Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 september 2022

Uittreksel uit arrest nr. 96/2022 van 14 juli 2022 Rolnummers 7350 en 7351 In zake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019 « houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter J.-P. Moerman, waarnemend voorzitter, en voorzi(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022204387
pub.
09/09/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 96/2022 van 14 juli 2022 Rolnummers 7350 en 7351 In zake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019 « houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft », ingesteld door het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapsregering.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter J.-P. Moerman, waarnemend voorzitter, en voorzitter L. Lavrysen, de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters en E. Bribosia, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter J.-P. Moerman, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 januari 2020 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2020, heeft het College van de Franse Gemeenschapscommissie, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.M. Nihoul, advocaat bij de balie van Waals-Brabant, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen II.48, V.18, VI.18 en VI.19 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019 « houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 juli 2019). b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 januari 2020 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2020, heeft de Franse Gemeenschapsregering, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.F. Tulkens, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van artikelen II.48, III.55, V.18, VI.18 en VI.19 van hetzelfde decreet.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7350 en 7351 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan B.1. De bepalingen die worden bestreden door het College van de Franse Gemeenschapscommissie en door de Franse Gemeenschapsregering maken deel uit van de voorrangsregels die van toepassing zijn op inschrijvingen in het Nederlandstalig basis- en secundair onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

B.2.1. Bij artikel II.48 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019 « houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie [van] sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft » (hierna : het decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten) wordt, in het decreet « basisonderwijs » van de Vlaamse Gemeenschap van 25 februari 1997 (hierna : het decreet van 25 februari 1997), in hoofdstuk IV/2 « Recht op inschrijving in het buitengewoon onderwijs », ingevoegd bij artikel II.40 van het decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten, een artikel 37/40 ingevoegd. Dat artikel bepaalt : «

Art. 37/40.§ 1. Het schoolbestuur rangschikt de binnen de aanmeldingsperiode, zoals bepaald in artikel 37/39, aangemelde leerlingen, die behoren tot de volgende voorrangsgroepen bovenaan en respecteert daarbij onderstaande volgorde : 1° leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit als een reeds ingeschreven leerling;2° leerlingen met een ouder die personeelslid is van de school of van de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen op basis van artikel 37/36, op voorwaarde dat er op het ogenblik van de inschrijving sprake is van een lopende tewerkstelling voor meer dan 104 dagen.Met personeelslid wordt bedoeld : a) een personeelslid als vermeld in artikel 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en in artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, voor zover ze geaffecteerd zijn aan of aangesteld zijn in de school;b) een personeelslid dat via een arbeidsovereenkomst werd aangeworven door een schoolbestuur en tewerkgesteld wordt in de school;3° voor scholen, gelegen in tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, en tot het aandeel van 65 procent van de capaciteit van het betreffende niveau, zoals bepaald in artikel 37/37, bereikt is, leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, zoals bepaald in artikel 37/58;4° een schoolbestuur kan voor zijn scholen een maximum van 50 procent van de capaciteit van het betreffende niveau, zoals bepaald in artikel 37/39, § 2, voorrang verlenen aan leerlingen die - uiterlijk op het moment van de effectieve lesbijwoning - verblijven of gebruikmaken van dat internaat of semi-internaat.Met internaat of semi-internaat wordt bedoeld : a) internaten, als bepaald in deel III, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016;b) internaten met permanente openstelling als vermeld in hoofdstuk 6 van dezelfde codificatie;c) semi-internaten, als bepaald in het koninklijk besluit van 21 augustus 1978 houdende organisatie van de semi-internaten in het buitengewoon onderwijs van de Staat en tot vaststelling van de personeelsnormen;d) multifunctionele centra, als bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap, voor wat de functies dagopvang, verblijf, diagnostiek of intensieve behandeling betreft. Indien de capaciteit, vermeld in artikel 37/37, eerste lid, of artikel 37/41, § 4, reeds bereikt werd binnen bovenstaande voorrangsgroepen worden de leerlingen uit de betreffende voorrangsgroep, geordend op basis van de afstand van het domicilieadres van de leerling tot de school of vestigingsplaats.

Indien de capaciteit, vermeld in artikel 37/37, eerste lid, of artikel 37/41, § 4, bereikt werd binnen de overige aangemelde leerlingen, worden de betreffende leerlingen geordend op basis van de afstand van het domicilieadres van de leerling tot de school of vestigingsplaats. § 2. Wanneer meerdere scholen of vestigingsplaatsen samen aanmelden worden de aangemelde leerlingen toegewezen aan de school of vestigingsplaats van de hoogste keuze die de ouders bij de aanmelding opgaven, waarbinnen de leerling een gunstige rangschikking heeft gekregen. De leerling wordt verwijderd uit de lijst van aangemelde leerlingen in de lager gerangschikte scholen of vestigingsplaatsen op zijn voorkeurslijst.

De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare begrotingskredieten middelen ter beschikking stellen voor gezamenlijke aanmeldingsprocedures ».

B.2.2. Bij artikel III.55 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019, waarvan alleen de Franse Gemeenschap de vernietiging vordert, wordt, in deel V van de Vlaamse Codex Secundair Onderwijs (« Specifieke bepalingen betreffende het buitengewoon secundair onderwijs »), meer bepaald onder (« Onderafdeling 3. Organisatie van de inschrijvingen »), ingevoegd bij artikel III.51 van het voormelde decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten, een artikel 295/8 ingevoegd. Dat artikel bepaalt : «

Art. 295/8.§ 1. Het schoolbestuur rangschikt de binnen de aanmeldingsperiode, zoals bepaald in artikel 295/7, aangemelde leerlingen, die behoren tot de volgende voorrangsgroepen bovenaan en respecteert daarbij onderstaande volgorde : 1° leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit als een reeds ingeschreven leerling;2° leerlingen met een ouder die personeelslid is van de school of van de scholen die de inschrijvingen van de ene naar de andere school laten doorlopen op basis van artikel 295/3, op voorwaarde dat er op het ogenblik van de inschrijving sprake is van een lopende tewerkstelling voor meer dan 104 dagen.Met personeelslid wordt bedoeld : a) een personeelslid als vermeld in artikel 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en in artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, voor zover ze geaffecteerd zijn aan of aangesteld zijn in de school;b) een personeelslid dat via een arbeidsovereenkomst werd aangeworven door een schoolbestuur en tewerkgesteld wordt in de school;3° voor scholen, gelegen in tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, en tot het aandeel van 65 procent van de capaciteit van het betreffende niveau, zoals bepaald in artikel 295/5, eerste lid, bereikt is, leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, zoals bepaald in artikel 253/46;4° een schoolbestuur kan voor zijn scholen een maximum van 50 procent van de capaciteit van het betreffende niveau, zoals bepaald in artikel 295/5, eerste lid, voorrang verlenen aan leerlingen die - uiterlijk op het moment van de effectieve lesbijwoning - verblijven of gebruik maken van dat internaat of semi-internaat.Met internaat of semi-internaat wordt bedoeld : a) internaten, als bepaald in deel III, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016;b) internaten met permanente openstelling, als vermeld in hoofdstuk 6 van dezelfde codificatie;c) semi-internaten, als bepaald in het koninklijk besluit van 21 augustus 1978 houdende organisatie van de semi-internaten in het buitengewoon onderwijs van de Staat en tot vaststelling van de personeelsnormen;d) multifunctionele centra, als bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap, voor wat de functies dagopvang, verblijf, diagnostiek of intensieve behandeling betreft. Indien de capaciteit, vermeld in artikel 295/5, eerste lid, of artikel 295/9, § 4, reeds bereikt werd binnen bovenstaande voorrangsgroepen worden de leerlingen uit de betreffende voorrangsgroep, geordend op basis van de afstand van het domicilieadres van de leerling tot de school of vestigingsplaats.

Indien de capaciteit, vermeld in artikel 295/5, eerste lid, of artikel 295/9, § 4, bereikt werd binnen de overige aangemelde leerlingen, worden de betreffende leerlingen geordend op basis van de afstand van het domicilieadres van de leerling tot de school of vestigingsplaats. § 2. Wanneer meerdere scholen of vestigingsplaatsen samen aanmelden worden de aangemelde leerlingen toegewezen aan de school of vestigingsplaats van de hoogste keuze die de betrokken personen bij de aanmelding opgaven, waarbinnen de leerling een gunstige rangschikking heeft gekregen. De leerling wordt verwijderd uit de lijst van aangemelde leerlingen in de lager gerangschikte scholen of vestigingsplaatsen op zijn voorkeurslijst.

De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare begrotingskredieten middelen ter beschikking stellen voor gezamenlijke aanmeldingsprocedures ».

B.2.3. Bij artikel V.18 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019 wordt, in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 februari 1997, in hoofdstuk IV/3 (« Recht op inschrijving in het gewoon onderwijs voor scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad »), ingevoegd bij artikel V.1 van het voormelde decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten, een artikel 37/58 ingevoegd. Dat artikel bepaalt : «

Art. 37/58.§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 37/59, geven schoolbesturen voor hun scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorrang aan leerlingen met minstens één ouder als vermeld in artikel 3, 41°, die het Nederlands in voldoende mate machtig is. § 2. Om van de voorrangsregeling, vermeld in paragraaf 1, gebruik te kunnen maken, toont de ouder op één van volgende wijzen aan dat hij het Nederlands in voldoende mate machtig is : 1° door het voorleggen van minstens het Nederlandstalig diploma van secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;2° door het voorleggen van het Nederlandstalig studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;3° door het voorleggen van het bewijs dat hij het Nederlands beheerst minstens op niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.Dit gebeurt op basis van één van volgende stukken : a) een studiebewijs van door de Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs of een daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs, dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;b) een attest van niveaubepaling uitgevoerd door een Huis van het Nederlands dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;c) door het voorleggen van het bewijs van minstens voldoende kennis van het Nederlands na het afleggen van een taalexamen bij het selectiebureau van de federale overheid;4° door het voorleggen van het bewijs dat hij 9 jaar als regelmatige leerling onderwijs heeft gevolgd in het Nederlandstalige lager én secundair onderwijs.Dit gebeurt op basis van attesten daartoe uitgereikt door de betrokken schoolbesturen. § 3. Schoolbesturen bepalen voor hun scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, het aantal leerlingen dat wordt vooropgesteld voor de inschrijving bij voorrang van leerlingen met minstens één ouder als vermeld in artikel 3, 41°, die het Nederlands in voldoende mate machtig is.

Dit aantal moet gericht zijn op het verwerven of het behoud van 65 % leerlingen in de school met minstens één ouder als vermeld in artikel 3, 41°, die het Nederlands in voldoende mate machtig is.

Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, zal door een schoolbestuur bepaald worden voor elke overeenkomstig artikel 37/55, § 1, door het schoolbestuur bepaalde capaciteit.

Het LOP maakt de bepaalde aantallen bekend aan alle belanghebbenden.

Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met de thuistaal Nederlands, mag beschouwd worden als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is als vermeld in paragraaf 1. Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, wordt beschouwd als een leerling met minstens één ouder als vermeld in paragraaf 1. § 4. Leerlingen die naast de voorwaarde, vermeld in paragraaf 2, ook beantwoorden aan één of meerdere van de indicatoren, vermeld in artikel 37/60, tellen niet mee voor het bereiken van het in paragraaf 3 vermelde aantal. Deze leerlingen worden ingeschreven tot het contingent voor de leerlingen die beantwoorden aan één of meerdere van de indicatoren, vermeld in artikel 37/60, § 3, bereikt is ».

B.2.4. Bij artikel VI.18 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019 wordt in deel IV van de Vlaamse Codex Secundair Onderwijs (« Specifieke bepalingen betreffende het voltijds gewoon secundair onderwijs »), meer bepaald onder afdeling 3 (« Organisatie van de inschrijvingen "), ingevoegd bij artikel VI.10 van het voormelde decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten, een artikel 253/44 ingevoegd, dat bepaalt : «

Art. 253/44.§ 1. Een schoolbestuur verleent, in voorkomend geval met behoud van de toepassing van artikel 253/43, voor zijn scholen, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorrang aan leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is. § 2. Om van de voorrangsregeling, vermeld in paragraaf 1, gebruik te kunnen maken, toont de ouder op één van volgende wijzen aan dat hij het Nederlands in voldoende mate machtig is : 1° door het voorleggen van minstens het Nederlandstalig diploma van secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;2° door het voorleggen van het Nederlandstalig studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs of daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs;3° door het voorleggen van het bewijs dat hij het Nederlands beheerst op minstens niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.Dit gebeurt op basis van één van volgende stukken : a) een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs of een daarmee gelijkwaardig Nederlandstalig studiebewijs, dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;b) een attest van niveaubepaling uitgevoerd door een Huis van het Nederlands dat het vereiste niveau van kennis van het Nederlands aantoont;c) door het voorleggen van het bewijs van minstens voldoende kennis van het Nederlands na het afleggen van een taalexamen bij het selectiebureau van de federale overheid;4° door het voorleggen van het bewijs dat hij negen jaar als regelmatige leerling onderwijs heeft gevolgd in het Nederlandstalige lager en secundair onderwijs.Dit gebeurt op basis van attesten daartoe uitgereikt door de betrokken schoolbesturen. § 3. Een schoolbestuur bepaalt voor zijn scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, het aantal leerlingen dat wordt vooropgesteld voor de inschrijving bij voorrang van leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.

Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, moet gericht zijn op het verwerven of het behoud van 65 % leerlingen in de school met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.

Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, kan door een schoolbestuur bepaald worden tot op de niveaus, vermeld in artikel 253/42.

Een reeds ingeschreven leerling of een leerling die tot dezelfde leefentiteit behoort als een reeds ingeschreven leerling die op basis van de op het moment van zijn inschrijving geldende regelgeving werd beschouwd als een leerling met de thuistaal Nederlands mag beschouwd worden als een leerling met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is als vermeld in paragraaf 1 ».

B.2.5. Bij artikel VI.19 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019 wordt in deel IV van de Codex Secundair Onderwijs (« Specifieke bepalingen betreffende het voltijds gewoon secundair onderwijs »), meer bepaald onder afdeling 3 (« Organisatie van de inschrijvingen »), ingevoegd bij artikel VI.10 van het voormelde decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten, een artikel 253/45 ingevoegd, dat bepaalt : «

Art. 253/45.§ 1. Uiterlijk voor de aanmeldingen voor inschrijvingen in schooljaar 2020-2021 verleent een schoolbestuur, met behoud van de toepassing van artikel 253/43 en artikel 253/44, voor zijn scholen, gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorrang aan leerlingen die minstens 9 jaar Nederlandstalig basisonderwijs volgden.

Een leerling die gebruikmaakt van de voorrangsgroep, vermeld in artikel 253/44, kan geen gebruikmaken van de voorrang, vermeld in dit artikel. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het voldoen aan deze voorrangsgroep aangetoond wordt. § 3. Een schoolbestuur bepaalt voor zijn scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, het aantal leerlingen dat wordt vooropgesteld voor de inschrijving bij voorrang van leerlingen die minstens 9 jaar Nederlandstalig basisonderwijs volgden.

Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, moet gericht zijn op het verwerven of het behoud van 15 % leerlingen in de school die minstens 9 jaar Nederlandstalig basisonderwijs volgden.

Het aantal leerlingen, vermeld in het eerste lid, kan door een schoolbestuur bepaald worden tot op de niveaus, vermeld in artikel 253/42 ».

B.3.1. Artikel VII.1 van het bestreden decreet bepaalt dat dit decreet in werking treedt op 1 september 2019. De artikelen III.46 en VI.3 bepalen dat de artikelen III.55, VI.18 en VI.19 van toepassing zijn op de inschrijvingen als regelmatige leerling voor lesbijwoning vanaf het schooljaar 2020-2021. De voorliggende beroepen tot vernietiging zijn niet tegen die bepalingen gericht.

B.3.2. De artikelen 2 en 4 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 22 november 2019 « houdende wijziging van diverse decreten, wat de wijziging van het inschrijvingsrecht betreft » stellen de inwerkingtreding van alle bestreden bepalingen vast op het schooljaar 2021-2022. Vervolgens wijzigen de artikelen 38 en 39 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 8 mei 2020 « tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs naar aanleiding van de coronacrisis » opnieuw de inwerkingtreding ervan en stellen zij die uit tot het schooljaar 2022-2023. Ten slotte bepaalt het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 juni 2021 « tot het nemen van dringende tijdelijke maatregelen in het onderwijs naar aanleiding van de coronacrisis (VIII) », bij de artikelen 12 en 13 ervan, dat die maatregelen pas voor het schooljaar 2023-2024 in werking zullen treden.

B.4. De bestreden bepalingen hebben hoofdzakelijk tot doel voor de Nederlandstalige scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad het percentage voorrangsplaatsen voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is te verhogen van 55 naar 65 %, zowel in het basisonderwijs als in het secundair onderwijs. Het voormelde artikel VI.19 voert ten aanzien van dezelfde scholen overigens een nieuwe voorrang in, a rato van 15 % van de in het secundair onderwijs beschikbare plaatsen, ten voordele van leerlingen die minstens negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd.

B.5.1. De bestreden bepalingen worden, wat het basisonderwijs betreft, als volgt verantwoord : « Voor scholen in Brussel zijn de bepalingen dezelfde als die voor scholen in Vlaanderen [...], maar gezien de specifieke context van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad is er de bijkomende bepaling dat - na de voorrang voor kinderen van dezelfde leefentiteit (' broers en zussen ') en kinderen van een ouder die personeelslid is van de school - er een voorrang is van 65 % voor leerlingen van wie minstens een van de ouders het Nederlands in voldoende mate machtig is.

In het decreet betreffende het onderwijs XX werd een nieuwe regeling ingeschreven ten aanzien van de voorrang voor Nederlandstaligen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Deze wijziging had in de eerste plaats de bedoeling om het ' Nederlandstalig zijn ' te objectiveren.

Vandaar de introductie van de diplomavoorwaarde (of gelijkwaardigheden). Aan dit objectief criterium houden we vast. Het gegeven dat één van de ouders een Nederlandstalig diploma heeft, geeft echter geen garantie dat het betrokken kind met die ouder Nederlands spreekt. Dat één van de ouders een Nederlandstalig diploma heeft, geeft wel een zekere garantie dat die ouder een zekere betrokkenheid heeft op de Nederlandstalige gemeenschap, dat die ouder in voldoende mate met de school zal kunnen communiceren (agenda, rapporten, mededelingen van de school, heen-en-weerschriftjes enzovoort) en in voldoende mate het Nederlands machtig is om het kind bij het schoolwerk te kunnen helpen. Het is aangewezen om dit ook op die wijze op te nemen in het decreet.

De verhoging van het percentage moet de bescherming van de gelijke onderwijs- en inschrijvingskansen van Nederlandstaligen en het behoud van het Nederlandstalig karakter van het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad [versterken] » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2018-2019, nr. 1747/1, pp. 39-40).

B.5.2. De bestreden bepalingen werden, wat het secundair onderwijs betreft, als volgt verantwoord : « Ook voor het gewoon secundair onderwijs in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad geldt dat het overgrote deel van de bepalingen dezelfde zijn als die voor het gewoon secundair onderwijs in het Nederlandse taalgebied, met uitzondering van enkele bijkomende bepalingen : a) na de voorrang voor kinderen van dezelfde leefentiteit en kinderen van een ouder die personeelslid is van de school is er een voorrang van 65 % voor leerlingen van wie minstens een van de ouders het Nederlands in voldoende mate machtig.Deze verhoging moet de bescherming van de gelijke onderwijs- en inschrijvingskansen van Nederlandstaligen en het behoud van het Nederlandstalig karakter van het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad [versterken]; b) na de voorrang vermeld in a) is er een bijkomende voorrang van 15 % voor kinderen die 9 jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd.Deze voorrang dient uiterlijk te worden toegepast vanaf de aanmeldingen voor de inschrijvingen voor schooljaar 2020-2021. De decreetgever kiest voor deze bijkomende voorrangsgroep omdat het leerlingen van ouders die het Nederlands niet in voldoende mate machtig zijn, maar wel van bij de start schoolliepen in het Nederlandstalig basisonderwijs versterkt in hun inschrijvingsrecht voor het Nederlandstalig secundair onderwijs in scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad; c) voor de aanmeldingen voor de inschrijvingen in schooljaar 2019-2020 kan het LOP Brussel-Hoofdstad een alternatief ordeningsvoorstel indienen bij de Vlaamse Regering.Deze overgangsmaatregel moet het LOP in staat stellen om haar complexe ordeningssysteem (rekening houdend met de voorrang Nederlands van 65 %, de bijkomende voorrang van 15 % voor kinderen die 9 jaar Nederlandstalig basisonderwijs volgden en de voorrang voor ondervertegenwoordigde groepen van maximaal 20 % ) aan te passen aan de nieuwe regelgeving; d) net zoals voor de scholen in het Nederlandse taalgebied kan de Vlaamse Regering capaciteitsgebieden bepalen waarbij scholen die gelegen zijn in dit gebied verplicht zijn voor al hun scholen en vestigingsplaatsen gezamenlijk een aanmeldingsprocedure te organiseren.Het werkingsgebied van het LOP Brussel-Hoofdstad is vanaf het schooljaar 2019-2020 capaciteitsgebied » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2018-2019, nr. 1747/1, p. 40).

B.5.3. De Raad van State verstrekte een advies over het ontwerpdecreet. Wat de invoering van een bijkomende voorrang in het secundair onderwijs betreft, is hij van mening dat : « [de] indieners van het voorstel [...] er goed aan [doen] om deze maatregel meer omstandig te verantwoorden tijdens de parlementaire bespreking. Zij zullen onder meer moeten aantonen dat het onderscheidingscriterium relevant is voor de doelstelling van de maatregel. Bovendien zullen ze moeten aantonen dat deze voorrangscategorie in combinatie met de reeds bestaande voorrangscategorie er niet toe leidt dat het aantal leerlingen waaraan voorrang wordt verleend dermate hoogt ligt dat de scholen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap niet zouden zijn gehouden een billijk deel van kinderen waarvan de ouders noch het Nederlands, noch het Frans als thuistaal hebben, op te vangen » (Advies van de Raad van State nr. 64.586/1 van 12 december 2018, Parl. St., Vlaams Parlement, 2018-2019, nr. 1747/3, p. 14).

Wat betreft de verhoging van 55 naar 65 % van de leerlingen die de voorrang kunnen genieten die werd ingevoerd ten voordele van kinderen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, vermeldt de Raad van State : « In de toelichting (p. 40) wordt de verhoging van het percentage slechts zeer algemeen verantwoord. [...] Deze verantwoording geeft niet aan waarom de verhoging tegemoetkomt aan een ' reële behoefte '.

Aangenomen dat wat voor de Lokaal Overlegplatform geldt, ook geldt voor de decreetgever mag het voorrangspercentage bovendien niet op een zodanig hoog niveau worden bepaald dat de scholen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap niet zouden zijn gehouden een billijk deel aan [lees : van] de kinderen die niet het Nederlands of het Frans als thuistaal hebben op te vangen. In de toelichting wordt nergens aangegeven dat de scholen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap in staat zullen zijn de genoemde leerlingen voldoende op te vangen. In dat geval zou de Vlaamse Gemeenschap immers het beginsel van de federale loyauteit miskennen.

De indieners van het voorstel of de Vlaamse Regering doen er dan ook goed aan om tijdens de parlementaire bespreking de verhoging van het percentage meer omstandig te verantwoorden, in het licht van de werkelijke toestand en de werkelijke behoeften in het Brusselse onderwijs » (Advies van de Raad van State nr. 64.586/1 van 12 december 2018, Parl. St., Vlaams Parlement, 2018-2019, nr. 1747/3, p. 15).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.6. De Vlaamse Regering werpt de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van de beroepen tot vernietiging op wat betreft de onderdelen van bepalingen waartegen niet daadwerkelijk enige grief is aangewend.

B.7.1. Het Hof bepaalt de omvang van het beroep tot vernietiging aan de hand van de inhoud van het verzoekschrift en in het bijzonder op basis van de uiteenzetting van de middelen. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn aangewend.

B.7.2. Uit de uiteenzetting van de middelen blijkt dat de door de verzoekende partijen geformuleerde kritieken uitsluitend betrekking hebben op de voorrang voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, die wordt opgetrokken tot 65 % van de plaatsen op alle onderwijsniveaus, alsook op de invoering van een nieuwe voorrang a rato van 15 % van de plaatsen in het secundair onderwijs ten voordele van leerlingen die gedurende minstens negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd.

B.8. Het Hof beperkt dus zijn onderzoek tot de onderdelen van de bestreden bepalingen die betrekking hebben op de in B.7.2 vermelde elementen.

Ten gronde B.9. De verzoekende partijen voeren verschillende middelen aan, die deels zijn afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels, en deels uit de schending van meerdere bepalingen beoogd in artikel 1, 2° en 3°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof.

B.10. Het Hof onderzoekt eerst de middelen die zijn afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels.

Wat betreft de middelen die zijn afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels Het eerste middel in de zaak nr. 7351 B.11. De Franse Gemeenschapsregering leidt een middel af uit de schending, door de bestreden bepalingen, van artikel 127, § 2, van de Grondwet, in zoverre de Vlaamse decreetgever zich richt tot de Nederlandstalige leerlingen van Brussel en niet tot de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.

B.12. Artikel 127 van de Grondwet bepaalt : « § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet : 1° de culturele aangelegenheden;2° het onderwijs, met uitsluiting van : a) de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht;b) de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's;c) de pensioenregeling;3° de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsook de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden bedoeld in 1° en 2°. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de in 1° vermelde culturele aangelegenheden, de in 3° vermelde vormen van samenwerking, alsook de nadere regelen voor het in 3° vermelde sluiten van verdragen vast. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ».

B.13. Zoals blijkt uit de tekst van de nieuwe artikelen 37/40, § 1, en 37/58, § 1, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 februari 1997 en uit de nieuwe artikelen 295/8, § 1, 253/44, § 1, en 253/45, § 1, van de Vlaamse Codex Secundair Onderwijs, en zoals wordt toegelicht in de in B.5.1 en B.5.2 geciteerde parlementaire voorbereiding, verplicht het decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten de schoolbesturen ertoe een volgorde van voorrang in acht te nemen bij de inschrijving van binnen de aanmeldingsperiode aangemelde leerlingen, en stelt het de nadere regels daarvoor vast. Twee van die voorrangsregels worden bestreden in het kader van de voorliggende beroepen tot vernietiging.

B.14.1. Krachtens artikel 127, § 2, van de Grondwet, hebben de decreten die het onderwijs regelen kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigde instellingen die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap.

B.14.2. De in het bestreden decreet beoogde schoolbesturen kunnen worden beschouwd als « instellingen » die uitsluitend kunnen behoren tot de bevoegdheid van één gemeenschap, in de zin van artikel 127, § 2, van de Grondwet. Zij vallen bijgevolg, wat die aangelegenheid betreft, onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap.

B.15. Het eerste middel in de zaak nr. 7351 is niet gegrond.

Het vierde middel in de zaak nr. 7351 B.16. De Franse Gemeenschapsregering leidt een middel af uit de schending, door de bestreden bepalingen, van de artikelen 30 en 127, § 1, 2°, en § 2, van de Grondwet en van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, in zoverre die bepalingen afbreuk doen aan de vrijheid van het gebruik van de talen, alsook aan de waarborgen die de Franstaligen genieten in de randgemeenten.

B.17. Door het voorrangspercentage voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is op te trekken van 55 % tot 65 % en een bijkomende voorrang in te voeren voor leerlingen die negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd, zijn de bestreden bepalingen geen bepalingen die het gebruik van de talen regelen, maar bepalingen die het onderwijs regelen in de zin van artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet. De bestreden bepalingen vallen bijgevolg onder de bevoegdheid van de decreetgever.

B.18. Artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, ingevoegd bij artikel 9 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 en vervolgens gewijzigd bij artikel 2 van de bijzondere wet van 19 juli 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/07/2012 pub. 22/08/2012 numac 2012204201 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet houdende wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen type wet prom. 19/07/2012 pub. 12/10/2012 numac 2012205588 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet houdende wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen. - Duitse vertaling sluiten, bepaalt : « De decreten, reglementen en administratieve handelingen van de gemeenschappen en de gewesten en de handelingen, reglementen en verordeningen van de plaatselijke besturen mogen geen afbreuk doen aan de op 14 oktober 2012 bestaande waarborgen die de Franstaligen genieten in de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de Nederlandstaligen, respectievelijk Franstaligen en Duitstaligen genieten in de gemeenten genoemd in artikel 8 van diezelfde wetten ».

Artikel 7 van de op 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, zoals het werd gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 23 december 1970, bepaalt : « De gemeenten Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem worden begiftigd met een eigen regeling.

Met het oog op de toepassing van de volgende bepalingen en inzonderheid die van hoofdstuk IV worden deze gemeenten beschouwd als gemeenten met een speciale regeling. Zij worden hierna randgemeenten genoemd ».

B.19.1. In de parlementaire voorbereiding van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten wordt aangegeven dat ermee « wordt beoogd aan de rand- en faciliteitengemeenten te garanderen dat de thans bestaande garanties ook na de regionalisering van de organieke gemeentewet en gemeentekieswet onverkort zullen worden gehandhaafd » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-709/1, p. 21), en dat de wetgever, met het begrip « garanties », « het geheel [beoogde] van de thans geldende bepalingen die een specifieke regeling voor de in de tekst vermelde particulieren instellen, en in het algemeen alle bepalingen die particulieren, en voornamelijk de mandatarissen in de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten, beschermen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1280/003, p. 10; zie ook Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-709/7, pp. 11-12).

B.19.2. Hoewel artikel 2 van de bijzondere wet van 19 juli 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/07/2012 pub. 22/08/2012 numac 2012204201 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet houdende wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen type wet prom. 19/07/2012 pub. 12/10/2012 numac 2012205588 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet houdende wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen. - Duitse vertaling sluiten « houdende wijziging van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen en van artikel 5bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen » artikel 16bis heeft gewijzigd, door een « bijwerking » tot 14 oktober 2012 uit te voeren van de « standstill »-clausule vervat in die bepaling (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1566/1, p. 1, en nr. 5-1563/4, p. 10), en uitdrukkelijk heeft gepreciseerd dat die « standstill »-clausule van toepassing is op de gemeenschappen en de lokale besturen (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1566/1, p. 3 en nr. 5-1563/4, pp. 11 en 39), heeft het evenwel niet de begunstigden van de « bestaande waarborgen » gewijzigd die, sinds de aanneming van artikel 16bis, worden opgevat als de particulieren in de gemeenten die worden beoogd in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

B.19.3. Het blijkt niet in welk opzicht het bestreden decreet afbreuk doet aan de specifieke waarborgen die artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten aan de Franstaligen in de randgemeenten biedt.

B.20. Het vierde middel in de zaak nr. 7351 is niet gegrond.

Wat betreft de middelen die zijn afgeleid uit de schending van de bepalingen bedoeld in artikel 1, 2° en 3°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof Het eerste middel in de zaak nr. 7350 en het tweede middel in de zaak nr. 7351 B.21. Het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapsregering leiden een middel af uit de schending, door de bestreden bepalingen, van de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet. In het eerste onderdeel van die middelen voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen, door het percentage van de bestaande voorrangsregeling voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, op te trekken van 55 % tot 65 %, een niet-verantwoord verschil in behandeling doen ontstaan tussen leerlingen op grond van de « thuistaal ». In het tweede onderdeel van die middelen voeren zij aan dat de invoering van een bijkomend voorrangspercentage van 15 % voor leerlingen die negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd, een niet-verantwoord verschil in behandeling creëert tussen de leerlingen van het secundair onderwijs.

De verhoging van het voorrangspercentage voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is B.22. De verzoekende partijen voeren aan dat de verhoging van het voorrangspercentage voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, strijdig is met de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet, in zoverre daardoor een niet-verantwoord verschil in behandeling ontstaat tussen « Nederlandstalige kinderen en anderstalige kinderen ».

In zoverre de verzoekende partijen verwijzen naar de taal van het kind moet worden opgemerkt dat de bestreden bepalingen de voorrang bepalen op basis van het gegeven dat minstens één ouder het Nederlands in voldoende mate machtig is.

B.23.1. De Vlaamse Regering voert aan dat het middel niet ontvankelijk is, aangezien het verschil in behandeling reeds bestond vóór de inwerkingtreding van het bestreden decreet.

B.23.2. Het is juist dat de voorrangsregeling ten voordele van leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, werd ingevoerd door een vroeger decreet, dat niet werd gewijzigd bij het bestreden decreet. Toch is het zo dat de bestreden bepaling de voorwaarden wijzigt waaronder die voorrang kan worden toegekend.

B.23.3. De exceptie wordt verworpen.

B.24.1. Om een verschil in behandeling tussen leerlingen te verantwoorden in het licht van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, volstaat het niet dat dat verschil in behandeling zoals te dezen berust op objectieve criteria; er moet worden aangetoond dat, ten aanzien van de geregelde aangelegenheid, dat onderscheid pertinent is in het licht van het door de bestreden bepaling nagestreefde doel en dat het niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan de rechten van bepaalde categorieën van ouders en van hun kinderen.

B.24.2. Onder die rechten bevindt zich de keuzevrijheid van de ouders op het vlak van onderwijs, gewaarborgd bij artikel 24, § 1, van de Grondwet. Die vrijheid verleent hun evenwel niet een onvoorwaardelijk recht op de inschrijving van hun kind in de inrichting van hun keuze, waarbij de decreetgever in dat opzicht beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid om rekening te houden met de diversiteit aan situaties, die kunnen leiden tot soms tegengestelde belangen van de betrokken gebruikers, alsook met objectieve beperkingen, zoals te dezen de opvangcapaciteit van de onderwijsinrichtingen.

B.25. Zoals in B.5 is vermeld, beoogt de decreetgever met de bestreden bepalingen de bescherming van de gelijke onderwijs- en inschrijvingskansen te verhogen voor leerlingen van wie minstens een van de ouders het Nederlands in voldoende mate machtig is alsook het Nederlandstalige karakter van het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad te versterken. Die doelstellingen zijn legitiem.

B.26. De bestreden maatregel bestaat erin het percentage plaatsen die bij voorrang moeten worden toegewezen aan leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, op algemene wijze te verhogen van 55 tot 65 % .

Met de voormelde verhoging wil de decreetgever het aantal beschikbare plaatsen voor leerlingen die in aanmerking komen voor die voorrangscategorie, verhogen, waardoor hun inschrijvingskansen eveneens toenemen.

De decreetgever beoogt op die manier niet alleen de continuïteit en de slaagkansen van de schoolloopbaan van de leerling te bevorderen, maar ook de opvolging, door de ouders, van het onderwijstraject van hun kind aan te moedigen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2018-2019, nr. 1747/1, p. 39). Verder beoogt de decreetgever eveneens op die manier de Nederlandse taalontwikkeling te versterken van alle leerlingen in de Nederlandstalige scholen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, met inbegrip van de leerlingen van wie de thuistaal niet het Nederlands is.

B.27. Zoals het Hof bij zijn arrest nr. 7/2012 van 18 januari 2012 heeft geoordeeld, dient een verhoging van het voorrangspercentage voor leerlingen van wie minstens één ouder het Nederlands in voldoende mate machtig is te beantwoorden aan een reële behoefte en dient ook erover te worden gewaakt dat dit percentage niet op een zodanig hoog niveau wordt vastgelegd dat de scholen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap niet ertoe gehouden zouden zijn een billijk deel van de leerlingen « waarvan de ouders noch het Nederlands, noch het Frans als thuistaal hebben, op te vangen » (arrest nr. 7/2012 van 18 januari 2012, B.21.5).

B.28.1. Uit de gegevens die de Vlaamse Regering op verzoek van het Hof heeft overgelegd, blijkt dat er, voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022, in zowel het Nederlandstalig basis- als secundair onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad een onevenwicht bestaat tussen het aantal beschikbare vrije plaatsen en het aantal aanmeldingen, na de inschrijving van de leerlingen die in aanmerking komen om de voorrangsregeling te genieten die wordt toegekend aan leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit als de reeds ingeschreven leerling en aan leerlingen van wie een ouder personeelslid is. Zo bedraagt het aantal beschikbare vrije plaatsen voor de instapklas in het basisonderwijs voor het schooljaar 2020-2021 1 683, in verhouding tot een totaal aantal van 2 721 aanmeldingen. Wat het schooljaar 2021-2022 betreft, gaat het om 1 720 beschikbare plaatsen voor de instapklas, voor 2 514 aanmeldingen. Ook in het secundair onderwijs is het aantal aanmeldingen hoger dan het aantal beschikbare plaatsen (2 253 tegenover 1 816 voor het schooljaar 2020-2021, en 2 275 tegenover 1 861 voor het schooljaar 2021-2022).

Daarnaast blijkt uit diezelfde gegevens dat het aandeel van de leerlingen uit gezinnen waarin minstens één van de ouders het Nederlands in voldoende mate machtig is, in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, 26 % bedraagt wat betreft het kleuteronderwijs voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022, 28 % wat betreft het lager onderwijs voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022, en respectievelijk 38 % en 37 % wat betreft het secundair onderwijs voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022. Dat aandeel bedroeg echter, tijdens het schooljaar 1991-1992, 57,9 % voor het kleuteronderwijs, 72,5 % voor het lager onderwijs en 93,7 % voor het secundair onderwijs.

Samengevat blijkt dat slechts een minderheid van de leerlingen die zijn ingeschreven in het Nederlandstalig kleuter-, lager- en secundair onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die hun woonplaats in Brussel hebben, deel uitmaken van een gezin waarvan minstens één van de ouders het Nederlands beheerst. De bestreden maatregel verhoogt bijgevolg, voor diezelfde leerlingen de kansen om in de nabijheid van hun woonplaats een Nederlandstalige school te vinden.

B.28.2. De Vlaamse Regering wijst erop dat bepaalde scholen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad worden geconfronteerd met een toenemende vraag, die de toegang tot die scholen voor kinderen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, in gevaar brengt. Zo zijn er voor het schooljaar 2020-2021 acht instellingen (op een totaal van 157) voor basisonderwijs en vijf (op een totaal van 39) instellingen voor secundair onderwijs, waarin het aantal kandidaten met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is merkelijk hoger is dan het aantal voorrangsplaatsen.

Hoewel uit die cijfermatige gegevens blijkt dat slechts in een beperkt aantal scholen van het basis- en secundair onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad het contingent van 55 % wordt ingevuld en er derhalve meer gegadigden zijn dan er plaatsen vrij zijn binnen de voorrangsgroep voor leerlingen van wie minstens één ouder het Nederlands in voldoende mate machtig is, kon de Vlaamse Regering redelijkerwijs oordelen dat er een reële behoefte bestond en dat het voor die scholen noodzakelijk was om het voorrangspercentage voor de betrokken voorrangsgroep te verhogen.

B.29.1. Gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover hij beschikt, mocht de decreetgever ervan uitgaan dat het opportuun is om op het niveau van het gehele Nederlandstalig onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad maatregelen vast te stellen veeleer dan het aan het lokaal overlegplatform Brussel over te laten om de voorrangspercentages voor leerlingen van wie minstens één ouder het Nederlands in voldoende mate machtig is, te verhogen.

B.29.2. Bovendien hangt het bestaan van een capaciteitstekort in een welbepaalde school samen met demografische en socio-economische gegevens, zoals de populariteit van de school, alsook de omvang en de samenstelling van de bevolkingstoename. Die gegevens zijn echter uitermate variabel. Door een uniforme regeling te treffen voor alle Nederlandstalige scholen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en niet op het niveau van de individuele scholen, heeft de decreetgever willen vermijden dat de voorrangspercentages steeds opnieuw zouden moeten worden gewijzigd.

B.29.3. Voorts is het niet onredelijk om een algemene maatregel te nemen ten aanzien van de bekommernis om het gebruik van het Nederlands, dat de onderwijstaal is, te bevorderen in het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

B.30.1. De cijfergegevens die de Vlaamse Regering op verzoek van het Hof heeft overgelegd, laten niet toe te besluiten dat de scholen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap niet in staat zouden zijn om een billijk deel van de leerlingen die noch het Nederlands, noch het Frans als thuistaal hebben, op te vangen.

Uit die gegevens blijkt immers dat het aandeel van de leerlingen die noch het Nederlands noch het Frans als thuistaal hebben in het Nederlandstalig kleuteronderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022 19 % bedraagt.

Voor het Nederlandstalig lager en secundair onderwijs bedraagt dat aandeel voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022 21 % .

Uit wat is vermeld in B.28.1 blijkt dat het aandeel van de leerlingen uit gezinnen waarin minstens één van de ouders het Nederlands in voldoende mate machtig is, in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, 26 % bedraagt wat betreft het kleuteronderwijs voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022, 28 % wat betreft het lager onderwijs voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022, en respectievelijk 38 % en 37 % wat betreft het secundair onderwijs voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022.

Het aandeel van de gezinnen waarin minstens één ouder Frans spreekt en geen enkele ouder Nederlands bedraagt dan weer 54 % respectievelijk 53 % voor het kleuteronderwijs voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022, 50 % voor het lager onderwijs voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022 en 42 % voor het secundair onderwijs voor de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022.

Wanneer het aandeel van de gezinnen waar er Nederlands noch Frans gesproken wordt in het Nederlandstalig kleuteronderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt vergeleken met het aandeel van de gezinnen waarin minstens één ouder Nederlands spreekt en met het aandeel van de gezinnen waarin minstens één ouder Frans spreekt en geen enkele ouder Nederlands, moet worden vastgesteld dat het Nederlandstalig onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad in staat is om een billijk aantal leerlingen die noch het Nederlands, noch het Frans als thuistaal hebben, op te vangen.

B.30.2. De hiervoor vermelde vaststelling wordt nog versterkt doordat de bestreden maatregel een voorrangsregeling en geen uitsluitingsregel betreft. Zij verhindert niet dat ouders van leerlingen die noch het Nederlands, noch het Frans als thuistaal hebben, zich aanmelden in een Nederlandstalige school in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad waarvoor het voorrangspercentage niet volledig is bereikt. Zoals blijkt uit B.28.2, wordt in het merendeel van de Nederlandstalige scholen in het basis- en secundair onderwijs die in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad zijn gelegen, het bestaande contingent van 55 % niet ingevuld, zodat die vrijgekomen plaatsen, die dus meer bedragen dan de 35 % resterende plaatsen onder het nieuwe contingent van 65 %, kunnen worden ingenomen door leerlingen die noch het Nederlands, noch het Frans als thuistaal hebben. Het optrekken van het voorrangspercentage brengt de toegang zelf tot het Nederlandstalig onderwijs derhalve niet in gevaar. Een leerling die als gevolg van de bestreden voorrangsregeling niet kan worden ingeschreven in een bepaalde Nederlandstalige school die de voorkeur van zijn ouder(s) geniet, wordt overigens met hulp van het lokaal overlegplatform doorverwezen naar een andere Nederlandstalige school.

B.30.3. Het bestreden decreet bevestigt voorts de bestaande voorrangsregels voor leerlingen die behoren tot dezelfde leefentiteit als een reeds ingeschreven leerling en voor leerlingen met een ouder die personeelslid is van de school. Die voorrangsregels worden toegepast vóór de inwerkingtreding van de voorrangsregeling voor leerlingen van wie minstens één ouder het Nederlands in voldoende mate machtig is.

B.30.4. Ten slotte bepaalt artikel 253/46 van de Vlaamse Codex Secundair Onderwijs, zoals ingevoegd door artikel VI.20 van het decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten, dat, vanaf 1 september 2022, wat betreft de inschrijvingen voor de schooljaren 2023-2024 of later, een schoolbestuur van het secundair onderwijs ervoor kan kiezen om in een of meer van zijn scholen en voor een maximum van 20 % van de vastgestelde capaciteit, voorrang te verlenen aan een of meer ondervertegenwoordigde groepen. Dit zijn één of meer groepen van leerlingen die, op basis van één of meerdere objectieve kenmerken, zoals bijvoorbeeld de sociale economische status van de leerling of de afstand tot de school, relatief ondervertegenwoordigd in de school zijn ten aanzien van een referentiepopulatie.

Artikel 37/60 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 februari 1997, zoals ingevoegd door artikel V.20 van het decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten en zoals vervangen door artikel 18 van het decreet van 18 februari 2022 « tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wat betreft het inschrijvingsrecht in het gewoon onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad », bevat dezelfde regeling voor schoolbesturen van het lager onderwijs, met ingang van 1 september 2022, wat betreft de inschrijvingen voor het schooljaar 2023-2024.

B.31. Uit het voorgaande volgt dat het in B.22 vermelde verschil in behandeling redelijk verantwoord is.

B.32. In zoverre zij betrekking hebben op de verhoging, van 55 % tot 65 %, van het voorrangspercentage voor kinderen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, zijn het eerste middel in de zaak nr. 7350 en het tweede middel in de zaak nr. 7351 niet gegrond.

Voorrangspercentage voor leerlingen die minstens negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd B.33. Het nieuwe artikel 253/45, § 1, van de Vlaamse Codex Secundair Onderwijs voorziet, voor de Nederlandstalige scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, in een voorrangspercentage, dat gelijk is aan 15 % van de plaatsen, voor leerlingen die minstens negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd. Volgens de verzoekende partijen zou dat artikel een niet redelijk verantwoord verschil in behandeling ontstaan tussen leerlingen naargelang zij al dan niet aan die vereiste voldoen en zou de bestreden bepaling een schending inhouden van de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet.

B.34. Het verschil in behandeling berust op objectieve criteria, namelijk de taal waarin het basisonderwijs wordt gevolgd, te dezen het Nederlands, en het aantal jaren gedurende welke dat gebeurde.

B.35. Het criterium waarbij wat betreft de inschrijvingen in het secundair onderwijs rekening wordt gehouden met de taal waarin het basisonderwijs werd gevolgd is pertinent in het licht van de doelstellingen die de decreetgever nastreeft, zijnde het inschrijvingsrecht voor het Nederlandstalig secundair onderwijs te versterken voor leerlingen die « van bij de start school liepen in het Nederlandstalig basisonderwijs » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2018-2019, nr. 1747/1, p. 40).

Door die leerlingen voorrang te verlenen, vergroot de decreetgever de kansen om onderwijs te volgen in het Nederlands voor de leerlingen van wie de ouders het Nederlands niet in voldoende mate machtig zijn, maar die wel bewust hebben gekozen voor het Nederlandstalig basisonderwijs.

De bestreden bepaling beantwoordt daarmee aan « het pedagogische oogpunt om kinderen die starten in het Nederlandstalig onderwijs te garanderen dat zij daarin ook hun curriculum kunnen voltooien indien zij dat wensen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2018-2019, nr. 1747/10, p. 10). Wat het Nederlandstalige karakter van het door de Vlaamse Gemeenschap ingerichte onderwijs in Brussel betreft, kan worden verwezen naar hetgeen in B.29.3 werd uiteengezet.

B.36.1. Het Hof moet nog nagaan of het bekritiseerde verschil in behandeling berust op een pertinent criterium van onderscheid, in zoverre enkel voorrang wordt verleend aan leerlingen die minstens negen jaar Nederlandstalig basisonderwijs hebben gevolgd.

B.36.2. In het licht van de door hem nagestreefde doelstellingen kan de decreetgever redelijkerwijze vereisen dat een minimum aantal jaren Nederlandstalig basisonderwijs werd gevolgd. Door evenwel een schoolloopbaan van minstens negen jaar in het Nederlandstalig basisonderwijs te eisen, houdt de decreetgever onvoldoende rekening met de omstandigheid dat het begin van de leerplicht werd vastgesteld op de leeftijd van vijf jaar bij de wet van 23 maart 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/03/2019 pub. 02/05/2019 numac 2019041009 bron programmatorische federale overheidsdienst wetenschapsbeleid Wet tot wijziging van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, teneinde die in te stellen vanaf de leeftijd van vijf jaar sluiten « tot wijziging van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, teneinde die in te stellen vanaf de leeftijd van vijf jaar ». Hieruit vloeit voort dat ouders er om diverse redenen kunnen voor kiezen hun kinderen niet vóór de leeftijd van vijf jaar te laten starten in het basisonderwijs, en dat leerlingen van wie de ouders bewust kiezen voor het Nederlandstalig basisonderwijs mogelijk geen negen jaar in dat onderwijs hebben voltooid. Dat geldt bijvoorbeeld voor de leerlingen die een jaar voorsprong hebben.

Tijdens de parlementaire voorbereiding van het voorstel van decreet dat tot het bestreden decreet heeft geleid, werden er overigens amendementen ingediend om, gelet op die diverse situaties, de minimumduur voor de bestreden voorrangsregeling terug te brengen tot vijf jaar in het Nederlandstalig onderwijs (Parl. St., Vlaams Parlement, 2018-2019, nr. 1747/5, amendement nr. 2, p. 3; Parl. St., Vlaams Parlement, 2018-2019, nr. 1747/12, amendement nr. 51, p. 3).

Die amendementen werden evenwel verworpen (Hand., Vlaams Parlement, 2018-2019, 20 december 2018, nr. 17; Hand., Vlaams Parlement, 2018-2019, 24 april 2019, nr. 31, p. 72).

B.36.3. Het aantal vereiste jaren dient bijgevolg te worden bepaald in het licht van het nagestreefde doel, te weten voorrang geven aan leerlingen van wie geen van beide ouders het Nederlands in voldoende mate machtig is maar die reeds een substantieel deel van hun schoolloopbaan in het Nederlandstalig basisonderwijs hebben vervuld, zodat zij hun onderwijs kunnen voortzetten in de school van hun keuze.

B.37. In zoverre artikel VI.19 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019 de vereiste duur van de schoolloopbaan in het Nederlandstalig basisonderwijs op minstens negen jaar bepaalt om de in dat artikel bedoelde voorrangsregeling te genieten, schendt het de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet. In die mate dient het te worden vernietigd.

Tweede middel in de zaak nr. 7350 en vijfde middel in de zaak nr. 7351 B.38. Het College van de Franse Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapsregering leiden een soortgelijk middel af uit de schending, door de bestreden bepalingen, van artikel 143 van de Grondwet en, wat de Franse Gemeenschapsregering betreft, van het evenredigheidsbeginsel, in zoverre de verhoging van het voorrangspercentage voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is, alsook de invoering van een bijkomend voorrangspercentage van 15 % van de plaatsen de onderwijslast met betrekking tot de anderstalige leerlingen zouden verleggen naar het Franstalig onderwijs, en het daardoor overdreven moeilijk zouden maken, voor de Franse Gemeenschap en de Franse Gemeenschapscommissie, om hun bevoegdheden uit te oefenen. Die vaststelling zou worden versterkt door de context van een substantiële bevolkingstoename in het tweetalige gebied Brussel en door een toenemende vraag naar inschrijvingen in de scholen.

B.39. In zijn memorie van antwoord is het College van de Franse Gemeenschapscommissie van mening dat de respectieve bevoegdheden van de verzoekende partijen en van de Vlaamse Gemeenschap kunnen worden beschouwd als dermate verweven dat zij minstens een overleg vereisen in de zin van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.

B.40.1. De Vlaamse Regering werpt de niet-ontvankelijkheid van die grief op in zoverre hij een nieuw en laattijdig middel vormt.

B.40.2. Het staat niet aan de verzoekende partijen in hun memorie van antwoord de middelen van het beroep, zoals door henzelf omschreven in het verzoekschrift, te wijzigen. Een bezwaar dat, zoals te dezen, in een memorie van antwoord wordt aangebracht maar dat verschilt van datgene dat in het verzoekschrift is geformuleerd, is een nieuw middel en is onontvankelijk. Het Hof dient dus niet te onderzoeken of de bestreden bepalingen bestaanbaar zijn met artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.

B.41. Artikel 143, § 1, van de Grondwet bepaalt : « Met het oog op het vermijden van de belangenconflicten nemen de federale Staat, de gemeenschappen, de gewesten en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, in de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden, de federale loyauteit in acht ».

De inachtneming van de federale loyauteit veronderstelt dat, wanneer zij hun bevoegdheden uitoefenen, de federale overheid en de deelentiteiten het evenwicht van de federale constructie in haar geheel niet verstoren. De federale loyauteit betreft meer dan de loutere uitoefening van bevoegdheden : zij geeft aan in welke geest dat moet geschieden.

Het beginsel van de federale loyauteit, in samenhang gelezen met het evenredigheidsbeginsel, betekent dat elke wetgever ertoe gehouden is, in de uitoefening van zijn eigen bevoegdheid, erover te waken dat door zijn optreden de uitoefening van de bevoegdheden van de andere wetgevers niet onmogelijk of overdreven moeilijk wordt gemaakt.

B.42. Uit het loutere feit dat verschillende overheden bevoegd zijn voor het onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad of dat er in dat gebied sprake zou zijn van een aanzienlijke demografische groei of van een groeiend tekort aan beschikbare plaatsen voor leerlingen in het basis- en secundair onderwijs, kan niet worden afgeleid dat door de bestreden voorrangsregelingen aan te nemen, de decreetgever afbreuk zou hebben gedaan aan de federale loyauteit of dat hij het evenredigheidsbeginsel, dat inherent is aan de uitoefening van elke bevoegdheid, zou hebben geschonden. Die voorrangsregelingen hebben immers niet tot gevolg dat beschikbare plaatsen in dat gebied worden geschrapt. Zij strekken ertoe voorrang in te stellen bij de toegang tot Nederlandstalige onderwijsinstellingen, maar beïnvloeden het totale aantal beschikbare plaatsen niet. Die maatregel heeft dus niet tot gevolg voor de andere overheden die ter zake in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bevoegd zijn, de uitoefening van hun bevoegdheden onmogelijk of overdreven moeilijk te maken. Bovendien verhinderen de bestreden bepalingen de Franse Gemeenschap en de Franse Gemeenschapscommissie niet om eventuele capaciteitstekorten in het Franstalig onderwijs in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad weg te werken via het creëren van bijkomende plaatsen.

B.43. De middelen zijn niet gegrond.

Derde middel in de zaak nr. 7351 B.44. De Franse Gemeenschapsregering leidt een middel af uit de schending, door de bestreden bepalingen, van de artikelen 10, 11 en 24, § 1, van de Grondwet, in zoverre het vereiste minimumniveau B.2 inzake kennis van het Nederlands onredelijk zou zijn geworden ingevolge de veralgemeende verhoging van het percentage voorrangsplaatsen voor leerlingen met minstens één ouder die het Nederlands in voldoende mate machtig is.

B.45. De verhoging van het vereiste minimumniveau van taalkennis van minstens één ouder van niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen naar niveau B2 werd niet ingevoerd door de bepalingen van het decreet van 17 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 17/05/2019 pub. 26/07/2019 numac 2019041360 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft sluiten waartegen de voorliggende vernietigingsberoepen worden ingesteld, maar door artikel III.13 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 april 2014 « betreffende het onderwijs XXIV », dat artikel 110/5 van de Vlaamse Codex Secundair Onderwijs heeft gewijzigd.

B.46. Bij zijn arrest nr. 19/2017 van 16 februari 2017 heeft het Hof de middelen, afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 24, § 1, van de Grondwet, door de verhoging van het ten aanzien van minstens één ouder vereiste minimumniveau van taalkennis van niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen naar niveau B2, niet gegrond verklaard. Het Hof overwoog : « B.12.7. De maatregel zou evenwel onevenredig zijn indien hij zou vereisen dat minstens een van de ouders het bewijs voorlegt dat hij het Nederlands machtig is op een minimumniveau dat hoger is dan niveau B2. Hij zou eveneens onevenredig zijn indien dat bewijs overdreven moeilijk voor te leggen zou zijn, hetgeen in voorkomend geval door de bevoegde rechter moet worden gecontroleerd. Onder dat voorbehoud doen de bestreden bepalingen, ten aanzien van de ouders en de leerlingen die niet behoren tot de bestreden voorrangscategorie, niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten die zijn gewaarborgd bij de in B.5 vermelde grondwets- en verdragsbepalingen ».

B.47. De bestreden bepalingen wijzigen noch het vereiste minimumniveau van taalkennis noch de wijze waarop die kennis kan worden bewezen.

Bijgevolg schenden de bestreden bepalingen de artikelen 10, 11 en 24, § 1, van de Grondwet niet.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel VI.19 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 17 mei 2019 « houdende wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codificatie [van] sommige bepalingen voor het onderwijs van 28 oktober 2016, wat het inschrijvingsrecht betreft », in de mate dat het de vereiste duur van de schoolloopbaan in het Nederlandstalig basisonderwijs op minstens negen jaar bepaalt; - verwerpt de beroepen voor het overige.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 14 juli 2022.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De wnd. voorzitter, J.-P. Moerman

^