Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 augustus 2023

Uittreksel uit arrest nr. 1/2023 van 12 januari 2023 Rolnummer 7620 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 27 en 72 van de wet van 15 december 1980 « betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging e Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023031254
pub.
25/08/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 1/2023 van 12 januari 2023 Rolnummer 7620 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 27 en 72 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten « betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen », gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 2 juli 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 augustus 2021, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 72, vierde lid, van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, in de interpretatie volgens welke het niet de toepassing inhoudt van artikel 31, § 3, van de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de voorlopige hechtenis op het cassatieberoep dat is ingesteld tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij uitspraak wordt gedaan inzake administratieve vrijheidsberoving van een vreemdeling, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5, lid 4, en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, in zoverre het een onverantwoord verschil in behandeling creëert tussen een rechtzoekende die van zijn vrijheid is beroofd in het kader van een voorlopige hechtenis en een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling die van zijn vrijheid is beroofd in het kader van een administratieve hechtenis met toepassing van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten ? 2. Schendt artikel 27, § 3, artikel 12 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 5 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, in de interpretatie volgens welke het toestaat om een nieuwe beslissing tot vrijheidsberoving te nemen die in de plaats treedt van een beslissing tot verlenging van de hechtenis en die als drievoudig gevolg heeft dat : - het gerechtelijk beroep betreffende de wettigheid van de vroegere titel van vrijheidsberoving zonder voorwerp wordt; - de reeds opgelopen hechtenisduur wordt tenietgedaan en de hechtenistermijn bijgevolg op onvoorzienbare wijze wordt verlengd; - de vreemdeling wordt onttrokken aan de waarborgen die zijn toegekend voor langdurige opsluitingen, zoals met name de maandelijkse controle van de naleving van de voorwaarden van de hechtenis ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag Wat de in het geding zijnde bepaling en de context ervan betreft B.1.1. Artikel 72 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten « betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen » (hierna : de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten), opgenomen onder titel III (« Procedurele waarborgen en rechtsmiddelen »), hoofdstuk V (« Beroep bij de rechterlijke macht »), bepaalt : « De raadkamer doet uitspraak binnen vijf werkdagen na het neerleggen van het verzoekschrift, na de betrokkene of zijn advocaat, de Minister, zijn gemachtigde of zijn advocaat in hun middelen en het openbaar ministerie in zijn advies te hebben gehoord. Indien de raadkamer geen uitspraak heeft gedaan binnen de gestelde termijn, wordt de vreemdeling in vrijheid gesteld.

Zij onderzoekt of de maatregelen van vrijheidsberoving of tot verwijdering van het grondgebied in overeenstemming zijn met de wet zonder zich te mogen uitspreken over hun gepastheid.

Tegen de beschikkingen van de raadkamer kan hoger beroep worden ingesteld door de vreemdeling, door het openbaar ministerie en door de Minister of zijn gemachtigde Er wordt gehandeld overeenkomstig de wettelijke bepalingen op de voorlopige hechtenis, behoudens deze betreffende het bevel tot aanhouding, de onderzoeksrechter, het verbod van vrij verkeer, de beschikking tot gevangenneming, de voorlopige invrijheidstelling of de invrijheidsstelling onder borgtocht en het inzagerecht in het administratief dossier.

De raadsman van de vreemdeling kan het dossier ter griffie van de bevoegde rechtbank raadplegen gedurende de twee werkdagen die aan de terechtzitting voorafgaan.

De griffier geeft hiervan bij aangetekende brief bericht aan de raadsman ».

De prejudiciële vraag heeft meer bepaald betrekking op het vierde lid van die bepaling.

B.1.2. De parlementaire voorbereiding van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten vermeldt : « Dit artikel regelt de rechtspleging voor de Raadkamer.

Er wordt namelijk voorzien dat de Raadkamer uitspraak moet doen binnen de vijf dagen na de neerlegging van het verzoekschrift en dat de vreemdeling in vrijheid wordt gesteld indien zij binnen de gestelde termijn geen uitspraak heeft gedaan. Deze bepaling, die in het onderhavig geval de gelijkstelling van de vreemdeling met de Belg beoogt, is rechtstreeks ingegeven door artikel 4 van de wet van 20 april 1874 op de voorlopige hechtenis.

Lid 2 van het artikel bakent de bevoegdheid van toezicht van de Raadkamer af; zij moet nagaan ` of de maatregelen tot vrijheidsberoving en tot verwijdering van het grondgebied in overeenstemming zijn met de wet '. De Raadkamer mag niet nagaan of de maatregel tot vrijheidsberoving gerechtvaardigd is, wat door de opstellers van het voorontwerp Rolin gewenst werd, want dit zou tot gevolg hebben dat inbreuk wordt gepleegd op het principe van de scheiding der machten.

In lid 3 is het ontwerp afgeweken van de oplossing van artikel 9, lid 2 van de wet van 28 maart 1952, dat het beroep uitsluit. De verwijzing naar de wettelijke bepalingen betreffende de voorlopige hechtenis impliceert namelijk de toepassing van de artikelen 19 en 20 van de wet van 20 april 1874, gewijzigd door de wet van 13 maart 1973, maar het werd nuttig geacht het formeel te bepalen. Om rekening te houden met het advies van de Raad van State wordt nader bepaald wie beroep mag aantekenen, te weten de vreemdeling en het openbaar ministerie (art. 72, lid 3).

Lid 4 preciseert voor de rechtspleging ` er wordt gehandeld overeenkomstig de wettelijke beschikkingen op de voorlopige hechtenis, behoudens deze betreffende het bevel tot aanhouding, de onderzoeksrechter, het verbod van vrij verkeer, de beschikking tot gevangenneming, de voorlopige invrijheidstelling of de invrijheidstelling onder borgtocht '. De Raad van State (zie zijn advies, blz. 83) is van oordeel dat deze bepaling moeilijkheden zal opleveren en had liever de rechtspleging volledig zien regelen in de wet.

De Regering heeft een dergelijke opvatting niet kunnen delen. Zij zou de tekst van het ontwerp aanzienlijk verzwaren, terwijl de verwijzing naar de artikelen van de wetten die in deze aangelegenheid van toepassing zijn het risico zou vergroten van weglatingen en van de noodzakelijkheid de wet te wijzigen wanneer wijzigingen zouden aangebracht worden aan deze op de voorlopige hechtenis. Bovendien dient te worden aangestipt, enerzijds, dat de tekst voorgesteld door de ` Commissie Rolin ', die voor het merendeel uit juristen bestond, nog breder was en simpelweg verwees naar de wet op de voorlopige hechtenis en, anderzijds dat de nog bredere verwijzing naar de bepalingen van het Wetboek van strafvordering in artikel 9 van de wet van 28 maart 1952, geen aanleiding gegeven heeft tot beoordelingsmoeilijkheden.

Ten slotte heeft de Regering op de door de Raad van State gestelde vraag (zie zijn advies, blz. 83) of bet niet nodig is, wanneer de vreemdeling in hechtenis blijft, zoals inzake voorlopige hechtenis, te voorzien in een onderzoek van ambtswege, hetzij om de drie, hetzij om de zes maanden, ontkennend geantwoord. Zij is van oordeel dat aan de vreemdeling voldoende waarborgen gegeven worden door lid 2 van artikel 71, dat de betrokken vreemdeling toelaat om de maand beroep in te dienen » (Parl. St., Kamer, 1974-1975, nr. 653/1, pp. 59-60).

B.1.3. Artikel 31 van de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « betreffende de voorlopige hechtenis » (hierna : de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten) bepaalt : « HOOFDSTUK VIII. - Het cassatieberoep.

Art. 31.§ 1. De arresten en vonnissen waardoor de voorlopige hechtenis wordt gehandhaafd, worden binnen vierentwintig uren aan de verdachte betekend in de vorm bepaald in artikel 18. § 2. Tegen deze beslissingen kan geen onmiddellijk cassatieberoep worden ingesteld behoudens tegen de arresten gewezen door de kamer van inbeschuldigingstelling op het beroep tegen de beslissingen bedoeld in artikel 21, § 1, tweede lid, waartegen cassatieberoep kan worden ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uren die begint te lopen vanaf de dag waarop de beslissing aan verdachte wordt betekend. § 3. Het dossier wordt binnen vierentwintig uren te rekenen van het instellen van het cassatieberoep aan de griffier van het Hof van Cassatie toegestuurd. Cassatiemiddelen kunnen worden voorgedragen, hetzij in de akte van voorziening, hetzij in een bij die gelegenheid neergelegd geschrift, hetzij in een memorie die op de griffie van het Hof van Cassatie moet toekomen uiterlijk de vijfde dag na de datum van de voorziening.

Het Hof van Cassatie beslist binnen vijftien dagen te rekenen van het instellen van het cassatieberoep, terwijl de verdachte inmiddels in hechtenis blijft. De verdachte wordt in vrijheid gesteld als het arrest niet gewezen is binnen die termijn. § 4. Na een cassatiearrest met verwijzing, doet de kamer van inbeschuldigingstelling waarnaar de zaak verwezen is, uitspraak binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie, terwijl de verdachte inmiddels in hechtenis blijft. De verdachte wordt in vrijheid gesteld als het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling niet gewezen is binnen die termijn.

Voor het overige zijn de bepalingen van artikel 30, §§ 3 en 4, mede van toepassing.

Als het gerecht waarnaar de zaak verwezen is de voorlopige hechtenis handhaaft, geldt zijn beslissing als titel van hechtenis voor een maand te rekenen van de beslissing. § 5. Als het cassatieberoep wordt verworpen, dient de raadkamer uitspraak te doen binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie, terwijl de verdachte inmiddels in hechtenis blijft. Hij wordt in vrijheid gesteld als de beschikking van de raadkamer niet gewezen wordt binnen deze termijn ».

Wat de interpretatie van de in het geding zijnde bepaling betreft B.2.1. In de interpretatie die door het verwijzende rechtscollege is voorgelegd, beoogt de in het geding zijnde bepaling, in zoverre daarin wordt verwezen naar « de wettelijke bepalingen op de voorlopige hechtenis », niet de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten maar wel de wet van 20 april 1874 « betreffende de voorlopige hechtenis ».

B.2.2. De eisende partij voor het verwijzende rechtscollege voert aan dat die interpretatie verkeerd is en bijgevolg dat de prejudiciële vragen bijgevolg geen antwoord behoeven.

B.3.1. Onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepalingen staat het in de regel aan het verwijzende rechtscollege de bepalingen te interpreteren die het toepast.

B.3.2. Volgens vaste rechtspraak is het Hof van Cassatie van oordeel : « Artikel 72 Vreemdelingenwet, dat nergens melding maakt van het cassatieberoep, heeft enkel betrekking op de procedure voor het onderzoek van de daarin bepaalde rechtsmiddelen waarover de onderzoeksgerechten uitspraak doen. Die bepaling verwijst noodzakelijkerwijs naar de Voorlopige Hechteniswet die op het ogenblik van de uitvaardiging van de Vreemdelingenwet van kracht was, met name die van 20 april 1874, welke geen enkele bepaling bevatte betreffende het cassatieberoep, dat werd ingesteld en behandeld volgens de regels van het Wetboek van Strafvordering.

De Voorlopige Hechtenis wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, die een hoofdstuk wijdt aan het cassatieberoep, heeft artikel 72 Vreemdelingenwet niet gewijzigd. Bijgevolg is artikel 31 Voorlopige Hechteniswet, ondanks de inwerkingtreding van de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, niet van toepassing op het cassatieberoep tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat uitspraak doet over de beslissing tot handhaving van de hechtenis van een vreemdeling, omdat dit cassatieberoep en de behandeling ervan geregeld blijven door de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering » (Cass., 20 september 2017, P.17.0933.F, ECLI:BE:CASS:2017:ARR.20170920.1; zie ook Cass., 10 september 2014, P.14.1374.F, ECLI:BE:CASS:2014:ARR.20140910.5; 21 december 2011, P.11.2042.F, ECLI:BE:CASS:2011:ARR.20111221.1; 28 april 2009, P.09.0545.N, ECLI:BE:CASS:2009:ARR.20090428.3).

B.4. De in B.2.1 vermelde interpretatie kan bijgevolg als niet kennelijk verkeerd worden beschouwd. Het Hof beantwoordt de prejudiciële vraag in die interpretatie.

Ten gronde B.5.1. Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling, in de in B.2.1 vermelde interpretatie, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5, lid 4, en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij ten aanzien van de toepasselijke termijnen een verschil in behandeling doet ontstaan tussen de illegaal verblijvende vreemdeling die cassatieberoep instelt tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij uitspraak wordt gedaan over de administratieve vrijheidsberoving, en de gedetineerde die cassatieberoep instelt in het kader van een voorlopige hechtenis.

B.5.2. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de voorliggende zaak betrekking heeft op een illegaal verblijvende vreemdeling die met het oog op de verwijdering van het grondgebied werd vastgehouden. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die hypothese.

B.6.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.6.2. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.6.3. Niettegenstaande dienen, gelet op het fundamentele belang van de habeas corpus, alle beperkingen van de individuele vrijheid restrictief te worden geïnterpreteerd en dient de grondwettigheid ervan met de grootste omzichtigheid te worden onderzocht.

B.7. Artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd heeft het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is ».

Artikel 13 van datzelfde Verdrag, met als titel « Recht op daadwerkelijk rechtsmiddel », bepaalt : « Eenieder wiens rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp voor een nationale instantie, zelfs indien deze schending zou zijn begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie ».

B.8. Het Hof dient te onderzoeken of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5, lid 4, en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Wanneer de schending wordt aangevoerd van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met internationale bepalingen, dient het Hof immers na te gaan of een verschil in behandeling wordt ingesteld doordat die fundamentele waarborg wordt ontzegd aan een categorie van personen, terwijl zij voor andere burgers onverminderd geldt.

B.9.1. Krachtens artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens heeft eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd, het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is.

B.9.2. Met betrekking tot die waarborg van een uitspraak binnen korte termijn over de wettigheid van de gevangenhouding heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens reeds geoordeeld dat « de vraag of het beginsel van een procedure op korte termijn nageleefd is, niet in abstracto moet worden beantwoord maar in het kader van een algemene beoordeling van de informatie, rekening houdend met de context van de zaak, met name in het licht van de complexiteit van de zaak, eventuele bijzonderheden in de nationale procedure en het gedrag van de verzoeker in de loop van de procedure » (EHRM, 15 december 2016, Khlaifia e.a. t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2016:1215JUD001648312, § 131).

B.9.3. Wanneer meerdere rechtscolleges ten gevolge van een hoger beroep of cassatieberoep zich uitspreken over de wettigheid van dezelfde gevangenhouding, moet die in concreto beoordeling niet alleen gebeuren ten aanzien van elke aanleg afzonderlijk, maar ook ten aanzien van de verschillende procedures globaal beschouwd (EHRM, 23 februari 1984, Luberti t. Italië, ECLI:CE:ECHR:1984:0223JUD000901980, § 33; 23 november 1993, Navarra t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:1993:1123JUD001319087, § 28).

B.10. Ingevolge de in B.2.1 vermelde interpretatie van de in het geding zijnde bepaling en krachtens artikel 423 van het Wetboek van strafvordering moet een cassatieberoep dat is gericht tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij uitspraak wordt gedaan over de administratieve vrijheidsberoving van een vreemdeling, worden ingesteld binnen een termijn van vijftien dagen na de uitspraak. Wanneer die termijn verstrijkt op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag, wordt hij evenwel verlengd tot de eerstvolgende werkdag. Het Wetboek van strafvordering bepaalt geen termijn waarbinnen het Hof van Cassatie uitspraak moet doen over de zaak.

B.11. De termijn van in beginsel vijftien dagen om een cassatieberoep in te stellen, is als dusdanig niet onbestaanbaar met het vereiste dat binnen korte termijn over de wettigheid van de gevangenhouding uitspraak wordt gedaan. Het betreft slechts een maximumtermijn, die bovendien niet dermate lang is dat wanneer de volledige termijn benut wordt, er geen sprake meer kan zijn van een uitspraak binnen een korte termijn in de zin van artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.12.1. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat er geen termijn bepaald is waarbinnen het Hof van Cassatie uitspraak moet doen over het ingestelde cassatieberoep. Uit artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens kan niet worden afgeleid dat de wetgever verplicht is om een specifieke korte termijn te bepalen voor de afhandeling van een cassatieberoep dat door de vreemdeling wordt ingesteld tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij uitspraak wordt gedaan over de administratieve vrijheidsberoving.

De afwezigheid van een specifieke termijn om uitspraak te doen neemt niet weg dat het Hof van Cassatie dergelijke cassatieberoepen met de vereiste spoed dient te behandelen. Dat Hof dient immers in elke zaak die erbij aanhangig wordt gemaakt krachtens de in het geding zijnde bepaling, erover te waken dat de korte termijn bedoeld in artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens in acht wordt genomen. Daarbij kan de in artikel 31, § 3, van de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bedoelde termijn van 15 dagen richtinggevend zijn, zonder dat de loutere overschrijding ervan ipso facto een schending van artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens met zich meebrengt.

B.12.2. De inachtneming van artikel 5, lid 4, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens dient te worden onderzocht in een concrete zaak, rekening houdend met de in B.9.2 en B.9.3 vermelde criteria. Een eventuele schending is evenwel niet toe te schrijven aan de in het geding zijnde bepaling, maar aan de behandeling van die zaak.

B.13. Rekening houdend met hetgeen in B.12 is vermeld, is artikel 72 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5, lid 4, en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.14.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 27, § 3, van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten met artikel 12 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.14.2. Artikel 27 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, opgenomen onder titel I (« Algemene bepalingen »), hoofdstuk VII (« Aanvullende veiligheidsmaatregelen ») van de wet, bepaalt : « § 1. De vreemdeling ten aanzien van wie een maatregel tot verwijdering is genomen en die er binnen de gestelde termijn geen gevolg aan heeft gegeven, kan met dwang worden geleid naar de grens van zijn keuze, in principe met uitzondering van de grens met de Staten die partij zijn bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, of worden ingescheept voor een bestemming van zijn keuze, deze Staten uitgezonderd.

Zo de vreemdeling de nationaliteit bezit van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, of beschikt over een geldige verblijfstitel of een tijdelijke verblijfsvergunning van een Verdragsluitende Staat, kan hij naar de grens van deze Staat teruggeleid worden of met deze Staat als bestemming ingescheept worden. § 2. Onverminderd de toepassing van de artikelen 51/5 tot 51/7, worden de bepalingen van § 1 toegepast op de vreemdeling die een verwijderingsbesluit heeft ontvangen van een bevoegde administratieve overheid van een Staat die gebonden is door de richtlijn 2001/40/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen, waaraan hij geen gevolg heeft gegeven en dat door de Minister of zijn gemachtigde overeenkomstig artikel 8bis werd erkend. § 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde vreemdelingen kunnen onverminderd de bepalingen van Titel IIIquater en tenzij andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast te dien einde worden opgesloten, meer in het bijzonder wanneer er een risico op onderduiken bestaat of wanneer de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert tijdens de periode die voor de uitvoering van de maatregel tot verwijdering strikt noodzakelijk is.

De kosten veroorzaakt door de repatriëring van de vreemdeling zijn te zijnen laste.

De Staat die het in § 2 bedoelde verwijderingsbesluit heeft afgeleverd, wordt op de hoogte gebracht van het feit dat de vreemdeling werd teruggebracht naar de grens van zijn keuze of, overeenkomstig artikel 28, naar de door de Minister of zijn gemachtigde aangeduide grens ».

B.14.3. In de prejudiciële vraag wordt de in het geding zijnde bestreden bepaling zo geïnterpreteerd dat zij de aanneming toestaat van een nieuwe titel van vrijheidsberoving, ook « beslissing tot wederopsluiting » genoemd, die de vroegere titel van hechtenis vervangt. Die interpretatie wordt niet betwist door de partijen. Het Hof beantwoordt de prejudiciële vraag in die interpretatie.

B.15. Artikel 12 van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van de persoon is gewaarborgd.

Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.

Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter dat uiterlijk binnen achtenveertig uren te rekenen van de vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming kan strekken ».

Die grondwetsbepaling dient te worden gelezen in samenhang met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat analoge rechten en vrijheden waarborgt.

B.16.1. De vrijheidsberoving van een persoon die niet ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd en van wie niet wordt beweerd dat zijn gedrag een gevaar zou vormen voor de openbare orde, houdt een directe aantasting in van de eerbiediging van de individuele vrijheid, gewaarborgd bij artikel 12 van de Grondwet. Volgens artikel 5, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens heeft ieder recht op vrijheid. De wet kan evenwel van dat beginsel afwijken in geval van rechtmatige vasthouding van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of indien tegen hem een uitwijzingsprocedure hangende is (artikel 5, lid 1, f)) en op voorwaarde dat hij het recht heeft voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is (artikel 5, lid 4).

B.16.2. Evenzo doet een wetgeving die het beginsel aanneemt dat het aantal verlengingen van de maatregelen waarbij vreemdelingen worden opgesloten of in een welbepaalde plaats worden vastgehouden, onbeperkt is, op onevenredige wijze afbreuk aan de individuele vrijheid, gewaarborgd bij artikel 12 van de Grondwet en bij artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.16.3. In verband met de hechtenis van vreemdelingen heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens geoordeeld dat « de duur van de hechtenis niet langer mag zijn dan de redelijke termijn die nodig is om de nagestreefde doelstelling te bereiken » (EHRM, grote kamer, 29 januari 2008, Saadi t. Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0129JUD001322903, § 74). Overigens moet een « afzonderlijk onderzoek van de wettigheid van de hechtenis bestaan, los van de wettigheid van de uitzetting » (EHRM, 11 juni 2009, S.D. t.

Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2009:0611JUD005354107, § 73) ».

B.17.1. De « beslissingen tot wederopsluiting » genomen door de administratie op grond van de in het geding zijnde bepaling zijn onderworpen aan strikte en cumulatieve voorwaarden. Aldus moet ten aanzien van de vreemdeling op wie die nieuwe titel van hechtenis betrekking heeft, een maatregel tot verwijdering zijn genomen en moet hij hebben geweigerd daaraan gevolg te geven binnen de opgelegde termijn. De overheden houden rekening met diens gedrag, inzonderheid wanneer een risico op vluchten bestaat of wanneer de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure vermijdt of belet. De « beslissing tot wederopsluiting » wordt overigens niet afgegeven indien andere toereikende doch minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast. Ten slotte geldt die titel van hechtenis alleen voor de duur die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de verwijderingsmaatregel en, overeenkomstig artikel 29 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, voor een maximale duur van vijf maanden, of acht maanden indien de vrijwaring van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vereist.

B.17.2. De administratie kan overigens geen gebruikmaken van de weigering van de vreemdeling om aan boord te gaan met het oog op diens verwijdering, teneinde stelselmatig een nieuwe beslissing tot wederopsluiting te nemen, namelijk een titel van hechtenis die leidt tot het verval van de vorige titel van hechtenis. Een dergelijke gang van zaken, die tot gevolg heeft het beroep van de vreemdeling tegen de titel van hechtenis die voorafgaat aan de beslissing tot wederopsluiting te dwarsbomen, zou een schending inhouden van het recht op toegang tot de rechter en van het recht op een daadwerkelijk beroep. Het Hof van Cassatie heeft immers geoordeeld : « De rechter kan, zonder een grief van tegenstrijdigheid tegengeworpen te krijgen, enerzijds eraan herinneren dat het recht op toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig rechtscollege en het recht op een daadwerkelijk beroep een concrete uitoefeningsmogelijkheid vereisen, waaraan niet is voldaan indien de administratie stelselmatig een nieuwe beslissing neemt die de vorige doet vervallen teneinde het door een vreemdeling ingestelde beroep te dwarsbomen, en anderzijds vaststellen dat aan die vereisten is voldaan wanneer, zoals te dezen, niet is aangetoond dat de weigering van de eiser om aan boord te gaan met het oog op zijn verwijdering, een voorwendsel vormde teneinde een nieuwe beslissing tot wederopsluiting te nemen » (Cass., 4 oktober 2017, P.17.0951.F, eigen vertaling).

B.17.3. Tegen de beslissing tot wederopsluiting kan, naar het voorbeeld van de andere titels van hechtenis van een vreemdeling, beroep worden ingesteld voor de bevoegde onderzoeksgerechten.

Zoals de Ministerraad opmerkt in zijn memorie, staat het aan de onderzoeksgerechten, bij dat onderzoek naar de wettigheid van de titel van hechtenis, rekening te houden met de duur van de volledige hechtenis die de vreemdeling heeft ondergaan, voornamelijk in het licht van artikel 29 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten en van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, overeenkomstig de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

B.18. Ten slotte kent het feit dat de beroepen ingesteld tegen de vroegere titels van hechtenis zonder voorwerp worden verklaard wanneer een beslissing tot wederopsluiting wordt afgegeven, een beperking die verband houdt met het effect van besmetting van de onwettigheid van de vorige titel van hechtenis op de volgende titel.

Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie : « Wanneer een nieuwe administratieve beslissing, met een verschillende grondslag, in de plaats komt van de beslissing die de verwijdering van het grondgebied en de bewaring van een vreemdeling beveelt, heeft het beroep daartegen bij de rechterlijke macht, in beginsel, geen bestaansreden meer. Wanneer evenwel wordt aangevoerd dat de eerste beslissing tot vrijheidsberoving is aangetast door een onwettigheid die de daaropvolgende beslissing ongeldig maakt, staat het aan de rechter bij wie die betwisting aanhangig is gemaakt om dat in het licht van artikel 5.4 EVRM te onderzoeken » (Cass., 10 mei 2017, P.17.0447.F, ECLI:BE:CASS:2017:ARR.20170510.3).

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt eveneens : « [...] de interne rechtsorde die de in hechtenis genomen vreemdeling niet toelaat zijn invrijheidstelling te verkrijgen ondanks verschillende vaststellingen van onwettigheid van die hechtenis in het licht van het intern recht in samenhang gelezen met het recht van de EU en om de enige reden dat een nieuwe titel van hechtenis zijn hechtenis grondt, en hem vervolgens belet voor een rechter aan te voeren dat de nieuwe titel van hechtenis aangetast zou zijn door de onwettigheid van de oorspronkelijke titel, biedt niet de waarborgen van daadwerkelijkheid en snelheid vereist bij artikel 5, lid 4, van het Verdrag » (EHRM, 30 juni 2020, Muhammad Saqawat t. België, ECLI:CE:ECHR:2020:0630JUD005496218, § 73).

B.19. Uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat de beslissing tot wederopsluiting, zoals die is geregeld bij de in het geding zijnde bepaling, op zichzelf niet tot gevolg heeft dat de duur van de hechtenis wordt verlengd tot na de redelijke termijn die noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken en dat zij geen gevolgen met zich meebrengt die de individuele vrijheid op onevenredige wijze kunnen aantasten.

B.20. Gelet op de strikte voorwaarden die toelaten een « beslissing tot wederopsluiting » te nemen en op de in B.17.1 tot B.19 vermelde jurisdictionele waarborgen die toelaten de wettigheid ervan te controleren, en gelet op hetgeen is vermeld in B.18, is de in het geding zijnde bepaling, die de wettelijke grondslag van die beslissingen tot wederopsluiting vormt, niet onbestaanbaar met artikel 12 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Ten aanzien van het verzoek om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie B.21. Wanneer een vraag die betrekking heeft op de uitlegging van het Unierecht wordt opgeworpen in een zaak die aanhangig is bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is die instantie, overeenkomstig artikel 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gehouden die vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

Die verwijzing is evenwel niet nodig wanneer die rechterlijke instantie heeft vastgesteld dat de opgeworpen vraag niet relevant is, dat de betrokken bepaling van het Unierecht reeds door het Hof van Justitie is uitgelegd, of dat de juiste uitlegging van het Unierecht zo evident is, dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan (HvJ, 6 oktober 1982, C-283/81, CILFIT, ECLI:EU:C:1982:335, punt 21; grote kamer, 6 oktober 2021, C-561/19, Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA, ECLI:EU:C:2021:799, punt 33).

Die redenen moeten, in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, afdoende blijken uit de motivering van het arrest waarbij de rechterlijke instantie weigert de prejudiciële vraag te stellen (ibid., punt 51).

De uitzondering van het gebrek aan relevantie houdt in dat de nationale rechterlijke instantie van de verwijsplicht is ontheven wanneer « die vraag niet ter zake dienend is, dat wil zeggen wanneer het antwoord erop, hoe het ook luidt, geen invloed zou kunnen hebben op de oplossing van het geschil » (HvJ, 15 maart 2017, Aquino, C-3/16, ECLI:EU:C:2017:209, punt 43; grote kamer, 6 oktober 2021, C-561/19, Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA, punt 34).

De uitzondering dat de juiste uitlegging van het Unierecht evident is, houdt in dat de nationale rechterlijke instantie ervan overtuigd moet zijn dat de gehanteerde oplossing even evident zou zijn voor de rechterlijke instanties van de andere lidstaten die in laatste aanleg uitspraak doen, alsook voor het Hof van Justitie. Zij dient in dat verband rekening te houden met de specifieke kenmerken van het Unierecht, met de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging ervan en met het gevaar voor uiteenlopende rechtspraak binnen de Unie. Tevens dient zij acht te slaan op de verschillen tussen de taalversies van die bepaling waarvan zij op de hoogte is, met name wanneer die verschillen door de partijen naar voren zijn gebracht en onderbouwd zijn. Tot slot dient zij aandacht te hebben voor de eigen terminologie en autonome begrippen die het Unierecht bezigt, alsook met de context van de toepasselijke bepaling in het licht van het Unierecht in zijn geheel, zijn doelstellingen en zijn ontwikkelingsstand op het ogenblik waarop de betrokken bepaling moet worden toegepast (HvJ, grote kamer, 6 oktober 2021, C-561/19, Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA, punten 40-46).

Voorts vermag de in laatste aanleg rechtsprekende nationale rechterlijke instantie ervan af te zien om het Hof een prejudiciële vraag te stellen « om redenen van niet-ontvankelijkheid die eigen zijn aan de procedure bij die rechterlijke instantie, mits het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen » (HvJ, 14 december 1995, Van Schijndel en Van Veen, C-430/93 en C-431/93, ECLI:EU:C:1995:441, punt 17; 15 maart 2017, Aquino, C-3/16, punt 56; grote kamer, 6 oktober 2021, C-561/19, ECLI:EU:C:2021:799, Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA, punt 61).

B.22. De eerste door de eiser voor het verwijzende rechtscollege voorgestelde prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie heeft betrekking op de artikelen 5, lid 4, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de artikelen 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de artikelen 13 en 15 van de richtlijn 2008/115/EG van 16 december 2008 « over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven ».

De aangevoerde bepalingen van Europees Unierecht bevatten waarborgen die analoog zijn aan diegene waaraan het Hof getoetst heeft in het kader van de eerste prejudiciële vraag. Die bepalingen bevatten evenmin een concrete termijnenregeling. Aangezien hetgeen is vermeld in B.12 en B.13 onverkort geldt ten aanzien van die bepalingen, is het evident dat de uitlegging van het Europees Unierecht juist is.

B.23. De tweede en de vierde door de eiser voor het verwijzende rechtscollege voorgestelde prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie zijn klaarblijkelijk niet relevant. Ze houden geen verband met de aan het Grondwettelijk Hof voorgelegde prejudiciële vragen.

B.24. De derde door de eiser voor het verwijzende rechtscollege voorgestelde prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie heeft betrekking op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en op de artikelen 13 en 15 van de richtlijn 2008/115/EG van 16 december 2008. Gelet op het antwoord van het Hof op de tweede prejudiciële vraag in B.17.1 tot B.20 is de prejudiciële vraag niet langer relevant.

B.25. De vijfde door de eiser van het verwijzende rechtscollege voorgestelde prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie betreft uitsluitend artikel 15, lid 6, van de voormelde richtlijn 2008/115/EG. Die bepaling geeft de lidstaten de mogelijkheid om de termijn van bewaring met ten hoogste twaalf maanden te verlengen wanneer, alle redelijke inspanningen ten spijt, het waarschijnlijk is dat de verwijdering meer tijd zal vergen omdat de vreemdeling niet meewerkt of de documentatie uit het derde land op zich laat wachten. Om de redenen vermeld in B.17.1 tot B.19 is artikel 27, § 3, van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten daarmee bestaanbaar. De juiste uitlegging van het Europees Unierecht is evident.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : 1. Rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.12, schendt artikel 72 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten « betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen », zo geïnterpreteerd dat het verwijst naar de wet betreffende de voorlopige hechtenis die van kracht was bij de afkondiging van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, namelijk de wet van 20 april 1874 « op de voorlopige hechtenis », niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5, lid 4, en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. 2. Rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.18, schendt artikel 27, § 3, van de voormelde wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten niet artikel 12 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 5 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 12 januari 2023.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, P. Nihoul

^