gepubliceerd op 26 september 2022
Uittreksel uit arrest nr. 59/2022 van 21 april 2022 Rolnummer 7647 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2.7.7.0.3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, vóór de opheffing ervan bij artikel 16 van het Vlaamse dec Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, de rechters J.(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 59/2022 van 21 april 2022 Rolnummer 7647 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2.7.7.0.3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, vóór de opheffing ervan bij artikel 16 van het Vlaamse
decreet van 8 december 2017Relevante gevonden documenten
type
decreet
prom.
08/12/2017
pub.
14/12/2017
numac
2017014300
bron
vlaamse overheid
Decreet houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken
sluiten, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, de rechters J.-P. Moerman, Y. Kherbache, T. Detienne en E. Bribosia, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 30 september 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 oktober 2021, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt 2.7.7.0.3 VCF, zoals opgeheven bij artikel 16 Decr. Vl.
Parl. 8 december 2017, het gelijkheidsbeginsel zoals vastgelegd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die zin gelezen dat de langstlevende partner die het voordeel van een verwerping geniet, niet minder erfbelasting mag betalen dan de erfbelasting die de verwerper had moeten betalen, en derhalve in wezen het voordeel van de vrijstelling van de erfbelasting overeenkomstig artikel 2.7.4.1.1 VCF, ontnomen wordt, niettegenstaande zij om het voordeel van die vrijstelling heeft verzocht en terwijl die langstlevende partner, zonder het voordeel van de verwerping, geen erfbelasting zou betalen op de gezinswoning ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over artikel 2.7.7.0.3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, vóór de opheffing ervan bij artikel 16 van het Vlaamse decreet van 8 december 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 08/12/2017 pub. 14/12/2017 numac 2017014300 bron vlaamse overheid Decreet houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken sluiten « houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken » (hierna : het decreet van 8 december 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 08/12/2017 pub. 14/12/2017 numac 2017014300 bron vlaamse overheid Decreet houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken sluiten), dat bepaalde : « In geval van verwerping van een intestaataandeel, van een uiterste wilsbeschikking, of van een contractuele erfstelling mag de erfbelasting, verschuldigd door de personen die daarvan het voordeel genieten, niet lager zijn dan de erfbelasting die de verwerper had moeten betalen.
De verwerping door een erfopvolger bij plaatsvervulling van zijn ouder met betrekking tot een nalatenschap die opengevallen is in het voordeel van die laatste, mag het Vlaamse Gewest niet benadelen ».
Uit de feiten van het bodemgeschil en uit de formulering van de prejudiciële vraag blijkt dat het Hof enkel wordt ondervraagd over het eerste lid van die bepaling, zodat het Hof zijn toetsing daartoe beperkt.
B.1.2. De verwijzende rechter wenst te vernemen of die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de langstlevende partner die het voordeel van een verwerping geniet, niet minder erfbelasting mag betalen dan die welke de verwerper had moeten betalen, en hem derhalve het voordeel van de vrijstelling van de erfbelasting op grond van artikel 2.7.4.1.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit wordt ontnomen, niettegenstaande hij om het voordeel van die vrijstelling heeft verzocht en terwijl die langstlevende partner, zonder het voordeel van de verwerping, geen erfbelasting zou betalen op de gezinswoning.
B.2.1. Artikel 2.7.4.1.1, § 2, derde lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit bepaalt : « In afwijking van het tweede lid wordt het tarief van de erfbelasting voor de onroerende goederen tussen partners alleen toegepast op de nettoverkrijging van de rechtverkrijgende partner in de andere goederen dan de woning die de gezinswoning was van de erflater en zijn partner op het ogenblik van het overlijden. Die afwijking geldt evenwel niet als de partner die een deel verkrijgt in die gezinswoning, een bloedverwant in de rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende is die voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in de rechte lijn wordt gelijkgesteld ».
B.2.2. Het deel van de gezinswoning dat de langstlevende partner verkrijgt ingevolge het overlijden van de eerststervende, zal bijgevolg niet bij het individuele onroerend aandeel van de eerstgenoemde worden gevoegd. Omtrent die vrijstelling van erfbelasting op de gezinswoning vermeldt de parlementaire voorbereiding : « Het verwerven van een gezinswoning is voor de meeste echtparen en samenwonenden nog steeds de belangrijkste investering die ze ooit in hun leven afsluiten. [...] Wanneer één van beide partners overlijdt, wordt het vaak als onrechtvaardig en hardvochtig aangevoeld dat de langstlevende partner successierechten verschuldigd is op de woning waarvoor hij meestal zelf ook lang heeft gespaard en gewerkt. En dat terwijl in de feiten meestal niets wijzigt. De langstlevende partner zal vaak de gezinswoning verder blijven bewonen. [...] Een vrijstelling van successierechten voor gehuwden en samenwonenden, in zoverre die rechten betrekking hebben op de gezinswoning, is een maatregel die in het verlengde ligt van het beleid om onroerende eigendomsverwerving te vergemakkelijken. Het verwerven van de woning fiscaal vergemakkelijken aan het begin van de rit enerzijds, maar de overdracht aan de langstlevende op het einde van de rit al te zwaar fiscaal belasten anderzijds, is tegenstrijdig en ongewenst » (Parl.
St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 865/1, p. 3).
B.3.1. Op grond van de artikelen 785 en 786 van het oud Burgerlijk Wetboek wordt de erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, geacht nooit erfgenaam te zijn geweest. De aldus aan de verwerping gegeven terugwerkende kracht heeft tot gevolg dat hij die verwerpt de hoedanigheid verliest van « erfgenaam/erfopvolger » en dat de erfgenamen die, naar aanleiding van een dergelijke verwerping, de erfenis ontvangen, geacht worden ab initio te hebben geërfd. Dezelfde regel geldt bij de verwerping van legaten (artikel 1043 van het oud Burgerlijk Wetboek).
B.3.2. Ook voor de toepassing van de fiscale wetgeving wordt diegene die verwerpt, geacht nooit iets uit de nalatenschap te hebben ontvangen zodat hij ten gevolge van de verwerping ontslagen is van zijn fiscale verplichtingen. De verwerping heeft echter een verandering in de devolutie van de erfenis tot gevolg, die, met toepassing van de heffingsregels vervat in de Vlaamse Codex Fiscaliteit, tot een inkomstenverlies voor de Schatkist kan leiden.
Het is dit gevolg dat de decreetgever met de in het geding zijnde bepaling heeft willen voorkomen.
B.4.1. Het verschil in behandeling waarover het Hof wordt ondervraagd, hangt samen met de verschillende omstandigheden waarin de erfgenaam tot de erfenis komt. In het ene geval komt de erfgenaam rechtstreeks tot de erfenis op grond van de regels vervat in het oud Burgerlijk Wetboek en de wil van de erflater. In het andere geval komt de erfgenaam, uitgesloten van het geheel of een deel van de erfenis door de wil van de overledene, slechts tot de erfenis, of wordt zijn erfdeel slechts verhoogd, nadat een andere erfopvolger, aangewezen door het testament of door de intestaaterfopvolging, zijn erfdeel heeft verworpen. Dat verschil in behandeling berust op een objectief criterium van onderscheid dat pertinent is in het licht van de doelstelling die de decreetgever met artikel 2.7.7.0.3, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit heeft nagestreefd, zijnde inkomensverlies voor de Schatkist vermijden.
B.4.2. De in het geding zijnde bepaling heeft evenwel onevenredige gevolgen wanneer zij wordt toegepast in het geval wanneer de langstlevende partner tot de erfenis komt nadat een ander erfopvolger, aangewezen bij testament, het erfdeel heeft verworpen dat betrekking heeft op de gezinswoning van de erflater en de langstlevende partner.
In dat geval leidt zij immers tot het verlies van de vrijstelling van erfbelasting die is vervat in artikel 2.7.4.1.1, § 2, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, zonder dat daarvoor enige verantwoording bestaat.
B.4.3. Het is overigens onder meer dat ongewenste gevolg van de in het geding zijnde bepaling dat de decreetgever ongedaan heeft willen maken, door de opheffing ervan bij artikel 16 van het decreet van 8 december 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 08/12/2017 pub. 14/12/2017 numac 2017014300 bron vlaamse overheid Decreet houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken sluiten : « Bovendien heeft de toepassing van deze regel soms tot gevolg dat de erfopvolger die het voordeel van de verwerping geniet, meteen ook het voordeel van een specifiek voor deze erfopvolging bedoelde gunstregeling verliest (bijvoorbeeld vrijstelling voor de gezinswoning, vrijstelling in het voordeel van de anomale erfopvolger, abattement voor een gehandicapte erfopvolger), hetgeen uiterst onbillijk is » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1301/1, p. 9).
B.5. Artikel 2.7.7.0.3, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, vóór de opheffing ervan bij artikel 16 van het decreet van 8 december 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 08/12/2017 pub. 14/12/2017 numac 2017014300 bron vlaamse overheid Decreet houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken sluiten, is niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de langstlevende partner die het voordeel van een verwerping van de erfenis geniet, niet minder erfbelasting mag betalen dan die welke de verwerper had moeten betalen, en hem daardoor het voordeel van de vrijstelling van de erfbelasting op grond van artikel 2.7.4.1.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit wordt ontnomen.
Om die redenen, Het Hof zegt voor recht : Artikel 2.7.7.0.3, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, vóór de opheffing ervan bij artikel 16 van het Vlaamse decreet van 8 december 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 08/12/2017 pub. 14/12/2017 numac 2017014300 bron vlaamse overheid Decreet houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken sluiten « houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken », schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de langstlevende partner die het voordeel van een verwerping van de erfenis geniet, niet minder erfbelasting mag betalen dan die welke de verwerper had moeten betalen, en hem daardoor het voordeel van de vrijstelling van de erfbelasting op grond van artikel 2.7.4.1.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit wordt ontnomen.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 21 april 2022.
De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut L. Lavrysen