Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 september 2022

Uittreksel uit arrest nr. 65/2022 van 12 mei 2022 Rolnummer 7721 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 17, § 5, van het Vlaamse decreet van 30 april 2004 « tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022205256
pub.
28/09/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 65/2022 van 12 mei 2022 Rolnummer 7721 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 17, § 5, van het Vlaamse decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 05/08/2004 numac 2004036200 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn sluiten « tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn », gesteld door het Arbeidshof te Gent, afdeling Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, D. Pieters en E. Bribosia, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 3 januari 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 6 januari 2022, heeft het Arbeidshof te Gent, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 17, § 5 van het Vlaams decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 05/08/2004 numac 2004036200 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn sluiten tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, samen gelezen met artikel 6.1 EVRM, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat de daarin bepaalde beroepstermijn van twee maanden aanvangt de dag na de verzending van de kennisgeving van de beslissing, terwijl voor de beroepstermijn in fiscale aangelegenheden wordt aangenomen dat de beroepstermijn slechts aanvangt de derde werkdag volgend op die waarop de beslissing aan de postdiensten werd overhandigd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst (artikel 53bis van het Gerechtelijk Wetboek), terwijl daardoor twee categorieën van personen die een beslissing van de overheid wensen aan te vechten en zich aldus in een zelfde situatie bevinden, verschillend zouden worden behandelend naargelang het geschil fiscaalrechtelijk dan wel sociaalrechtelijk van aard is, en zulks zonder dat dat verschil in behandeling redelijk lijkt te zijn verantwoord ? ».

Op 19 januari 2022 hebben de rechters-verslaggevers D. Pieters en E. Bribosia, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen het onderzoek van de zaak af te doen met een arrest gewezen op voorafgaande rechtspleging. (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 17, § 5, van het Vlaamse decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 05/08/2004 numac 2004036200 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn sluiten « tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn » (hierna : het decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 05/08/2004 numac 2004036200 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn sluiten), dat, in de versie ervan die van toepassing is op het bodemgeschil, bepaalt : « De overtreder die de beslissing van de bevoegde ambtenaar betwist, tekent op straffe van verval binnen een termijn van twee maanden na de verzending van de kennisgeving van de beslissing, door middel van de neerlegging van een verzoekschrift overeenstemmend met de bepalingen van artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek beroep aan bij de arbeidsrechtbank. Dit beroep schorst de uitvoering van de beslissing ».

B.2. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of de in het geding zijnde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, schendt, in zoverre zij bepaalt dat de daarin bedoelde beroepstermijn van twee maanden om de krachtens dat decreet opgelegde administratieve geldboeten aan te vechten, ingaat op de eerste dag na de verzending van de kennisgeving van die beslissing, terwijl artikel 53bis, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek vergelijkbare termijnen pas doet ingaan op de derde dag na de overhandiging aan de postdiensten van het aangetekend schrijven waarmee de kennisgeving wordt gedaan.

B.3. Het bekritiseerde verschil in behandeling is het gevolg van de autonomie die aan de gemeenschappen en de gewesten en aan de federale overheid door of krachtens de Grondwet is toegekend, in de aangelegenheden die onder hun respectieve bevoegdheden vallen.

Onverminderd de mogelijke toepassing van het evenredigheidsbeginsel bij de bevoegdheidsuitoefening, zou die autonomie geen betekenis hebben indien een verschil in behandeling tussen adressaten van, enerzijds, federale regels en, anderzijds, gewestelijke regels in analoge aangelegenheden, als zodanig strijdig zou worden geacht met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

In zoverre de prejudiciële vraag betrekking heeft op een verschil in behandeling tussen de aanvang van de termijn bedoeld in de in het geding zijnde bepaling en de aanvang van de termijnen bedoeld in artikel 53bis, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, dient zij ontkennend te worden beantwoord.

B.4.1. Het Hof dient evenwel nog te onderzoeken of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met het recht op een eerlijk proces.

In dat verband heeft het Hof al herhaaldelijk geoordeeld dat een beroepstermijn van twee maanden tegen een administratieve beslissing die ingaat op een ogenblik dat de geadresseerde daarvan geen kennis kan hebben, de rechten van verdediging op onevenredige wijze beperkt, terwijl een even lange beroepstermijn die ingaat op de dag waarop de geadresseerde daarvan kennis heeft gekregen of daarvan naar alle waarschijnlijkheid kennis heeft kunnen nemen, de rechten van verdediging van de geadresseerde niet op onevenredige wijze beperkt (zie onder andere het arrest nr. 87/2019 van 28 mei 2019).

B.4.2. In de interpretatie die de verwijzende rechter eraan geeft, vangt de beroepstermijn bedoeld in de in het geding zijnde bepaling steeds aan de dag na de verzending van de kennisgeving van de beslissing. Die interpretatie houdt geen rekening met de datum waarop de aangetekende brief daadwerkelijk aan de woonplaats van de geadresseerde wordt aangeboden en kan dus als gevolg hebben dat die beroepstermijn begint te lopen vooraleer de geadresseerde redelijkerwijze kennis van de beslissing heeft kunnen krijgen.

In die interpretatie is de in het geding zijnde bepaling niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.5.1. Het Hof merkt evenwel op dat een andere interpretatie van de in het geding zijnde bepaling mogelijk is.

Krachtens artikel 17, § 4, van het decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 05/08/2004 numac 2004036200 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn sluiten wordt de beslissing waarmee een administratieve geldboete wordt opgelegd, « bij een ter post aangetekende brief aan de overtreder ter kennis gegeven ».

Bij zijn arrest van 14 februari 2019 (rolnummer F.17.0153.F) heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat wanneer de kennisgeving bij aangetekende brief of bij gewone brief geschiedt, de termijnen die deze doet ingaan, beginnen te lopen op de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst; « het tegenbewijs dat de geadresseerde van een aangetekende brief dient te leveren, heeft [...] geen betrekking op het tijdstip waarop hij daadwerkelijk van de brief heeft kennisgenomen maar op het tijdstip waarop die brief op zijn woonplaats werd aangeboden, zodat hij daarvan naar alle waarschijnlijkheid heeft kunnen kennisnemen ».

B.5.2. In die interpretatie vangt de beroepstermijn bedoeld in de in het geding zijnde bepaling aan de derde werkdag na de verzending van de kennisgeving van de beslissing, behoudens indien de overtreder bewijst dat de aangetekende brief pas later op zijn woonplaats werd aangeboden.

In die interpretatie is de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 17, § 5, van het Vlaamse decreet van 30 april 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/04/2004 pub. 05/08/2004 numac 2004036200 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn sluiten « tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in de interpretatie dat de daarin bepaalde beroepstermijn aanvangt de dag na de verzending van de kennisgeving van de beslissing. - Dezelfde bepaling schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in de interpretatie dat die beroepstermijn aanvangt de derde werkdag na de verzending van de kennisgeving van de beslissing, behoudens indien de overtreder bewijst dat de aangetekende brief pas later op zijn woonplaats werd aangeboden.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 12 mei 2022.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, L. Lavrysen

^