelijke schikking, dat aan het bevel tot betalen voorafgaat, vormt daarentegen geen uitvoerbare titel en dwingt de overtreder aldus niet tot betaling.

B.12.1. Het in de tweede prejudiciële vraag vermelde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, meer bepaald de aard van de door het openbaar ministerie ten aanzien van de rechtsonderhorige genomen maatregel.

B.12.2. Rekening houdend met de uitvoerbaarheid van het bevel tot betalen, is het bovendien pertinent dat de rechtsonderhorige het bevel tot betalen en de daaraan ten grondslag liggende feiten slechts kan betwisten door middel van het aantekenen van een beroep bij de politierechtbank, terwijl de rechtsonderhorige tot wie een voorstel van minnelijke schikking is gericht, de aan dat voorstel ten grondslag liggende feiten kan betwisten door niet over te gaan tot betaling van de erin voorgestelde geldsom. De rechtsonderhorige tot wie een bevel tot betalen is gericht, heeft overigens voordien al de gelegenheid gehad om de aan het voorstel van minnelijke schikking ten grondslag liggende feiten te betwisten door niet over te gaan tot betaling van de erin voorgestelde geldsom.

B.12.3. Het verschil in behandeling heeft ten slotte, om de redenen vermeld in B.7.4 tot B.7.6, geen onevenredige gevolgen.

B.13. Het onderzoek van de tweede prejudiciële vraag leidt niet tot een vaststelling van onbestaanbaarheid van artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Wat de derde prejudiciële vraag betreft B.14. Met de derde prejudiciële vraag beoogt het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat de rechtsonderhorigen aan wie het openbaar ministerie een bevel tot betalen geeft, de feiten die ten grondslag liggen aan dat bevel slechts kunnen betwisten door « de strafvordering tegen zichzelf [in te stellen] », terwijl de rechtsonderhorigen aan wie het openbaar ministerie geen bevel tot betalen geeft of kan geven, de hun verweten feiten kunnen betwisten zonder dat zij « de strafvordering tegen zichzelf moeten instellen ».

B.15. Zoals is vermeld in B.7.1, kan uit de omstandigheid dat het aantekenen van beroep tegen een bevel tot betalen de strafvordering op gang brengt, niet worden afgeleid dat de rechtsonderhorige de strafvordering tegen zichzelf instelt. Het staat aan het openbaar ministerie om de strafvordering uit te oefenen voor het rechtscollege dat kennis neemt van dat beroep.

B.16.1. Zoals is vermeld in B.7.3, vermocht de wetgever ervan uit te gaan dat wanneer het openbaar ministerie oordeelt dat een bevel tot betalen dient te worden gegeven aan een rechtsonderhorige, het eveneens van oordeel is dat er redenen zijn om die rechtsonderhorige te dagvaarden voor de strafrechter, indien het bevel tot betalen zou worden betwist.

B.16.2. Aldus moet ook ervan worden uitgegaan dat het openbaar ministerie, wanneer het geen bevel tot betalen geeft in omstandigheden waarin het, overeenkomstig de voorwaarden vervat in de in het geding zijnde bepaling, tot het geven van zulk een bevel zou kunnen overgaan, van oordeel is dat er geen redenen voorhanden zijn om de betrokken rechtsonderhorige te dagvaarden voor de strafrechter. In die situatie verschillen de omstandigheden waarin niet wordt overgegaan tot het geven van een bevel tot betalen wezenlijk van de omstandigheden waarin wel wordt overgegaan tot het geven van zulk een bevel, en is het in de prejudiciële vraag vermelde verschil in behandeling, mede gelet op wat is vermeld in B.7.4 tot B.7.6, redelijk verantwoord.

B.16.3. Ook moet ervan worden uitgegaan dat het openbaar ministerie, in omstandigheden waarin het, overeenkomstig de voorwaarden vervat in de in het geding zijnde bepaling, geen bevel tot betalen kan geven, waarbij die omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waarin het, overeenkomstig die bepaling, wel een bevel tot betalen geeft, overgaat tot dagvaarding van de betrokken rechtsonderhorige voor de strafrechter. Een dagvaarding van de betrokken rechtsonderhorige voor de strafrechter brengt met zich mee dat de strafvordering op gang wordt gebracht en dat de rechtsonderhorige de hem verweten feiten, net zoals de rechtsonderhorige die een beroep instelt tegen een bevel tot betalen, dient te betwisten in het kader van de rechtspleging voor de strafrechter. In die situatie roept de in het geding zijnde bepaling aldus het in de prejudiciële vraag vermelde verschil in behandeling niet in het leven.

B.17. In zoverre de in het geding zijnde bepaling het in de derde prejudiciële vraag vermelde verschil in behandeling in het leven zou roepen, is dat verschil in behandeling, mede gelet op wat is vermeld in B.7.4 tot B.7.6, redelijk verantwoord ten aanzien van de door de wetgever nagestreefde doelstellingen.

B.18. Het onderzoek van de derde prejudiciële vraag leidt niet tot een vaststelling van onbestaanbaarheid van artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Wat de vierde prejudiciële vraag betreft B.19. Met de vierde prejudiciële vraag beoogt het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat de verjaring van de strafvordering wordt geschorst ten aanzien van een rechtsonderhorige die een beroep instelt tegen een bevel tot betalen vanaf de dag dat het verzoekschrift wordt ingediend, tot de dag van het definitieve vonnis, terwijl de verjaring van de strafvordering niet wordt geschorst ten aanzien van een rechtsonderhorige aan wie het openbaar ministerie geen bevel tot betalen heeft gegeven of kon geven en die wordt gedagvaard voor de strafrechter.

B.20.1. Volgens artikel 24, eerste lid, van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering is de verjaring van de strafvordering geschorst wanneer de wet dit bepaalt.

Volgens artikel 65/1, § 2, vijfde lid, van de Wegverkeerswet wordt, wanneer beroep wordt aangetekend tegen een bevel tot betalen, de verjaring van de strafvordering geschorst vanaf de dag dat het verzoekschrift wordt ingediend, tot de dag van het definitieve vonnis.

B.20.2. Zoals is vermeld in B.16.2, moet ervan worden uitgegaan dat het openbaar ministerie, wanneer het geen bevel tot betalen geeft in omstandigheden waarin het, overeenkomstig de voorwaarden vervat in de in het geding zijnde bepaling, tot het geven van zulk een bevel zou kunnen overgaan, van oordeel is dat er geen redenen voorhanden zijn om de betrokken rechtsonderhorige te dagvaarden voor de strafrechter. In die situatie brengt het niet geven van een bevel tot betalen met zich mee dat de strafvordering niet op gang wordt gebracht, waardoor de vraag naar de schorsing van de verjaring zich niet kan voordoen. In die situatie is de categorie van personen aan wie het openbaar ministerie geen bevel tot betalen geeft, in het licht van de schorsing van de verjaring van de strafvordering niet vergelijkbaar met de personen aan wie het openbaar ministerie wel een bevel tot betalen geeft.

B.20.3. Rekening houdend met artikel 24, eerste lid, van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, roept de in het geding zijnde bepaling het in de vierde prejudiciële vraag vermelde verschil in behandeling voor het overige slechts in het leven in zoverre de wet voor andere strafprocedures dan die welke op gang worden gebracht door een beroep tegen een bevel tot betalen, niet voorziet in een gelijksoortige schorsing van de verjaring van de strafvordering. Het Hof beperkt zijn onderzoek van de prejudiciële vraag tot de situaties waarin er sprake kan zijn van een verschil in behandeling.

B.21. Er bestaat geen algemeen beginsel dat de verjaring van de strafvordering waarborgt. Onder voorbehoud dat hij geen maatregelen mag nemen die kennelijk onredelijk zijn, vermag de democratisch gekozen wetgever het repressief beleid zelf vast te stellen, beleid dat de beoordeling omvat van de ernst van een tekortkoming en de zwaarwichtigheid waarmee die tekortkoming kan worden bestraft, met inbegrip van de mogelijkheden tot individualisering van de straf en de daaraan verbonden gevolgen en vorderingen, maar tevens de vaststelling van de verschillende verjaringstermijnen en de daaraan verbonden modaliteiten naar gelang van het beschouwde misdrijf of naar gelang van andere omstandigheden. De wetgever vermag zich ook streng op te stellen in aangelegenheden waarin de misdrijven de grondrechten van de burger en de belangen van de gemeenschap ernstig kunnen aantasten.

Gelet op de ruime beoordelingsmarge waarover de wetgever ter zake beschikt, kan hij, wanneer hij het toepasselijke verjaringsstelsel onderscheidt volgens de betrokken misdrijven of volgens andere omstandigheden, rekening houden met een ander criterium dan dat van de ernst van de straf die de dader kan oplopen, op voorwaarde dat het gekozen criterium objectief en relevant is en dat de rechten van de betrokken personen niet in onevenredige mate worden beperkt.

B.22.1. Zoals is vermeld in B.2.1, is het bevel tot betalen onder meer ingegeven door de bedoeling te voorkomen dat verkeersboetes onbetaald zouden blijven. De wetgever meende dat « de weigering tot betaling [...] de facto een vorm van straffeloosheid [creëert] door de mankementen bij de invordering » (Parl. St., Senaat, BZ 2010, nr. 5-54/1, p. 2), evenals dat « een gebrekkige afhandeling van verkeersovertredingen [...] bij de bevolking de indruk [kan] doen ontstaan dat er niet nauw wordt omgesprongen met de beteugeling van verkeersovertredingen, wat op zijn beurt gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid » (ibid., p. 1).

B.22.2. Rekening houdend met wat is vermeld in B.20.3, berust het in de vierde prejudiciële vraag beoogde verschil in behandeling op een objectief criterium, meer bepaald het al dan niet bestaan van een bevel tot betalen dat voorafgaand aan de rechtspleging voor de strafrechter aan de rechtsonderhorige werd gegeven.

B.22.3. Dat criterium is relevant ten aanzien van de door de wetgever nagestreefde doelstellingen betreffende het voorkomen dat de weigering tot betaling van een verkeersboete leidt tot een vorm van straffeloosheid en betreffende het verhogen van de verkeersveiligheid.

Zoals is vermeld in B.2.2, is het bevel tot betalen in beginsel de vijfde aanmaning tot betalen van een verkeersboete. Rekening houdend met het feit dat de overtreder voorafgaand aan de rechtspleging voor de strafrechter reeds meerdere malen heeft geweigerd de verkeersboete te betalen, vermocht de wetgever redelijkerwijze van oordeel te zijn dat het nodig was maatregelen te nemen om te voorkomen dat het beroep tegen het bevel tot betalen louter zou worden aangewend met het oog op het verkrijgen van straffeloosheid door middel van de verjaring van de strafvordering.

B.22.4. Om de redenen vermeld in B.7.4 tot B.7.6, brengt de in het geding zijnde bepaling geen onevenredige beperking van de rechten van de rechtsonderhorige met zich mee.

B.23. Het onderzoek van de vierde prejudiciële vraag leidt niet tot een vaststelling van onbestaanbaarheid van artikel 65/1, § 2, van de Wegverkeerswet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 65/1, § 2, van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer » schendt niet de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 15 juni 2023.

De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut L. Lavrysen

^