gepubliceerd op 31 januari 2023
Uittreksel uit arrest nr. 97/2022 van 14 juli 2022 Rolnummer 7587 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 22 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 4 december 2020 « houdende bekrachtiging van de besluiten v Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 97/2022 van 14 juli 2022 Rolnummer 7587 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 22 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 4 december 2020 « houdende bekrachtiging van de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot uitvoering van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19 » en van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 « dat uithuiszettingen tijdelijk verbiedt tot en met 31 augustus 2020 », bekrachtigd bij artikel 22 van de voormelde ordonnantie van 4 december 2020, ingesteld door de vzw « Algemeen Eigenaars en Mede-eigenaarssyndicaat » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia en W. Verrijdt, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 mei 2021 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 28 mei 2021, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 22 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 4 december 2020 « houdende bekrachtiging van de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot uitvoering van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 december 2020) en van het volmachtbesluit nr.2020/023 van 20 mei 2020 « dat uithuiszettingen tijdelijk verbiedt tot en met 31 augustus 2020 », bekrachtigd bij artikel 22 van de voormelde ordonnantie van 4 december 2020, door de vzw « Algemeen Eigenaars en Mede-eigenaarssyndicaat », Daniel Declercq en Pascale Demil, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J.-M. Rigaux, advocaat bij de balie Luik-Hoei. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan B.1.1. Het beroep tot vernietiging heeft betrekking op, enerzijds, artikel 22 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 4 december 2020 « houdende bekrachtiging van de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot uitvoering van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19 » (hierna : de ordonnantie van 4 december 2020) en, anderzijds, het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 « dat uithuiszettingen tijdelijk verbiedt tot en met 31 augustus 2020 » (hierna : het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020), dat werd bekrachtigd bij artikel 22 van de ordonnantie van 4 december 2020.
B.1.2. De rechtsgrond van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 is de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 19 maart 2020 « om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis Covid-19 », waarvan artikel 2 bepaalt : « § 1. Teneinde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in staat te stellen om te reageren op de COVID-19-pandemie kan de Regering alle passende maatregelen nemen om, onder bedreiging van ernstig gevaar, elke situatie die een probleem vormt te voorkomen en met spoed aan te pakken binnen het strikte kader van de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan, onder meer op de volgende gebieden : - aanpassing van de wetteksten betreffende de in de wetgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bepaalde termijnen of aangenomen op grond daarvan; - aanpassing van de wetteksten betreffende de door de crisis getroffen gebieden die onder het toepassingsgebied van gewestelijke aangelegenheden vallen; - het aanpakken van de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie; - maatregelen in verband met preventie en veiligheid op het gewestelijk grondgebied; - dringende gezondheidsmaatregelen in verband met gewestelijke aangelegenheden; - maatregelen met betrekking tot het gewestelijk openbaar ambt. § 2. De in § 1 bedoelde besluiten kunnen de geldende ordonnantiële bepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen. [...] ».
B.1.3. Artikel 2 van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 bepaalt : « Alle uithuiszettingen zijn tot en met 31 augustus 2020 verboden met uitzondering van uithuiszettingen die worden gemotiveerd door een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de openbare veiligheid niet verenigbaar met de datum van 31 augustus 2020 ».
Artikel 3 van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 bepaalt : « De politie wordt belast met het toezicht op de naleving van dit besluit, indien nodig onder dwang of met geweld ».
De aanhef van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 luidt als volgt : « Gelet op de bijzondere wet tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6;
Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen;
Gelet op de Brusselse Huisvestingscode;
Gelet op de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19;
Gelet op de hoogdringendheid om uithuiszettingen tijdelijk tot en met 31 augustus 2020 te verbieden, om te voorkomen dat inwoners van het Gewest in de context van de COVID-19-pandemie dakloos worden of het uitzicht op een vaste woonoplossing verliezen;
Gelet op het advies 67.387/3 van de Raad van State, gegeven op 14 mei 2020 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat de WHO het coronavirus COVID-19 op 11 maart 2020 betiteld heeft als pandemie;
Overwegende dat de WHO op 16 maart 2020 het hoogste dreigingsniveau heeft uitgeroepen aangaande COVID-19 dat de wereldeconomie destabiliseert en zich snel verspreidt over de wereld;
Gelet op het voorzorgsbeginsel in het kader van het beheer van een internationale gezondheidscrisis;
Gelet op de dringendheid en het voorzorgsrisico, wat inhoudt dat wanneer een ernstig en potentieel risico met een zekere mate van waarschijnlijkheid is vastgesteld, het de taak is van de overheid om dringende en voorlopige beschermingsmaatregelen te treffen op het niveau dat hiervoor het meest aangewezen is;
Overwegende dat de huidige en toekomstige maatregelen om de verspreiding van het virus onder de bevolking in te dijken, in het bijzonder de maatregelen van ' social distancing ' die door de Nationale Veiligheidsraad werden aanbevolen en bij besluit van de Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken op 23 maart, 3 april, 17 april en 8 mei 2020 werden vastgelegd, van die aard zijn dat zij elke soort activiteit op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vertragen, de sociaaleconomische activiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verzwakken en kwetsbare groepen in een nog grotere bestaansonzekerheid brengen;
Overwegende het Besluit van 17 maart 2020 van de Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot opschorting tot en met 3 april 2020 van de uitvoering van de beslissingen waarbij een uithuiszetting wordt gelast, dat verlengd werd tot en met 3 mei 2020;
Overwegende de aanhoudende dringendheid ingevolge de snelle uitbreiding van de pandemie en de noodzaak om deze in te dijken en af te zwakken op het Brussels grondgebied om de volksgezondheid en de opvangcapaciteit van de ziekenhuizen te vrijwaren;
Overwegende bijgevolg dat de verlenging van de maatregelen tot tijdelijke opschorting van de uithuiszettingen noodzakelijk is; dat deze verlenging bedoeld is om het aantal besmettingen te verminderen en ervoor te zorgen dat de diensten voor intensieve zorgen de zwaarst getroffen patiënten in de best mogelijke omstandigheden kunnen opvangen en om onderzoekers meer tijd te geven om doeltreffende behandelingen te vinden en vaccins te ontwikkelen;
Overwegende dat deze maatregel eveneens bedoeld is om de mensen te beschermen die economisch gezien en met betrekking tot de verspreiding van het virus het meest kwetsbaar zijn; dat de overheid waakzaam moet zijn en alles in het werk moet stellen om de volksgezondheid te beschermen, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare en bestaansonzekere personen;
Overwegende het feit dat de herhuisvesting van uit huis gezette personen bovendien moeilijk zo niet onmogelijk is door de maatregelen van social distancing en de daaruit voortvloeiende vertraging van de economie; dat de herhuisvesting van gezinnen vaak pas mogelijk is nadat de maatregelen van social distancing zijn opgeheven en er een noodzakelijke periode van hervatting van de economische activiteit is verstreken;
Overwegende dat krachtens artikel 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19, de regering alle nodige maatregelen kan treffen om, onder bedreiging van ernstig gevaar, elke situatie die een probleem vormt te voorkomen en met spoed aan te pakken binnen het strikte kader van de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan, en dit met name door de aanpassing van wetteksten met betrekking tot domeinen waarop de crisis een impact heeft en die onder de gewestelijke bevoegdheden vallen, of door de aanpak van sociaaleconomische gevolgen van de pandemie;
Overwegende dat de Gewesten bevoegd zijn om de aangelegenheid van de huisvesting in haar geheel te regelen, en ook bevoegd zijn voor de regels betreffende de verhuur van woningen;
Overwegende de absolute noodzaak om in deze pandemieperiode huisvesting voor iedereen te waarborgen en te voorkomen dat mensen op straat belanden zonder uitzicht op een vaste woonoplossing;
Overwegende dat het om bovenstaande redenen noodzakelijk is om uithuiszettingen tot en met 31 augustus 2020 te verbieden; dat in dit besluit dus alle uithuiszettingen uit een woonplaats of, bij gebreke hiervan, de verblijfplaats worden bedoeld;
Overwegende dat de huur of een forfaitaire gebruiksvergoeding of gebruiksvergoeding die overeenkomt met de staat van het goed, verschuldigd blijft tijdens de periode van tijdelijke opschorting van uithuiszetting;
Overwegende dat de uithuiszettingen die worden gemotiveerd door een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de openbare veiligheid en/of de veiligheid van de bewoners, niet verenigbaar met de datum van 31 augustus 2020, mogelijk blijven, op voorwaarde dat de uit huis gezette personen een voorstel tot herhuisvesting hebben gekregen; dat deze uitzondering restrictief moet worden geïnterpreteerd;
Overwegende dat de aldus vastgelegde verbodsmaatregel beperkt en proportioneel is;
Overwegende dat overeenkomstig artikel 4 § 1 en § 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis Covid-19 dit besluit zal moeten worden bekrachtigd door het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; [...] ».
B.1.4. Artikel 22 van de ordonnantie van 4 december 2020 bepaalt : « Het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 dat uithuiszettingen tijdelijk verbiedt tot en met 31 augustus 2020, wordt bekrachtigd ».
Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2.1. Volgens de verzoekende partijen zelf zou het Hof niet bevoegd zijn om een volmachtbesluit dat is bekrachtigd door een ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te toetsen omdat, krachtens artikel 9 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen (hierna : de bijzondere wet van 12 januari 1989), de ordonnanties van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest geen wetgevende waarde zouden hebben.
B.2.2. Artikel 9 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 bepaalt : « De rechtscolleges mogen enkel de overeenstemming nagaan van de ordonnanties met deze wet en met de Grondwet, met uitzondering van de artikelen van de Grondwet bedoeld door artikel 142, tweede lid, 2° en 3° van de Grondwet, en de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de respectieve bevoegdheden van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten. Ingeval een gebrek aan overeenstemming wordt vastgesteld, weigeren de rechtscolleges de toepassing van de ordonnantie ».
B.3.1. Artikel 9 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 stelt geen uitzondering vast op de bevoegdheid van het Hof. De wetskrachtige normen aangenomen door de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, met inbegrip van de ordonnanties aangenomen door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, zijn alle onderworpen aan de grondwettigheidstoetsing die bij artikel 142 van de Grondwet aan het Hof is toevertrouwd. De ordonnanties die worden aangenomen door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn bovendien onderworpen aan de beperkte jurisdictionele toetsing waarin artikel 9 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 voorziet.
B.3.2. Door de bekrachtiging door de ordonnantiegever moet het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 worden beschouwd als gelijkgesteld met een wetskrachtige norm. In zijn onderzoek van het beroep dat gericht is tegen artikel 22 van de ordonnantie van 4 december 2020, betrekt het Hof de inhoud van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020.
B.3.3. De exceptie wordt verworpen.
B.4. Uit de uiteenzetting in het verzoekschrift blijkt dat de tweede en de derde verzoekende partij hun belang uitsluitend baseren op hun hoedanigheid van eigenaar van voor woninghuur aangeboden onroerende goederen, doordat zij als gevolg van de bestreden bepaling werden verhinderd een door de rechter bevolen uithuiszetting wegens onbetaalde huurgelden uit te voeren. De eerste verzoekende partij, de vzw « Nationaal Eigenaars en Mede-eigenaarssyndicaat », voert ter ondersteuning van haar belang aan dat de bestreden bepaling raakt aan haar statutair doel, in zoverre zij dergelijke uithuiszettingen verhindert. Ook de in het verzoekschrift ontwikkelde grieven zijn beperkt tot het verbod op uitzettingen uit voor bewoning verhuurde onroerende goederen.
Aldus blijkt dat het beroep tot vernietiging uitsluitend is gericht tegen de bestreden bepaling in zoverre zij voorziet in een verbod op uithuiszettingen in het kader van een overeenkomst voor woninghuur.
Het staat bijgevolg niet aan het Hof de overeenstemming van de bestreden bepaling na te gaan met de aangevoerde referentienormen, in zoverre die bepaling betrekking zou hebben op andere uitzettingen, bijvoorbeeld uit plaatsen die worden bezet buiten enige contractuele huurrelatie.
Ten gronde B.5. Het onderzoek van de overeenstemming van een wetskrachtige bepaling met de bevoegdheidverdelende regels moet in de regel dat van de bestaanbaarheid ervan met de bepalingen van titel II en met de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet voorafgaan.
Wat de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreft (tweede middel) B.6. De verzoekende partijen leiden een tweede middel af uit de schending, door de bestreden bepaling, van de artikelen 35 en 39 van de Grondwet, enerzijds, en van de artikelen 6 en 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen (hierna : de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten), die op het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van toepassing zijn verklaard krachtens artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989, anderzijds. Zij voeren in hoofdzaak aan dat het verbod op uithuiszettingen waarin de bestreden bepaling voorziet, niet valt onder de gewestelijke bevoegdheid inzake huisvesting, zoals zij is vastgelegd bij artikel 6, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, en dat te dezen niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.
B.7.1. Krachtens artikel 142, tweede lid, van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof is het Hof bevoegd om uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging van een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en wegens schending van de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten ») en van de artikelen 143, § 1, 170, 172 en 191 van de Grondwet.
B.7.2. Artikel 35 van de Grondwet bepaalt : « De federale overheid is slechts bevoegd voor de aangelegenheden die de Grondwet en de wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk toekennen.
De gemeenschappen of de gewesten zijn, ieder wat hem betreft, bevoegd voor de overige aangelegenheden onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de wet. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
Overgangsbepaling De wet bedoeld in het tweede lid bepaalt de dag waarop dit artikel in werking treedt. Deze dag kan niet voorafgaan aan de dag waarop het nieuw in titel III van de Grondwet in te voegen artikel in werking treedt dat de exclusieve bevoegdheden van de federale overheid bepaalt ».
De in het tweede lid van artikel 35 van de Grondwet bedoelde wet is nog niet aangenomen. Die grondwetsbepaling is dus nooit in werking getreden, zodat het Hof niet bevoegd is om uitspraak te doen over de inachtneming ervan.
In zoverre het is afgeleid uit de schending van artikel 35 van de Grondwet, is het middel onontvankelijk.
B.8. Artikel 39 van de Grondwet bepaalt : « De wet draagt aan de gewestelijke organen welke zij opricht en welke samengesteld zijn uit verkozen mandatarissen de bevoegdheid op om de aangelegenheden te regelen welke zij aanduidt met uitsluiting van die bedoeld in de artikelen 30 en 127 tot 129 en dit binnen het gebied en op de wijze die zij bepaalt. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid ».
Artikel 6, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, zoals het werd gewijzigd bij de bijzondere wet van 6 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014000027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, van het Kieswetboek, van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014000028 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000240 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, van het Kieswetboek, van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid. - Duitse vertaling type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000239 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid. - Duitse vertaling sluiten met betrekking tot de Zesde Staatshervorming (hierna : de bijzondere wet van 6 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014000027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, van het Kieswetboek, van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014000028 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000240 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, van het Kieswetboek, van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid. - Duitse vertaling type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000239 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid. - Duitse vertaling sluiten), bepaalt : « De aangelegenheden bedoeld in artikel 39 van de Grondwet zijn : [...] IV. Wat de huisvesting betreft : 1° de huisvesting en de politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en de gezondheid;2° de specifieke regels betreffende de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen ervan ». Artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989, zoals het werd gewijzigd bij de bijzondere wet van 6 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014000027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, van het Kieswetboek, van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014000028 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000240 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, van het Kieswetboek, van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid. - Duitse vertaling type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000239 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid. - Duitse vertaling sluiten, bepaalt : « Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest heeft dezelfde bevoegdheden als het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest. De bevoegdheden toegekend aan de Gewestparlementen worden, wat betreft het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, uitgeoefend door middel van ordonnanties.
In afwijking van het eerste lid en onverminderd de toepassing van de artikelen 5bis en 5ter, worden de bevoegdheden die door het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest worden geregeld met toepassing van de artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet aangewezen door deze bijzondere wet.
Artikel 16 van de bijzondere wet is van overeenkomstige toepassing op het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Artikel 4bis van de bijzondere wet is van overeenkomstige toepassing op het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Voor de toepassing van artikel 6, § 1, IX, 11°, van de bijzondere wet, is het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest een responsabiliseringsbijdrage verschuldigd overeenkomstig artikel 35nonies, § 3, van de bijzondere wet van 16 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/01/1989 pub. 06/11/2008 numac 2008000907 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten indien het aantal personen dat in het PWA-systeem is tewerkgesteld gemiddeld over het jaar hoger is dan 1 473 gerechtigden ».
B.9. Luidens de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 6 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014000027 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, van het Kieswetboek, van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014000028 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000240 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, van het Kieswetboek, van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid. - Duitse vertaling type wet prom. 06/01/2014 pub. 01/04/2014 numac 2014000239 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van de wet van 19 mei 1994 tot regeling van de verkiezingscampagne en tot beperking en aangifte van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, alsmede tot vaststelling van de toetsingsnorm inzake officiële mededelingen van de overheid. - Duitse vertaling sluiten zijn de gewesten bevoegd « voor de specifieke regels betreffende de verhuring van voor bewoning bestemde goederen of delen ervan », met inbegrip van de « specifieke regels voor huurcontracten [...] die kunnen afwijken van het federaal vastgestelde gemeen recht ». De bijzondere wetgever had de bedoeling om « de totaliteit van de specifieke regelen van de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen van goederen » over te dragen aan de gewesten, waarbij het onder meer gaat om de regels inzake « de verplichtingen en rechten van de verhuurder », « de verplichtingen en rechten van de huurder », « de beëindiging van de huurovereenkomst », « de ontbinding van het huurcontract », « de overdracht van het gehuurde goed », « de uithuiszetting » en « de schadeloosstelling bij uithuiszetting » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2232/1, pp. 82-83).
B.10. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, hebben de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend tot het uitvaardigen van regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden.
B.11. Artikel 1344quater van het Gerechtelijk Wetboek voorziet in een regeling met betrekking tot de tenuitvoerlegging van uithuiszettingen, bevolen bij een rechterlijke beslissing, in het kader van een overeenkomst voor woninghuur. Die bepaling luidt : « De uithuiszetting, bedoeld in artikel 1344ter, § 1, kan in ieder geval niet ten uitvoer worden gelegd dan na verloop van een termijn van één maand na de betekening van het vonnis, tenzij de verhuurder het bewijs levert dat het goed verlaten is, tenzij partijen een andere termijn overeenkwamen en dit akkoord in het vonnis werd opgenomen of tenzij de rechter op verzoek van de huurder of de verhuurder die het bewijs levert van uitzonderlijk ernstige omstandigheden, onder meer de mogelijkheden van de huurder om opnieuw gehuisvest te worden in dusdanige omstandigheden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de eenheid, de financiële middelen en de behoeften van het gezin en dit in het bijzonder gedurende de winterperiode, deze termijn verlengt of inkort.
In dit laatste geval stelt de rechter, rekening houdend met de belangen van de twee partijen en onder de voorwaarden die hij bepaalt, de termijn vast gedurende welke de uithuiszetting niet kan worden uitgevoerd.
De gerechtsdeurwaarder moet de huurder of de bewoners van het goed in ieder geval ten minste vijf werkdagen van tevoren op de hoogte brengen van de werkelijke datum van de uithuiszetting ».
Krachtens die bepaling kan een uithuiszetting, in huurgeschillen, pas ten uitvoer worden gelegd na verloop van een termijn van één maand na de betekening van het vonnis en beschikt de vrederechter over een beoordelingsmarge die hem de mogelijkheid biedt om die termijn te verlengen of in te korten. De bestreden bepaling leidt ertoe dat uithuiszettingen, in afwijking van de regeling vastgesteld in artikel 1344quater van het Gerechtelijk Wetboek, tot en met 31 augustus 2020 hoe dan ook verboden zijn.
B.12. Uit de aanhef van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 blijkt dat dit besluit tot doel heeft uithuiszettingen uit de woonplaats of, bij ontstentenis, uit de hoofverblijfplaats te verbieden tot en met 31 augustus 2020, op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, om te vermijden dat de meest kwetsbaren dakloos worden of het uitzicht op een vaste woonoplossing verliezen in de context van de COVID-19-pandemie, terwijl de maatregelen om de bestrijding van het virus onder de bevolking in te dijken, in het bijzonder de maatregelen van social distancing, van die aard zijn dat zij elke soort activiteit op dat grondgebied vertragen, de sociaaleconomische activiteit in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest verzwakken en kwetsbare personen in een nog grotere bestaansonzekerheid brengen. Krachtens artikel 2 van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020, blijft een uithuiszetting uit de woonplaats of, bij ontstentenis, uit de hoofdverblijfplaats niettemin mogelijk wanneer zij wordt gemotiveerd « door een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de openbare veiligheid [dat] niet verenigbaar [is] met de datum van 31 augustus 2020 ». In de aanhef van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020 wordt bovendien verduidelijkt dat « de huur of een forfaitaire gebruiksvergoeding of gebruiksvergoeding die overeenkomt met de staat van het goed, verschuldigd blijft tijdens de periode van tijdelijke opschorting van uithuiszetting ».
B.13. Gelet op de in B.9 vermelde doelstelling van de bijzondere wetgever om aan de gewesten « de totaliteit van de specifieke regelen van de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen van goederen » over te dragen, in het bijzonder de regels inzake « de uithuiszetting » en « de schadeloosstelling bij uithuiszetting », zijn de gewesten krachtens artikel 6, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bevoegd om de voorwaarden te bepalen waaronder uithuiszettingen in het kader van een overeenkomst voor woninghuur kunnen worden opgelegd en uitgevoerd. Die bevoegdheid gaat niet zover dat zij de uitvoering als zodanig van rechterlijke beslissingen in de weg zou kunnen staan, wat in strijd zou zijn zowel met het fundamenteel beginsel van de Belgische rechtsorde volgens hetwelk de rechterlijke beslissingen alleen door de aanwending van rechtsmiddelen kunnen worden gewijzigd, als met de bevoegdheidverdelende regels. Een tijdelijk uitstel, in uitzonderlijke omstandigheden, van uitvoering van de rechterlijke beslissingen tot uithuiszetting, zoals daarin is voorzien bij de bestreden bepaling, doet evenwel niet op wezenlijke wijze afbreuk aan dat beginsel en die regels.
B.14. Het tweede middel is niet gegrond.
Wat de inachtneming van de grondrechten betreft (eerste en derde middel) B.15. De verzoekende partijen leiden een eerste middel af uit de schending van artikel 16 van de Grondwet en van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten. Zij voeren in hoofdzaak aan dat de bestreden bepaling de uitvoering van de rechterlijke beslissingen tot uithuiszetting verhindert en, zodoende, de eigenaars een van de elementen van hun eigendomsrecht ontneemt, terwijl het enkel de gewone rechter toekomt te beslissen of een uithuiszetting moet worden uitgevoerd en onder welke voorwaarden. Daardoor zou de bestreden bepaling ook het beginsel van de scheiding van de rechterlijke en de uitvoerende macht, alsook de regels inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten schenden, aangezien justitie een bevoegdheid van de federale overheid is en niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.
B.16.1. De Waalse Regering formuleert een exceptie van niet-ontvankelijkheid op grond van de exceptio obscuri libelli, in zoverre de verzoekende partijen niet nauwkeurig zouden aantonen welke toetsingsnormen door de bestreden bepaling zouden worden geschonden.
B.16.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.
B.16.3. Uit de memories van de Waalse Regering blijkt dat zij, net zoals de Brusselse Hoofdstedelijke Regering overigens, op adequate wijze heeft kunnen antwoorden op de grieven die de verzoekende partijen in hun eerste middel hebben geformuleerd.
B.16.4. De exceptie wordt verworpen.
B.17.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, dat bepaalt : « De decreten kunnen rechtsbepalingen bevatten in aangelegenheden waarvoor de Parlementen niet bevoegd zijn, voor zover die bepalingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun bevoegdheid ».
B.17.2. Zoals in B.11 tot B.14 is vermeld, valt de bestreden bepaling onder de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest krachtens artikel 6, § 1, IV van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, dat op dat Gewest van toepassing is verklaard bij artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989.
B.18.1. Het eerste middel is verder nog afgeleid uit de schending van het beginsel van de scheiding der machten, zoals het meer bepaald zou zijn uitgedrukt in artikel 144 van de Grondwet en in de artikelen 1344bis, 1344quater, 1344sexies, 1344octies en 1344novies van het Gerechtelijk Wetboek.
B.18.2. Het Hof is niet bevoegd om wetskrachtige normen rechtstreeks te toetsen aan algemene beginselen, zoals het beginsel van de scheiding der machten. De verzoekende partijen voeren het beginsel van de scheiding der machten niet aan in samenhang met een in het middel beoogde bepaling die tot de referentienormen behoort die het Hof in aanmerking vermag te nemen.
B.19. Het derde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, die het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie waarborgen. De verzoekende partijen voeren in essentie aan dat de bestreden bepaling geen afweging toelaat tussen de belangen van de eigenaars-verhuurders, enerzijds, en de belangen van de huurders, anderzijds, en dat die bepaling onevenredige gevolgen heeft, door niet te voorzien in enige schadeloosstelling voor de eigenaars-verhuurders die tijdelijk zijn verhinderd om over te gaan tot een uithuiszetting.
B.20. Wanneer een schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie wordt aangevoerd, moet in de regel worden gepreciseerd welke categorieën van personen met elkaar moeten worden vergeleken en in welk opzicht de in het geding zijnde bepaling een verschil in behandeling teweegbrengt dat discriminerend zou zijn.
Wanneer echter een schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie wordt aangevoerd in samenhang gelezen met een ander grondrecht, volstaat het te preciseren in welk opzicht dat grondrecht is geschonden. De categorie van personen van wie dat grondrecht is geschonden moet worden vergeleken met de categorie van personen voor wie dat grondrecht is gewaarborgd.
B.21. Het Hof onderzoekt het eerste en het derde middel samen, in zoverre zij beide betrekking hebben op het onevenredige karakter van de inmenging in het recht op het ongestoord genot van eigendom van de eigenaars die een onroerend goed verhuren dat is bestemd voor bewoning, en die door de bestreden bepaling tijdelijk zijn verhinderd om over te gaan tot een uithuiszetting.
B.22. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling ».
B.23.1. Aangezien artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens een draagwijdte heeft die analoog is met die van artikel 16 van de Grondwet, vormen de erin vervatte waarborgen een onlosmakelijk geheel met die welke zijn opgenomen in die grondwetsbepaling, zodat het Hof, bij zijn toetsing van de in het geding zijnde bepaling, ermee rekening houdt.
Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.
De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».
B.23.2. Artikel 1 van het voormelde Protocol biedt niet alleen bescherming tegen een onteigening of een eigendomsberoving (eerste alinea, tweede zin), maar ook tegen elke verstoring van het genot van de eigendom (eerste alinea, eerste zin) en tegen elke regeling van het gebruik van de eigendom (tweede alinea).
B.24.1. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde, over een wettelijk verbod om over te gaan tot de uithuiszetting van een huurder die zijn huur niet meer betaalde, « dat er in casu geen feitelijke onteigening, noch een eigendomsoverdracht is omdat de verzoekende vennootschap niet werd beroofd van het recht om haar goed te verhuren of te verkopen [...]. Doordat de toepassing van de in het geding zijnde maatregelen ertoe heeft geleid dat de huurder in het appartement gehuisvest blijft, kan zij zonder twijfel worden beschouwd als de uitoefening van toezicht op het gebruik van eigendom. De tweede alinea van artikel 1 van het Protocol nr. 1 speelt dus in dit geval » (EHRM, 28 juli 1999, Immobiliare Saffi t. Italië, § 46).
B.24.2. In zoverre zij verbieden om over te gaan tot uithuiszettingen, kan de bestreden bepaling onder het « gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang » in de zin van artikel 1, tweede alinea, van het Eerste Aanvullend Protocol, en dus onder het toepassingsgebied van die verdragsbepaling, in samenhang gelezen met artikel 16 van de Grondwet, vallen.
B.24.3. Om te voldoen aan de voorwaarden van de tweede alinea van artikel 1 van het voormelde Protocol, dient een maatregel die het « gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang » regelt, bij wet te worden vastgesteld, een legitiem doel na te streven dat in overeenstemming is met het algemeen belang (EHRM, 28 juli 1999, Immobiliare Saffi t. Italië, § 44; 28 september 1995, Spadea en Scalabrino t. Italië, § § 31 en 32) en « een ' billijk evenwicht ' tot stand te brengen tussen de vereisten van het algemeen belang en die van de bescherming van de grondrechten van het individu. Het nastreven van zulk een evenwicht wordt weerspiegeld in de structuur van het gehele artikel 1, dus ook in de tweede alinea : er moet een redelijk verband van evenredigheid bestaan tussen de aangewende middelen en het beoogde doel » (EHRM, 28 juli 1999, Immobiliare Saffi t. Italië, § 49).
B.24.4. Ten slotte strekt artikel 1 van het voormelde Protocol ertoe concrete en daadwerkelijke rechten te beschermen, zodat de reële situatie van de personen die door de maatregel van inmenging worden beoogd, dient te worden onderzocht (EHRM, 7 juli 2009, Plechanow t.
Polen, § 101).
B.25. Zoals in B.12 is vermeld, strekt de bestreden bepaling ertoe te vermijden dat, als gevolg van een uithuiszetting, de meest kwetsbaren dakloos zouden worden gelet op de uitzonderlijke context die is ontstaan door de COVID-19-pandemie. Dat is een legitiem doel van algemeen belang.
B.26. Het staat evenwel aan het Hof na te gaan of, met de aanneming van de bestreden bepaling, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest daadwerkelijk een billijk evenwicht tot stand heeft gebracht tussen, enerzijds, de belangen van de huurder van een onroerend goed wiens uithuiszetting is opgeschort en, anderzijds, de belangen van de eigenaar-verhuurder, opdat de maatregelen geen buitensporige beperking van het recht op een ongestoord genot van diens eigendom zouden inhouden.
B.27. In een advies over een wetsvoorstel « tot wijziging van de artikelen 1344ter en 1344quater van het Gerechtelijk Wetboek », dat meer bepaald een opschorting invoerde van elke maatregel tot uithuiszetting van een huurder die niet is uitgevoerd tussen 1 december van elk jaar tot 28 februari van het volgende jaar, tenzij de betrokkene opnieuw gehuisvest kan worden in dusdanige omstandigheden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de eenheid, de financiële middelen en de behoeften van het gezin, merkte de afdeling wetgeving van de Raad van State op dat een gepaste vergoedingsregeling noodzakelijk was, gelet op de beperking van het eigendomsrecht van de eigenaar-verhuurder. Immers : « De verhuurder-eigenaar (hierna de verhuurder genoemd) zal dus gedurende drie maanden verstoken zijn van het genot van zijn eigendom : hij zal het niet zelf kunnen bewonen, noch het aan een andere huurder kunnen verhuren, en evenmin de inkomsten eruit kunnen innen; deze inkomstenderving komt bovenop de reeds bestaande achterstallige huur, de niet-nakoming van andere contractuele verplichtingen of nog andere eventueel geleden schade die de gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en de uithuiszetting van de huurder hebben gerechtvaardigd.
In tegenstelling tot artikel 1344quater, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, dat het aan de rechter overlaat de voorwaarden te bepalen waaronder de ' uithuiszetting ' dient te worden opgeschort ' rekening houdend met de belangen van de twee partijen ', laat de hier voorgestelde regeling - aangezien ze van dwingende aard is - hem geen enkele speelruimte.
In die context rijst de vraag of het aanvaardbaar is dat het wetsvoorstel niet voorziet in enige schadevergoeding voor de verhuurder. [...] Weliswaar blijft gedurende de periode dat de rechter verplicht wordt elke uithuiszettingsmaatregel op te schorten, de huur verschuldigd ter uitvoering van de huurovereenkomst ten laste van de huurder. Het valt evenwel te betwijfelen of in de situaties die het wetsvoorstel op het oog heeft, het feit dat de verhuurder zijn schuldvordering kan invorderen met alle rechtsmiddelen, volstaat om ervan uit te gaan dat er, te zijnen aanzien, een gepaste schadevergoeding bestaat ter compensatie van de beperking die op zijn eigendomsrecht wordt gesteld.
Weshalve, indien de wetgever van oordeel is dat hij moet voorzien in een gepaste vergoedingsregeling, de vraag rijst of het voorstel niet hoeft te worden uitgebreid tot het geval van de opschorting van tenuitvoerlegging van de maatregel van uithuiszetting die thans al is opgenomen in artikel 1344quater van het Gerechtelijk Wetboek, wil men verhuurders die zich in dezelfde situatie bevinden, te weten dat zij verplicht worden - ongeacht of deze verplichting het gevolg is van een beslissing van de rechter of volgt uit de wet - de huurder gedurende een bepaalde tijd in het gehuurde goed te laten, niet ongelijk behandelen. Indien daarenboven in die regeling geen beroep wordt gedaan op het OCMW, dient te worden voorzien in een subrogatieregel, zodat in geval van invordering van de huur, het bedrag van de door de verhuurder ontvangen vergoeding kan worden gerecupereerd » (Parl. St., Senaat, 2005-2006, nr. 3-28/3, pp. 3 en 4).
B.28.1. Met de bestreden bepaling grijpt het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in op bepaalde gevolgen van een onvoorziene en zeer urgente situatie, namelijk een pandemie met een zeer besmettelijk virus dat overdraagbaar is via de lucht en dat in de praktijk hoofdzakelijk via de ademhaling wordt overgedragen, waarbij nauwe fysieke contacten tussen personen de grootste risicofactor vormen.
Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kon dus oordelen dat het noodzakelijk was te vermijden dat, als gevolg van een beslissing tot uithuiszetting, sommige personen op straat zouden terechtkomen of verplicht zouden zijn om in te trekken bij naaste familieleden of vrienden die, op het ogenblik van de aanneming van het volmachtbesluit nr. 2020/023 van 20 mei 2020, niet noodzakelijk deel uitmaakten van hun sociale bubbel, wegens de moeilijkheid en zelfs de onmogelijkheid om opnieuw een woning te vinden op de huurmarkt.
B.28.2. In die uitzonderlijke context heeft het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een maatregel van tijdelijke aard genomen.
Nadat de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bij besluit van 17 maart 2020 de uitvoering van de rechterlijke beslissingen waarbij een uithuiszetting was gelast, reeds had opgeschort tot 3 april 2020 en vervolgens tot 3 mei 2020, heeft de bestreden bepaling die opschorting verlengd tot 31 augustus 2020. Die maatregel is pertinent om de in B.28.1 bedoelde doelstelling te bereiken.
De totale duur van de opschorting bedroeg iets meer dan vijf maanden.
Het ging om de beginperiode van de pandemie, waarin de wetenschappelijke kennis over het Sars-CoV-2-virus en de ziekte COVID-19 nog beperkt was en waarin nog geen vaccins voorhanden waren.
In die periode werden de verschillende overheden geconfronteerd met de afwezigheid van een aangepast regelgevend en logistiek kader om die crisis te lijf te gaan. Zij moesten bijgevolg in tal van uiteenlopende domeinen tegelijkertijd verschillende preventieve en andere crisismaatregelen nemen, zowel om de verspreiding van het virus zo veel mogelijk in te dijken als om de sociaaleconomische gevolgen ervan zo goed mogelijk op te vangen. In die beginperiode beschikten zij, gelet op het uitzonderlijke karakter van de pandemie, bovendien nog niet over de vereiste ervaring om de precieze gevolgen van hun maatregelen nauwkeurig in te schatten.
In die context dient te worden aanvaard dat, voor de betrokken periode, de ordonnantiegever een ruime appreciatiemarge genoot om de gepaste maatregelen te nemen ter bescherming van de gezondheid en de huisvesting van een categorie van personen die zich zelfs in normale omstandigheden in een precaire situatie bevinden.
B.28.3. De bestreden bepaling neemt overigens niet weg dat « de huur of een forfaitaire gebruiksvergoeding of gebruiksvergoeding die overeenkomt met de staat van het goed, verschuldigd blijft tijdens de periode van tijdelijke opschorting van uithuiszetting » en de betrokkene tevens alle andere verplichtingen die op hem rusten, in acht diende te blijven nemen.
In omstandigheden waarin de verhuurder de verbreking van de huurovereenkomst vordert en de uithuiszetting verkrijgt, is de kans weliswaar groot dat de betrokkene onvoldoende solvabel is om die huur of vergoeding op korte termijn te betalen, maar dat neemt niet weg dat zij verschuldigd, opeisbaar en invorderbaar blijft.
B.28.4. Tot slot staat het, gelet op artikel 144 van de Grondwet, aan de gewone rechter om na te gaan of een vergoeding op grond van het beginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten gerechtvaardigd is en om de omvang ervan te bepalen.
Krachtens dat beginsel kan de overheid niet zonder vergoeding lasten opleggen die groter zijn dan die welke een persoon in het algemeen belang moet dragen. Uit dat beginsel vloeit voort dat de onevenredig nadelige - dit zijn de buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende en op een beperkte groep van burgers of instellingen drukkende - gevolgen van een op zichzelf rechtmatige overheidsdaad niet ten laste van de getroffene behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld.
Een vergoeding krachtens dat beginsel is slechts vereist indien en in de mate waarin de gevolgen van de maatregel de last te boven gaan die in het algemeen belang aan een particulier kan worden opgelegd. Het staat aan de gewone rechter om in concreto na te gaan, rekening houdend met alle particuliere en openbare aspecten van elk geval, of de last die voor de verhuurder voortvloeit uit de bestreden bepaling, voor vergoeding in aanmerking komt.
B.29. Onder voorbehoud van de in B.28.4 vermelde interpretatie zijn het eerste en het derde middel niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep, onder voorbehoud van de in B.28.4 vermelde interpretatie.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 14 juli 2022.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux P. Nihoul