gepubliceerd op 06 juli 2022
Uittreksel uit arrest nr. 70/2022 van 19 mei 2022 Rolnummer 7696 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021 « betreffende het investeringsplan voor schoolgebouwen in het kader van het Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 70/2022 van 19 mei 2022 Rolnummer 7696 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021 « betreffende het investeringsplan voor schoolgebouwen in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht », ingesteld door de vzw « Secrétariat Général de l'Enseignement Catholique en Communautés française et germanophone » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia en W. Verrijdt, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 december 2021 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 december 2021, is beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021 « betreffende het investeringsplan voor schoolgebouwen in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 oktober 2021) ingesteld door de vzw « Secrétariat Général de l'Enseignement Catholique en Communautés française et germanophone », de vzw « Union Francophone des Associations de Parents de l'Enseignement Catholique », de vzw « Pouvoir organisateur du Centre d'Enseignement secondaire catholique à Habay-la-Neuve », de vzw « Ecole libre Saint-Martin », de vzw « Centre Scolaire de la Sainte-Union Kain », de vzw « Groupe Sainte-Véronique », de vzw « Collège Saint-Augustin », de vzw « Enseignement secondaire diocésain du Plateau de Herve », de vzw « Collège Notre-Dame », de vzw « Centre Scolaire du Sacré-Coeur », de vzw « Communauté éducative Sainte-Marie de Schaerbeek Saint-Josse », de vzw « Collège Notre-Dame de la Tombe », de vzw « Comité scolaire des Ecoles fondamentales libres subventionnées de Seneffe », de vzw « Ecole de Commerce - Institut Notre-Dame », de vzw « Ecoles primaires et gardiennes libres de Messancy-Differt », de vzw « Collège Matteo Ricci », de vzw « Institut Technique Supérieur Cardinal Mercier », de vzw « Ecole pratique des hautes études commerciales », de vzw « Institut Supérieur de Musique et Pédagogie », de vzw « Ecole catholique de la Paroisse Saint Médard à Anderlues », de vzw « Centre psycho-médico-social libre Tournai-Ath », de vzw « Pouvoir Organisateur des Ecoles d'Enseignement Spécialisé Sainte-Gertrude », de vzw « Association pour la Gestion des Bâtiments de l'Enseignement Catholique de Hannut et Environs », de vzw « Enseignement Catholique de Hannut », Pascal Dumont, Christophe Renier, Caroline Blaffart, Jonathan Trigaux, Marianne Criminisi en Cécile Fache, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. D. Renders en Mr. E. Gonthier, advocaten bij de balie te Brussel.
Bij hetzelfde verzoekschrift vorderden de verzoekende partijen eveneens de schorsing van hetzelfde decreet. Bij het arrest nr. 32/2022 van 24 februari 2022, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 februari 2022, heeft het Hof de artikelen 5 en 19 van dat decreet geschorst. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van het bestreden decreet en de context ervan B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021 « betreffende het investeringsplan voor schoolgebouwen in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht » (hierna : decreet van 30 september 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 30/09/2021 pub. 21/10/2021 numac 2021022103 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende het investeringsplan voor schoolgebouwen in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht sluiten).
B.1.2. Het doel van het decreet bestaat erin, wat de Franse Gemeenschap betreft, het gedeelte « schoolgebouwen » van het « nationaal plan voor herstel en veerkracht » uit te voeren dat België aan de Europese Commissie heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 18 van de verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 « tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit » (hierna : verordening (EU) 2021/241).
B.2.1. Bij de verordening (EU) 2021/241 wordt financiële steun toegekend aan de lidstaten via de « herstel- en veerkrachtfaciliteit », die is geconcipieerd als een instrument om het hoofd te bieden aan de COVID-19-crisis en om de veerkracht van de lidstaten te verhogen met het oog op eventuele toekomstige crisissen.
B.2.2. Het toepassingsgebied bestrijkt beleidsgebieden die van Europees belang zijn en die in zes pijlers zijn ondergebracht, waaronder « groene transitie » en « beleid voor de volgende generatie, kinderen en jongeren, zoals onderwijs en vaardigheden » (artikel 3 van de verordening (EU) 2021/241).
B.2.3. Bij de verordening (EU) 2021/241 werden de lidstaten verzocht om aan de Europese Commissie nationale plannen voor herstel en veerkracht voor te leggen, die hun nationale hervormings- en investeringsprogramma's bevatten.
Indien zijn nationale plan wordt aanvaard, ontvangt de lidstaat een financiële bijdrage voor de uitvoering ervan.
B.2.4. Het Belgische nationale plan werd geldig verklaard door de Europese Commissie en goedgekeurd door de Raad van de Europese Unie.
Het gaat gepaard met een financiële bijdrage voor een bedrag van 5,9 miljard euro.
In de parlementaire voorbereiding van het bestreden decreet wordt vermeld dat « de Franse Gemeenschap erin heeft voorzien om een aanzienlijk deel, geraamd op 230 769 231 euro, van de enveloppe die haar door de Europese Unie wordt toegekend, te bestemmen voor een groot investeringsplan voor schoolgebouwen » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2021-2022, nr. 277/1, p. 4).
B.3. Het bestreden decreet regelt de verdeling tussen de drie onderwijsnetten, namelijk het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap, het gesubsidieerde officiële onderwijsnet en het gesubsidieerde vrije onderwijsnet van de Europese middelen voor het gedeelte « schoolgebouwen » van het nationaal plan voor herstel en veerkracht.
Met « schoolgebouw » in de zin van het bestreden decreet, wordt bedoeld « elk schoolgebouw voor gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs, gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs en secundair onderwijs voor sociale promotie, voor kunstonderwijs met beperkt leerplan, voor hoger onderwijs buiten de universiteiten, voor onderwijs voor sociale promotie, of een gebouw waarin psycho-medisch-sociale centra of internaten en opvangtehuizen voor gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs, secundair onderwijs en hoger onderwijs zijn ondergebracht, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap » (artikel 1, 9, van het bestreden decreet).
B.4.1. Overeenkomstig artikel 3, § 1, van het bestreden decreet maakt de Regering een oproep tot het indienen van projecten voor alle inrichtende machten bekend met het oog op de toekenning van het bedrag waarin voor schoolgebouwen is voorzien in het plan voor herstel en veerkracht. Die oproep wordt geformaliseerd in een omzendbrief van de Franse Gemeenschapsregering.
B.4.2. Op 1 oktober 2021 heeft de Franse Gemeenschap een omzendbrief nr. 8291 bekendgemaakt, met als opschrift « bâtiments scolaires : procédure d'octroi de financements et subventions exceptionnels dans le cadre du plan d'investissement dans les bâtiments scolaires établi dans le cadre du plan de reprise et de résilience (PRR) européen » (schoolgebouwen : procedure tot toekenning van uitzonderlijke financieringen en subsidies in het kader van het investeringsplan voor schoolgebouwen dat is opgesteld in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht).
Die omzendbrief bepaalt de procedure die moet worden gevolgd door de inrichtende machten die een subsidieaanvraagdossier in het kader van het plan voor herstel en veerkracht wensen in te dienen.
B.4.3. Krachtens artikel 3, § 1, laatste lid, van het bestreden decreet dienen volledige aanvraagdossiers binnen drie maanden na de bekendmaking van de omzendbrief te worden ingediend. De termijn die aan de inrichtende machten is toegekend om een subsidiëringsaanvraag in te dienen, is dus verstreken op 31 december 2021.
B.5.1. De Europese subsidiëring wordt verdeeld volgens een verdeelsleutel die, wat het beginsel ervan betreft, wordt vastgesteld bij het bestreden decreet, maar die definitief wordt bepaald door de Franse Gemeenschapsregering op grond van de in aanmerking genomen dossiers.
Bij artikel 5, § 2, van het bestreden decreet wordt de theoretische verdeelsleutel als volgt omschreven : « De verdeling van het in § 1 bedoelde bedrag onder de rechthebbenden geschiedt met inachtneming van het geheel van de volgende voorwaarden : a) de in de artikelen 6 tot en met 17 van dit decreet genoemde voorwaarden;b) de theoretische verdeelsleutel voor het in § 1 bedoelde bedrag, die als volgt wordt gedefinieerd : 1.41,15 procent voor investeringen in schoolgebouwen die eigendom of mede-eigendom zijn van de Franse Gemeenschap; 2. 34,12 procent voor de financiering van werken in verband met schoolgebouwen voor gesubsidieerd officieel onderwijs;3. 24,73 procent voor de financiering van werken in verband met schoolgebouwen voor gesubsidieerd vrij onderwijs ». B.5.2. De bedragen die voortvloeien uit de verdeelsleutel, vormen enveloppes - één voor elk onderwijsnet - die kunnen stijgen of dalen, met een maximumdaling van 15 % (artikel 6 van het bestreden decreet).
B.6.1. Van de door de inrichtende machten ingediende projecten wordt nagegaan of zij in aanmerking komen voor de financiering.
Bij artikel 4 van het bestreden decreet worden de voorwaarden voor het in aanmerking nemen van de projecten als volgt vastgesteld : « Projecten die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor de in artikel 3 bedoelde oproep tot het indienen van projecten indien : 1. zij gericht zijn op schoolgebouwen [;] 2. het betrokken schoolgebouw eigendom is van de aanvrager of deze heeft er een eigen zakelijk recht op of heeft het overgedragen aan een openbare of patrimoniale beheervennootschap van schoolgebouwen, waardoor deze [erover] kan beschikken, en is bestemd om gedurende ten minste 30 jaar vanaf de datum van de toekenning van de vaste financieringsovereenkomst voor schooldoeleinden te worden gebruikt;3. de aanvrager zich ertoe verbindt de in artikel 34 van Verordening (EU) nr.2021/241 bedoelde bekendmaking te organiseren; 4. de ' bekendmaking ' of raadpleging voor het contract voor werken voor de betrokken diensten na 1 februari 2020 plaatsvindt;5. het dossier niet kan worden afgesloten op de datum van indiening van de projecten.De afsluiting van het dossier wordt vastgesteld bij de voorlopige aanvaarding van het dossier; 6. de voorlopige oplevering van de werken waarop de uitzonderlijke financiering betrekking heeft, uiterlijk aan het einde van het tweede kwartaal van 2026 plaats moet vinden;7. de uitgevoerde werken aan de materiële en financiële normen voldoen die zijn vastgesteld in artikel 2 van het decreet van 5 februari 1990;8. de uitgevoerde werken aan de specifieke voorwaarden voldoen die voor elk soort werk zijn vastgesteld in de artikelen 14 tot en met 17 van dit decreet;9. noch de renovatiewerken noch de activiteiten die in de betrokken infrastructuur worden uitgevoerd, aanzienlijke milieuschade kunnen veroorzaken in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852;10. de aanvragers zich ertoe verbinden in te gaan op elk verzoek van de Franse Gemeenschap, de Europese Commissie of elk controleorgaan dat betrokken is bij de toepassing van het plan voor herstel en veerkracht, als bedoeld in Verordening (EU) 2021/241, teneinde het gebruik van de ontvangen financiële steun te kunnen monitoren en de nodige informatie aan de Commissie te kunnen meedelen ». B.6.2. De in aanmerking komende projecten worden vervolgens ingedeeld in vier « werkpools », volgens een vastgestelde dalende volgorde van prioriteit.
De eerste pool omvat werken inzake « sloop/verbouwing van bestaande gebouwen », de tweede pool heeft betrekking op « gemiddelde minimumrenovaties », de derde pool betreft « lichte renovaties » en de vierde pool omvat « eenmalige acties » (artikel 7 van het bestreden decreet).
B.7.1. Het bestreden decreet voert eveneens een systeem van overdracht van middelen tussen de drie enveloppes in, dat ook « mechanisme van communicerende vaten » of « inhoudingsmechanisme » wordt genoemd, binnen de perken van de 15 % maximumdaling van een enveloppe.
Dat mechanisme maakt het mogelijk om de middelen die eventueel beschikbaar zijn gemaakt ingevolge het afzien of het uitsluiten van bepaalde dossiers, opnieuw toe te wijzen aan de andere enveloppes (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2021-2022, nr. 277/1, p. 12). B.7.2. Overdrachten kunnen evenwel slechts plaatsvinden nadat alle projecten zijn toegewezen aan een bepaalde pool in een enveloppe en met inachtneming van de volgorde van prioriteit van de pools (artikel 8 van het bestreden decreet).
B.7.3. Het mechanisme van overdrachten van middelen tussen enveloppes wordt gedefinieerd in artikel 9 van het decreet, dat bepaalt : « § 1. Binnen dezelfde werkpool, en voordat een pool met lagere prioriteit wordt onderzocht, kan elke enveloppe worden aangevuld door uit de andere enveloppen te putten, mits de eerste enveloppe onvoldoende middelen heeft om alle dossiers in de gegeven pool te bestrijken en een of meer van de andere enveloppen een positief saldo heeft na toewijzing aan dezelfde pool. § 2. Indien twee enveloppen na de verdeling van een bepaalde pool een negatief saldo vertonen, wordt, indien nodig, van de laatste enveloppe een bedrag afgetrokken dat evenredig is met de oorspronkelijke theoretische verdeling. Omgekeerd zullen, indien slechts één enveloppe een negatief saldo vertoont, de twee andere enveloppen eveneens worden afgetrokken in verhouding tot de oorspronkelijke theoretische toewijzing. § 3. Indien elke enveloppe een positief saldo heeft na de toewijzing van een pool, gaat de prioriteitsbepaling verder naar de volgende pool door het saldo van elke enveloppe voor die pool te nemen. § 4. Indien bij de toewijzing van een bepaalde pool een negatief saldo ontstaat en geen toewijzing binnen een van de andere pools mogelijk is, worden de aan deze pool toegewezen dossiers, indien nodig, binnen deze pool voor deze pool geprioriteerd volgens de in de artikelen 12 [lees : 13] tot en met 17 van dit decreet omschreven prioriterings- en indelingscriteria ».
B.7.4. De parlementaire voorbereiding vermeldt : « Artikel 9, § 2, voorziet in het inhouden van twee enveloppes op de derde of van één enveloppe op de twee andere. Om die paragraaf te begrijpen, kan het volgende voorbeeld worden gegeven : Indien de enveloppes A en B onvoldoende middelen hebben en enveloppe C een beschikbaar saldo vertoont dat evenwel niet volstaat om tegemoet te komen aan de behoeften van A en B, dan wordt het beschikbare saldo van C verdeeld tussen de twee andere enveloppes naar verhouding van hetgeen A en B in theorie als percentage van de vertrekenveloppe zouden hebben indien er aanvankelijk maar twee enveloppes waren geweest. Hetzelfde beginsel geldt in het omgekeerde geval met één positieve enveloppe en twee negatieve enveloppes » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2021-2022, nr. 277/1, p. 13).
B.7.5. Krachtens artikel 10 van het bestreden decreet zal, indien een groep begunstigden in een van de enveloppes niet voldoende dossiers indient om 85 procent van zijn enveloppe op te gebruiken, het volledige beschikbare saldo kunnen worden herverdeeld over de andere enveloppes, volgens hetzelfde mechanisme als dat wat is beschreven in de artikelen 6 tot en met 9.
B.7.6. Ten slotte is het bij artikel 9 van het bestreden decreet ingevoerde mechanisme van communicerende vaten niet van toepassing tussen de twee eerste werkpools : « sloop/verbouwing van bestaande gebouwen » en « gemiddelde minimumrenovatie » (artikel 11 van het bestreden decreet).
B.8. Voor elke werkpool bepalen de artikelen 14 tot 17 van het bestreden decreet de typologie van de werken, de criteria voor inaanmerkingneming en de criteria om de prioriteit te bepalen.
De criteria om de prioriteit te bepalen, die worden gewogen en ingedeeld in subcriteria in de bijlagen 1 tot 4 van het bestreden decreet, maken het mogelijk om de dossiers die tot een bepaalde pool behoren, te rangschikken in geval van ontoereikende kredieten binnen een zelfde enveloppe na toepassing van de eventuele inhoudingen.
B.9. Krachtens artikel 18 van het bestreden decreet is het de Franse Gemeenschapsregering die beslist over de definitieve verdeling van de enveloppes alsook over de lijst van de geselecteerde dossiers, volgens de nadere regels die zijn vastgesteld in de artikelen 6 tot 17 en 19 van het bestreden decreet.
B.10.1. Bij artikel 19 van het bestreden decreet wordt de financiële tegemoetkoming beperkt die wordt toegekend aan de begunstigden voor de projecten binnen een van de drie enveloppes.
B.10.2. Aldus bedraagt de maximale financieringsratio voor directe investeringen in gebouwen die eigendom of mede-eigendom zijn van de Franse Gemeenschap, 82,5 % van het totaalbedrag van de investering, waarbij het saldo moet worden gefinancierd door middel van krediet of eigen kapitaal.
B.10.3. Voor de projecten betreffende schoolgebouwen van het gesubsidieerde officiële net bedragen de maximale financieringsratio's (i) 60 % van het totaalbedrag van de investering voor dossiers in de pools « sloop/verbouwing van bestaande gebouwen » en « gemiddelde minimumrenovaties », (ii) 50 % van het totaalbedrag van de investering voor dossiers in de pool « lichte renovaties » en (iii) 35 % van het totaalbedrag van de investering voor dossiers in de pool « eenmalige acties ». B.10.4. Voor de projecten betreffende schoolgebouwen van het gesubsidieerde vrije onderwijsnet bedragen de maximale financieringsratio's 65 % van het totaalbedrag van de investering voor dossiers waarbij de inrichtende machten van het leerplichtonderwijs en de psycho-medisch-sociale centra zijn betrokken, en 35 % van het totaalbedrag van de investering voor dossiers waarbij de inrichtende machten van het niet-universitair hoger onderwijs zijn betrokken.
Daarenboven wordt de financiële tegemoetkoming, voor die projecten, bepaald op een minimumbedrag van twee miljoen euro per project.
Ten gronde Wat betreft het eerste middel B.11. De verzoekende partijen leiden een eerste middel af uit de schending van de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 3, 4, 5, 16, 17, 18, 19 en 22 en met de bijlagen V en VI van de verordening (EU) 2021/241.
Eerste grief B.12. De eerste grief heeft betrekking op de theoretische verdeelsleutel van de subsidiëringen, die is vastgesteld in artikel 5, § 2, van het bestreden decreet. Die sleutel, die minder voordelig is voor het gesubsidieerde vrije net dan voor de andere onderwijsnetten, zou een onbillijke verdeling van de Europese middelen met zich meebrengen en bijgevolg discriminerend zijn.
B.13. Bij artikel 5, § 2, wordt de theoretische verdeelsleutel van de subsidiëringen als volgt vastgesteld : - 41,15 % van het bedrag dat is voorzien voor schoolgebouwen in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht, verhoogd met 10 % en vermeerderd met de bedragen die nodig zijn om de btw te dekken, wordt bestemd voor investeringen in schoolgebouwen die eigendom of mede-eigendom zijn van de Franse Gemeenschap; - 34,12 % van hetzelfde globale bedrag dient voor de financiering van werken in verband met schoolgebouwen voor gesubsidieerd officieel onderwijs; en - 24,73 % van hetzelfde globale bedrag is bedoeld voor de financiering van werken in verband met schoolgebouwen voor gesubsidieerd vrij onderwijs.
B.14. Zoals in B.5.2 is vermeld, kan die verdeelsleutel stijgen of dalen, met een maximumdaling van 15 % . Hij zal definitief worden vastgesteld door de Franse Gemeenschapsregering op basis van de in aanmerking genomen dossiers.
B.15. De toetsing van het Hof heeft betrekking op de grondwettigheid van artikel 5, § 2, van het bestreden decreet. In dat kader staat het niet aan het Hof zich uit te spreken over de opportuniteit van de keuze van de decreetgever om een verdeelsleutel te bevoorrechten ten opzichte van een andere.
B.16. Zonder dat de Franse Gemeenschapsregering hen op dat punt tegenspreekt, merken de verzoekende partijen op dat het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap onderwijs verstrekt aan 15 % van de leerlingen, terwijl het gesubsidieerde vrije net onderwijs verstrekt aan 50 % van de schoolbevolking. Het gesubsidieerde officiële net verstrekt onderwijs aan 35 % van de leerlingen.
B.17.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben een algemene draagwijdte. Zij verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong ervan : de grondwettelijke regels van de gelijkheid en van de niet-discriminatie zijn toepasselijk ten aanzien van alle rechten en alle vrijheden.
B.17.2. Artikel 24, § 1, van de Grondwet stelt dat het onderwijs vrij is. Die vrijheid van onderwijs veronderstelt dat de inrichtende machten die niet rechtstreeks van de gemeenschap afhangen, onder bepaalde voorwaarden aanspraak kunnen maken op subsidiëring vanwege de gemeenschap. Het recht op subsidiëring wordt beperkt, enerzijds, door de mogelijkheid voor de gemeenschap om de subsidies te verbinden aan vereisten die te maken hebben met het algemeen belang, onder andere die van een kwaliteitsonderwijs en de inachtneming van normen in verband met de schoolbevolking en, anderzijds, door de noodzaak om de beschikbare financiële middelen te verdelen onder de verschillende opdrachten van de gemeenschap.
Artikel 24, § 4, van de Grondwet vestigt, op het vlak van onderwijs, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie dat is afgeleid uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.17.3. Hoewel de gelijke behandeling van onderwijsinstellingen het basisbeginsel is, sluit artikel 24, § 4, van de Grondwet een verschil in behandeling van die instellingen niet uit, op voorwaarde dat dat gegrond is op objectieve verschillen, « waaronder de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht ». In de parlementaire voorbereiding van de grondwetsherziening van 15 juli 1988 wordt in dat verband de mogelijkheid vermeld om rekening te houden met de eigen verplichtingen die op de scholen van de gemeenschap rusten, met de eigendomsregeling van de schoolgebouwen, of nog met de mogelijkheid voor sommige inrichtende machten of instellingen om de door de gemeenschap toegekende financiering aan te vullen met openbare of private middelen (Parl. St., Senaat, B.Z. 1988, nr. 100-1/1°, pp. 5-7). Om ten aanzien van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie een verschil in behandeling tussen de onderwijsinstellingen van de onderwijsnetten te verantwoorden, is het evenwel niet voldoende te wijzen op het bestaan van objectieve verschillen tussen die instellingen. Bovendien moet worden aangetoond dat, ten aanzien van de geregelde aangelegenheid, het aangevoerde onderscheid relevant is om een verschil in behandeling redelijkerwijze te verantwoorden. Het gelijkheidsbeginsel inzake onderwijs kan overigens niet los worden gezien van de andere in artikel 24 van de Grondwet vervatte waarborgen, inzonderheid van de vrijheid van onderwijs en van het recht op onderwijs.
B.18.1. In de parlementaire voorbereiding wordt de keuze van de verdeelsleutel verantwoord als volgt : « De enveloppe werd tussen die drie soorten van begunstigden verdeeld met inachtneming van de verdelingen van financieringen die reeds bestaan in de begrotingen van de Franse Gemeenschap voor de periode van het jaar 2016 tot het jaar 2020. Zulks teneinde rekening te houden met een gemiddelde en om aldus de gevolgen te vermijden van uitzonderlijke dotaties die een vertekend beeld zouden geven van de verdeling. Daarenboven werden, ingevolge overlegvergaderingen met de federaties van inrichtende machten, verschillende elementen, zoals de uitzonderlijke dotaties die worden toegekend ten voordele van de gebouwen waarvan de Franse Gemeenschap de eigendomslast heeft, alsook de budgetten die worden toegekend voor het betalen van huurgelden, afgetrokken van de berekening. Bij de verdeling wordt eveneens rekening gehouden met de eigendomsregeling waaraan de schoolgebouwen zijn onderworpen die de bij het voorliggende ontwerpdecreet ingevoerde financiering genieten.
Aldus genieten de schoolgebouwen waarvan de eigendomslast bij een overheid ligt, een groter deel van de financieringen van dat beleid gezien het openbare karakter van het patrimonium en dus gezien het behoud van de gedane investering in het openbaar domein.
Meer in het bijzonder kunnen de schoolgebouwen waarvan de Franse Gemeenschap zelf de eigendomslast draagt, daarenboven geen andere financieringen, behalve subsidies, genieten. Bovendien is de verantwoordelijkheid van de Franse Gemeenschap voor die gebouwen eveneens groter, aangezien zij alle normen en verplichtingen ervan, met name inzake onderhoud, op zich moet nemen. De schoolgebouwen waarvan de Franse Gemeenschap de eigendomslast draagt, genieten dus een aanzienlijker deel van de middelen.
Hoewel artikel 61 van het [ bijzonder] decreet van 7 februari 2019Relevante gevonden documenten type bijzonder decreet prom. 07/02/2019 pub. 07/03/2019 numac 2019040588 bron ministerie van de franse gemeenschap 7 FEBRUARI 2019. - Bijzonder decreet tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Voor de toepassing van dit bijzonder decreet wordt ver(...) sluiten bepaalt dat de eigendom van de roerende en onroerende goederen van de Franse Gemeenschap, zowel van het openbare als van het privédomein, die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden als inrichtende macht, zonder vergoeding aan WBE wordt overgedragen, is het van belang te beklemtonen dat de Regering in dit stadium de lijst van de desbetreffende onroerende goederen, alsook de voorwaarden en de nadere regels voor de eigendomsoverdracht, nog niet heeft vastgesteld.
Aldus blijft de Franse Gemeenschap thans de enige eigenaar om de financiering met betrekking tot de voorliggende bepalingen te genieten.
De gebouwen die onder een private eigenaar vallen, genieten een minder aanzienlijk deel van de voor dat beleid toegewezen middelen, gezien het feit dat de financieringsbronnen voor die infrastructuren andere bronnen kunnen zijn en de gedane investering steeds tot het privédomein blijft behoren.
De verdeelsleutel van de financiële middelen tussen de schoolgebouwen van de verschillende netten is gebaseerd op de eigendomsregeling van die gebouwen, en zulks gelet op de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.
In dat verband dient in herinnering te worden gebracht dat het Grondwettelijk Hof, in zijn rechtspraak, de verschillen in behandeling geldig heeft verklaard op voorwaarde dat die zijn gebaseerd op ' eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht ', die een ' objectief verschil ' uitmaken dat ' een aangepaste behandeling ' verantwoordt.
Aldus werd de eigendomsregeling van schoolgebouwen, private eigendom of eigendom van publiekrechtelijke personen, door het Hof aanvaard als een objectief verschil dat toelaatbaar is om een gedifferentieerde behandeling te rechtvaardigen.
Meer in het bijzonder heeft het Grondwettelijk Hof, in zijn arresten nrs. 38/91 en 27/92, de verschillen inzake financiering van schoolgebouwen en werkingstoelagen geldig verklaard.
In zijn arrest nr. 109/2014 van 17 juli 2014 bevestigt het Hof zijn rechtspraak ter zake en herinnert het aan hetgeen volgt : ' B.8. Bij zijn arrest nr. 27/92 van 2 april 1992 heeft het Hof het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling verantwoord bevonden.
Het oordeelde : " 5.B.2. Het eigendomsstelsel waaraan schoolgebouwen zijn onderworpen varieert naargelang van de inrichtende macht die er eigenaar van is. Immers, in het vrij gesubsidieerd onderwijs zijn schoolgebouwen eigendom van privaatrechtelijke rechtspersonen, terwijl zij in het gemeenschapsonderwijs aan een publiekrechtelijke rechtspersoon, de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, die onder strikte controle van de Gemeenschap staat, toebehoren. Die eigen karakteristieken van iedere van de twee categorieën van inrichtende machten leveren een ' objectief verschil ' op dat een ' aangepaste behandeling ' verantwoordt, niet alleen wat betreft de toekenning van investeringskredieten maar ook die van kredieten voor het eigenaarsonderhoud, die beide in immobiliënwaarde worden omgezet, de eerstgenoemde door ze te benutten voor de eigendomsverwerving van onroerend goed, de laatstgenoemde door ze aan te wenden voor de instandhouding van de waarde van onroerend goed waarvan de inrichtende macht eigenaar is. " '.
Het door de eigendomsregeling veroorzaakte verschil betreft verscheidene aspecten van het beheer van de infrastructuur.
Allereerst de burgerlijke en strafrechtelijke eigenaarsaansprakelijkheid die, enerzijds, door de Gemeenschap zelf of door een andere overheid wordt gedragen en, anderzijds, door een private rechtspersoonlijkheid.
De eigendommen die onder de private rechtspersoonlijkheid vallen, genieten logischerwijs dan ook een financiële inbreng van die eigenaar, en het is dus aanvaardbaar dat de overheidsinbreng geringer is.
Daarenboven vormt de dwingende vereiste voor de overheid om onderwijs op het gehele grondgebied te handhaven, ongeacht de bezettingsgraad van haar instellingen of de middelen waarover zij beschikt, een aanvullende verplichting. De overheid is immers verplicht om overal waar vraag ernaar is, onderwijs te handhaven, en het is dus niet denkbaar dat haar infrastructuren aanleiding geven tot het sluiten van een instelling, zo niet zou zij in gebreke worden gesteld voor het niet nakomen van die verplichting.
Bovendien, rekening houdend met de prioriteit die is vastgelegd in het plan voor herstel en veerkracht met betrekking tot de klimaattransitie en meer bepaald, in het kader van infrastructuur, met betrekking tot energiebesparing, dient rekening te worden gehouden met de infrastructurele realiteit van de schoolgebouwen en hun noden in dat kader.
De gebouwen en de soorten constructies ervan verantwoorden immers ook dat een gedifferentieerde behandeling erop wordt toegepast. Het openbare schoolgebouwenpark omvat verhoudingsgewijs een groter aantal geprefabriceerde gebouwen, die bijzonder problematisch zijn op ecologisch vlak maar ook in termen van hygiëne en veiligheid.
Bijgevolg is het opportuun om een consequenter antwoord daarop te bieden teneinde een grotere impact te hebben op de energietransitie van het scholenpark.
Om al die redenen is de differentiatie van de financiering van de schoolinfrastructuren verantwoord » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2021-2022, nr. 277/1, pp. 5-8).
B.18.2. Uit die uittreksels uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever de betwiste verdeelsleutel heeft vastgesteld op basis van een bestaande verdeling van financieringen van schoolgebouwen in de begrotingen van de Franse Gemeenschap van de jaren 2016 tot 2020. De decreetgever heeft elementen die een vertekend beeld zouden geven van het gemiddelde van die financieringen, zoals uitzonderlijke dotaties of bedragen die zijn bestemd voor het betalen van huurgelden, evenwel geneutraliseerd.
B.18.3. Daaruit blijkt eveneens dat de decreetgever zich hoofdzakelijk baseert op drie elementen om het door de verdeelsleutel in het leven geroepen verschil in behandeling tussen de onderwijsnetten te verantwoorden. Het betreft, ten eerste, de verschillende eigendomsregeling voor de schoolgebouwen van het vrije onderwijsnet ten opzichte van die voor de schoolgebouwen van de openbare netten, ten tweede, de verschillende noden inzake renovatie van diezelfde gebouwen en, ten derde, de verplichting ten laste van enkel de overheid om permanent en op het gehele grondgebied een onderwijsaanbod te behouden.
Wat in het bijzonder de eigendomsregeling betreft, wordt in de parlementaire voorbereiding gepreciseerd dat de openbare schoolgebouwen een aanzienlijker deel van de financiering genieten (i) opdat de investering wordt behouden in het openbaar domein, (ii) wegens de ontstentenis van financieringsbronnen van buitenaf en (iii) wegens een grotere verantwoordelijkheid van de Franse Gemeenschap om alle verplichtingen en normen, met name die inzake onderhoud, op zich te nemen.
B.19. Wat, ten eerste, de eigendomsregeling betreft, heeft het Hof bij zijn arrest nr. 38/91 van 5 december 1991 geoordeeld : « B.3.9. Het eigendomsstelsel waaraan schoolgebouwen zijn onderworpen varieert naargelang van de inrichtende macht die er eigenaar van is.
Immers, in het vrij gesubsidieerd onderwijs zijn schoolgebouwen eigendom van privaatrechtelijke rechtspersonen, terwijl zij in het officieel gesubsidieerd onderwijs aan publiekrechtelijke rechtspersonen toebehoren. Die eigen karakteristieken van twee categorieën van inrichtende machten leveren een ' objectief verschil ' op dat een ' aangepaste behandeling ' kan verantwoorden ».
B.20.1. Het creëren van vastgoedwaarde dankzij een overheidssubsidie kan een verschil in behandeling tussen de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net, enerzijds, en het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap, anderzijds, verantwoorden wanneer het de bedoeling is om subsidies te verdelen die zijn bestemd voor investeringen in onroerend goed.
B.20.2. Te dezen dient evenwel rekening te worden gehouden met het feit dat artikel 4, 2°, van het bestreden decreet de verplichting oplegt dat het schoolgebouw waarvoor de subsidiëring wordt aangevraagd, bestemd moet zijn om gedurende ten minste 30 jaar vanaf de toekenning van de vaste subsidiëringsovereenkomst voor schooldoeleinden te worden gebruikt. Artikel 24, § 2, van het bestreden decreet bepaalt dat, indien die verplichting niet wordt nageleefd, de ontvangen subsidie moet worden terugbetaald naar rata van het aantal resterende jaren tussen het jaar van de vaste subsidieovereenkomst en het jaar waarin die periode van 30 jaar verstrijkt.
B.20.3. De verplichting om het gebouw waarvoor een subsidie werd toegekend, voor schooldoeleinden te blijven gebruiken gedurende een termijn van ten minste 30 jaar en het sanctiemechanisme dat ermee gepaard gaat, waarborgen dat de onroerende meerwaarde die dankzij het bestreden decreet wordt gecreëerd voor private entiteiten die schoolgebouwen ter beschikking stellen van inrichtende machten, gedurende die termijn enkel aan de gebruikers van de openbare dienst van het onderwijs werkelijk ten goede komt.
Die omstandigheid maakt het onderscheid op grond van de eigendomsregeling van de schoolgebouwen dat is aangevoerd om de betwiste verdeelsleutel te verantwoorden, minder pertinent.
B.20.4. Daaruit vloeit voort dat het doel van de decreetgever dat erin bestaat de gedane investering in het openbaar domein te behouden, hoewel het legitiem is, te dezen niet volstaat om de betwiste verdeelsleutel te verantwoorden.
B.21.1. Het is mogelijk dat inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net externe financiële ondersteuning genieten dankzij de private eigenaars van de schoolgebouwen die zij bezetten.
B.21.2. Het bestaan van dergelijke externe financiële steun kan een pertinent element zijn om de financiële noden te beoordelen van een inrichtende macht die het schoolgebouw dat zij bezet, wenst te renoveren.
B.21.3. Dat criterium kan evenwel niet zonder onderscheid worden toegepast op alle inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net, met andere woorden zowel op die welke een dergelijke externe financiering genieten, als op die welke ze niet genieten, zoals de verslechterde staat van hun schoolgebouwen illustreert.
B.21.4. Het criterium van de externe financiële ondersteuning, in zoverre het zonder onderscheid wordt toegepast op alle inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net, maakt het niet mogelijk om de betwiste verdeelsleutel te verantwoorden.
B.22.1. Ten slotte neemt de Franse Gemeenschap de lasten, waaronder de onderhoudsverplichtingen, op zich die zijn verbonden aan de schoolgebouwen waarvan zij eigenaar of mede-eigenaar is.
B.22.2. Zij blijft daarenboven gehouden tot de verplichtingen met betrekking tot de schoolgebouwen die zij heeft overgedragen aan een Publiekrechtelijke Maatschappijen voor het Beheer van de Schoolgebouwen (PMBS) (artikel 4, § 2, vierde lid, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 juli 1993 « houdende oprichting van zes publiekrechtelijke maatschappijen belast met het bestuur van de schoolgebouwen van het door de overheid ingerichte onderwijs »; artikel 5, § 2, vierde lid, van het decreet van het Waalse Gewest van 7 juli 1993 « tot oprichting van vijf publiekrechtelijke vennootschappen voor het beheer van de schoolgebouwen van het door de overheid gesubsidieerd onderwijs »). Ten aanzien van die gebouwen staat de Franse Gemeenschap ook in voor de opdrachten die zijn bedoeld in het decreet van 5 februari 1990 « betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap », volgens nadere regels die zijn overeengekomen tussen de Regering en elk van de maatschappijen (artikel 5 van het voormelde decreet van de Franse Gemeenschap van 5 juli 1993; artikel 6 van het voormelde decreet van het Waalse Gewest van 7 juli 1993).
B.22.3. Overeenkomstig artikel 61 van het bijzonder decreet van 7 februari 2019Relevante gevonden documenten type bijzonder decreet prom. 07/02/2019 pub. 07/03/2019 numac 2019040588 bron ministerie van de franse gemeenschap 7 FEBRUARI 2019. - Bijzonder decreet tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Voor de toepassing van dit bijzonder decreet wordt ver(...) sluiten « tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap », wordt de eigendom van de schoolgebouwen van de Franse Gemeenschap overgedragen aan WBE zonder vergoeding.
Krachtens artikel 62 van het bijzonder decreet van 7 februari 2019Relevante gevonden documenten type bijzonder decreet prom. 07/02/2019 pub. 07/03/2019 numac 2019040588 bron ministerie van de franse gemeenschap 7 FEBRUARI 2019. - Bijzonder decreet tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Voor de toepassing van dit bijzonder decreet wordt ver(...) sluiten erft WBE de rechten en plichten van de Franse Gemeenschap in verband met de schoolgebouwen toegewijd aan het onderwijsnet georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
B.22.4. De overdracht van de eigendom van de schoolgebouwen van de Franse Gemeenschap heeft nog niet plaatsgevonden, zodat de Franse Gemeenschap gehouden blijft tot de lasten die zijn verbonden aan de eigendom of de mede-eigendom van de schoolgebouwen die zijn bestemd voor het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap, zonder dat zij over de mogelijkheid beschikt om over financieringsmiddelen van buitenaf te beschikken.
B.22.5. Er bestaat op dat punt bijgevolg eveneens een objectief verschil tussen het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap en het gesubsidieerde vrije net.
Dat verschil maakt het evenwel niet mogelijk om het aanzienlijke verschil te verantwoorden dat in het leven wordt geroepen door de betwiste verdeelsleutel van de subsidiëringen.
B.23.1. Ten tweede rust de verplichting om permanent en op het gehele grondgebied voor een voldoende ruim onderwijsaanbod te zorgen op de Franse Gemeenschap wegens haar hoedanigheid van openbare dienst in organieke zin.
Die verplichting vloeit voort uit de artikelen 1.7.3.-1, § 1, en 1.7.3-2 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs van de Franse Gemeenschap, die bepalen : « Art. 1.7.3.-1. § 1. Basis- en secundaire scholen worden zo nodig opgericht door de Franse Gemeenschap ». « Art. 1.7.3.-2. Het recht van de ouders om de wijze van opvoeding voor hun kinderen te kiezen, sluit de mogelijkheid in, over een school naar hun keuze op een redelijke afstand te beschikken.
Teneinde deze vrije keuze van de ouders te eerbiedigen, moet de Franse Gemeenschap, na raadpleging van de betrokken algemene Raad : 1° op verzoek van ouders die niet-confessioneel onderwijs wensen en op een redelijke afstand geen officiële school noch een vrije school van niet-confessioneel karakter vinden : a) hetzij een school georganiseerd door de Franse Gemeenschap openen;b) hetzij de kosten van het vervoer naar zulke school op zich nemen;c) hetzij een bestaande niet-confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;2° op verzoek van ouders die confessioneel onderwijs wensen en op een redelijke afstand geen confessionele school vinden : a) hetzij een bestaande confessionele vrije school in de subsidieregeling opnemen;b) hetzij de kosten van vervoer naar zulke school op zich nemen. De Regering bepaalt hoeveel ouders er nodig zijn opdat de Franse Gemeenschap de in dit artikel bepaalde verplichtingen op zich dient te nemen. Zij bepaalt eveneens wat onder redelijke afstand moet worden verstaan. [...] ».
B.23.2. Dat verschil tussen het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap en het gesubsidieerde vrije net wordt afgezwakt door de omstandigheid dat de Gemeenschap ook de vrije keuze van de ouders moet verzekeren, zodat de scholen van het gesubsidieerde vrije net eveneens voldoende aanwezig moeten zijn op het grondgebied van de Franse Gemeenschap.
Daarenboven is dat verschil niet pertinent voor de verdeling van een subsidiëring waarvan het doel erin bestaat de verbouwing en de renovatie van reeds gebouwde schoolgebouwen mogelijk te maken.
B.24.1. Ten derde baseert de Franse Gemeenschapsregering zich op een studie over de staat van het gebouwenpark van de verschillende onderwijsnetten om te beweren dat, wegens een grotere aanwezigheid van geprefabriceerde gebouwen binnen het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap, dat net aanspraak kan maken op een groter deel van de subsidiëring.
B.24.2. Uit die studie blijkt dat « het confessionele vrije net, dat de meerderheid van de bestaande inrichtende machten vertegenwoordigt, heeft deelgenomen ten belope van 46 % . Het is het niet-confessionele vrije net dat het minst heeft deelgenomen met 1 inrichtende macht op 4 » (p. 10), en dat « de niet-deelnemende inrichtende machten hoofdzakelijk het confessionele vrije net (54 %) en nog meer de inrichtende machten van het niet-confessionele vrije net (74 %) betreffen » (p. 13). WBE, die de enige inrichtende macht is voor het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap, heeft deelgenomen aan de enquête voor het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap.
Uit de studie blijkt eveneens dat het gebouwenpark van het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap bestaat uit 26,87 % geprefabriceerde gebouwen van het type « paviljoen ».
B.24.3. Het type en de staat van de schoolgebouwen die aanleiding kunnen geven tot de toekenning van een subsidie, zijn pertinent om een verschil inzake financiering van de verbouwing of de renovatie van schoolgebouwen te rechtvaardigen. Het is immers redelijk verantwoord dat een groter deel van de financiering wordt voorbehouden aan de instellingen die geprefabriceerde gebouwen bezetten, in zoverre die bijzonder problematisch kunnen zijn op ecologisch vlak en in termen van hygiëne en veiligheid. Er dient immers rekening te worden gehouden met het feit dat de Europese middelen die aan de Franse Gemeenschap worden toegewezen op grond van de verordening (EU) 2021/241, worden toegewezen als « herstel- en veerkrachtfaciliteit », waarvan het toepassingsgebied, krachtens artikel 3 van de verordening, groene transitie en beleid voor de volgende generatie, kinderen en jongeren, zoals onderwijs en vaardigheden, bestrijkt.
Het loutere feit dat het gebouwenpark van het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap, in vergelijking met het gebouwenpark van de andere onderwijsnetten, meer uit geprefabriceerde paviljoenen zou bestaan - gesteld dat het is aangetoond -, maakt het evenwel niet mogelijk om de toekenning van een verhoudingsgewijs grotere globale enveloppe aan dat onderwijsnet te verantwoorden, zonder dat rekening wordt gehouden met de werkelijke noden van de inrichtende machten, ongeacht of zij tot een bepaald net behoren.
B.24.4. In haar advies met betrekking tot het voorontwerp van decreet dat het bestreden decreet is geworden, heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State trouwens herinnerd aan haar vaste adviespraktijk volgens welke : « het gelijkheidsbeginsel beter zou worden gegarandeerd indien de kredieten uitsluitend op grond van de noden en ongeacht of zij tot een net behoren, aan de schoolinstellingen zouden worden toegekend » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2021-2022, nr. 277/1, p. 61). B.25. Ten vierde blijkt uit de memorie van wederantwoord van de Franse Gemeenschapsregering dat er tussen de onderwijsnetten een objectief verschil bestaat, aangezien de subsidies die op grond van het bestreden decreet worden toegekend ten gunste van de gebouwen die zijn bestemd voor het onderwijs van het gesubsidieerde vrije net dan wel van het gesubsidieerde officiële net, op boekhoudkundig vlak voor de Franse Gemeenschap een uitgave vormen die haar boekhoudkundig jaarresultaat vermindert.
Dat verschil is inherent aan het feit dat de Franse Gemeenschap een publieke overheid is die bevoegd is inzake onderwijs en in dat opzicht belast is met de verdeling van de middelen die op grond van het bestreden decreet aan de verschillende betrokken inrichtende machten worden toegekend.
Dat verschil verantwoordt de betwiste verdeelsleutel dus niet.
B.26.1. Uit al het voorgaande vloeit voort dat de in artikel 5, § 2, van het bestreden decreet vastgestelde verdeelsleutel niet verantwoord is.
Het onevenredige karakter van de verdeelsleutel wordt versterkt door het feit dat de Franse Gemeenschap 41,15 % van de op grond van het bestreden decreet toegekende subsidies heeft voorbehouden aan het onderwijsnet dat onderwijs verstrekt aan 15 % van de schoolbevolking in de Franse Gemeenschap.
B.26.2. De grief is gegrond.
Tweede grief B.27.1. De tweede grief heeft betrekking op artikel 19 van het bestreden decreet dat verschillende financieringsratio's vaststelt per onderwijsnet voor de investeringsprojecten in schoolgebouwen.
Aldus kunnen de projecten met betrekking tot de schoolgebouwen waarvan de Franse Gemeenschap eigenaar of mede-eigenaar is, een subsidie genieten ten belope van 82,5 %, zonder maximumbedrag, terwijl de subsidiëring voor de schoolgebouwen van het gesubsidieerde vrije net is beperkt tot 65 % (voor het leerplichtonderwijs en de psycho-medisch-sociale centra) en tot 35 % (voor het hoger onderwijs) van het totaalbedrag van de investering, met een maximumbedrag van twee miljoen euro.
B.27.2. Hoewel de financieringsratio geen weerslag heeft op de omvang van de budgettaire enveloppe of op de verdeling ervan tussen de verschillende onderwijsnetten, roept zij wel een verschil in behandeling in het leven ten nadele van de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net en moet zij in dat opzicht objectief en redelijk verantwoord zijn ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
De vaststelling van een lagere financieringsratio voor de projecten met betrekking tot schoolgebouwen van het gesubsidieerd vrij onderwijs creëert immers een nadeel voor de inrichtende machten van dat net.
Enerzijds valt niet uit te sluiten dat een aantal van hen niet in staat zijn geweest om projecten in te dienen die de voor het herstel bestemde Europese middelen kunnen genieten, omdat zij niet over voldoende eigen middelen beschikken of geen leningen kunnen aangaan om de op grond van het bestreden decreet toegekende financiering aan te vullen. Anderzijds bepaalt artikel 20 van het bestreden decreet weliswaar dat de rente van die leningen ten laste wordt genomen door het Waarborgfonds voor schoolgebouwen, bedoeld in hoofdstuk IV van het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 februari 1990 « betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap », maar dat neemt niet weg dat een lagere financieringsratio vereist dat hetzij een groter deel eigen middelen wordt vrijgemaakt, hetzij een beroep wordt gedaan op een lening, waarvan minstens het kapitaal moet worden terugbetaald door de inrichtende macht.
B.28.1. De toelichting bij artikel 19 vermeldt : « [...] De ratio's worden op een verschillende manier vastgesteld voor elke enveloppe, en zulks teneinde rekening te houden met de realiteit en financiële draagkracht die eigen zijn aan alle begunstigden.
De financieringscapaciteit is immers niet dezelfde voor alle soorten van inrichtende machten en dus werd met alle Federaties van inrichtende machten en met ' Wallonie Bruxelles Enseignement ' overeengekomen om tegemoetkomingsratio's vast te stellen op grond van hun eigen prioriteiten en realiteit. [...] » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2021-2022, nr. 277/1, p. 14).
B.28.2. Door zich op de verschillende « financieringscapaciteit » en op de « eigen prioriteiten en realiteit » van de inrichtende machten van de drie onderwijsnetten te beroepen, zinspeelt de decreetgever hoofdzakelijk op de externe financieringsbronnen die inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net kunnen genieten.
B.29.1. Zoals in B.21.3 is vermeld, kan het criterium van het bestaan van externe financiële ondersteuning evenwel niet zonder onderscheid worden toegepast op alle inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net, waarvan de eigen middelen en de financiële draagkracht om leningen aan te gaan kunnen verschillen van de ene tot de andere.
B.29.2. Ten slotte maakt het feit dat, krachtens artikel 20 van het bestreden decreet, het saldo van de investering dat niet door het bestreden decreet wordt gedekt voor de projecten van de gesubsidieerde onderwijsnetten een leningswaarborg kan genieten van het Waarborgfonds voor schoolgebouwen, dat bovendien alle rente van de lening voor zijn rekening neemt, het niet mogelijk om de onevenredigheid in de in artikel 19 van het bestreden decreet bedoelde financieringsratio's te compenseren.
B.30. Daarentegen, indien het de bedoeling is rekening te houden met de reële noden van de verschillende instellingen om de financieringsratio's van de projecten te bepalen, hetgeen, zoals in B.24.3 is vermeld, een relevant criterium ten aanzien van het doel van groene transitie en beleid voor de volgende generatie uitmaakt, is een differentiatie per enveloppe en dus per net als dusdanig niet pertinent.
B.31.1. Uit het voorgaande vloeit voort dat het verschil in de financieringsratio's van de projecten van de onderwijsnetten van de Franse Gemeenschap en van het gesubsidieerde vrije net niet objectief en redelijk verantwoord is.
B.31.2. De grief is gegrond.
Derde grief B.32.1. De verzoekende partijen voeren aan dat het bestreden decreet een belangenconflict uit hoofde van de Franse Gemeenschapsregering doet ontstaan, in zoverre het haar de bevoegdheid verleent om de te subsidiëren projecten voor de drie onderwijsnetten te kiezen, terwijl de Franse Gemeenschap de inrichtende macht van een van die drie netten is.
B.32.2. Krachtens artikel 18 van het bestreden decreet beslist de Franse Gemeenschapsregering over de definitieve verdeling van de enveloppes tussen de drie onderwijsnetten, alsook over de lijst van de geselecteerde dossiers onder de door de inrichtende machten ingediende dossiers, volgens de nadere regels die zijn vastgesteld in de artikelen 6 tot 17 en 19 van het bestreden decreet.
B.33. Uit het bestreden decreet in zijn geheel vloeit voort dat de administratie van de Franse Gemeenschap, na ontvangst van de subsidiëringsaanvragen, nagaat of de door de inrichtende machten ingediende subsidiëringsaanvragen voldoen aan de in artikel 4 van het bestreden decreet vastgestelde voorwaarden voor inaanmerkingneming.
Vervolgens worden de in aanmerking komende projecten toegewezen aan een van de vier werkpools, rekening houdend met de omschrijving van de werken en de specifieke criteria voor inaanmerkingneming van de pool.
Indien blijkt dat de kredieten die toekomen aan een onderwijsnet, ontoereikend zijn om alle projecten met betrekking tot een bepaalde pool te dekken, past de administratie het in de artikelen 8 tot 12 van het bestreden decreet bedoelde mechanisme van « communicerende vaten » toe tussen de pools C « lichte renovaties » en D « eenmalige interventies ». Indien dat mechanisme het vervolgens niet mogelijk heeft gemaakt om alle projecten binnen een pool te financieren, bepaalt de administratie de prioriteit van de dossiers op basis van gewogen criteria die zijn vastgesteld in het bestreden decreet en in de bijlagen ervan (artikelen 14 tot 17 van het bestreden decreet). De uiteindelijke verdeelsleutel van de enveloppes van de drie onderwijsnetten wordt vastgesteld na eventuele overdrachten van bedragen tussen enveloppes en het bepalen van de prioriteit van de dossiers (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2021-2022, nr. 277/1, p. 14).
B.34.1. Het bestreden decreet behandelt op eenzelfde wijze inrichtende machten van het net van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs, die van het net van het gesubsidieerd officieel onderwijs en die van het gesubsidieerd vrij onderwijs, in zoverre de projecten die zij hebben ingediend, worden onderzocht door de diensten van de Franse Gemeenschap.
B.34.2. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.35. In de parlementaire voorbereiding wordt vermeld : « Ten slotte wordt de in het voorliggende decreet bedoelde oproep tot het indienen van projecten beheerd door de Algemene Directie Infrastructuur en meer in het bijzonder door de Algemene Dienst voor Gesubsidieerde Schoolinfrastructuur. In dat verband geeft de Raad van State, in zijn advies nr. 63.693/2 van 11 augustus 2021, aan dat, aangezien de Administratie belast is met het analyseren van de oproepen tot het indienen van projecten en met het voorstellen van de definitieve verdeling van de enveloppes aan de Regering, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie beter zou worden gevrijwaard indien het voorstel waarvan sprake zou uitgaan van een ander orgaan dan de Administratie. Die opmerking houdt verband met het feit dat de gebouwen van het georganiseerde officiële net steeds eigendom van de Franse Gemeenschap zijn.
Bij die opmerking van de Raad van State dienen de volgende opmerkingen te worden gemaakt. Het is allereerst van belang eraan te herinneren dat de Administratie en haar personeelsleden zijn gehouden tot een verplichting tot neutraliteit en tot naleving van de wettelijke voorschriften. Een gebrek aan onpartijdigheid van de Administratie in het kader van het beheer van de voormelde oproep zou dus van nature in strijd zijn met haar verplichtingen. Bovendien gelden de criteria om de prioriteit te bepalen niet netoverschrijdend. Bijgevolg worden de dossiers met betrekking tot de eigendommen van de Franse Gemeenschap dus niet op basis van die criteria vergeleken met de dossiers met betrekking tot een ander net. Enkel de criteria voor inaanmerkingneming die dienen voor de indeling per pool gelden netoverschrijdend. Aangezien die criteria gebaseerd zijn op de Europese verordeningen, zou een interpretatie die afwijkt van het ene net tot het andere, leiden tot boetes vanwege de Europese Commissie bij de aanvraag tot terugbetaling » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2021-2022, nr. 277/1, pp. 8-9).
B.36.1. De bevoegdheid van de Franse Gemeenschapsregering om de projecten te onderzoeken en te selecteren van de inrichtende machten die de toekenning van een subsidie aanvragen, met inbegrip van de projecten die het onderwijsnet van de Franse Gemeenschap betreffen, heeft niet tot gevolg dat uit hoofde van die Regering automatisch een belangenconflict ontstaat.
De Franse Gemeenschapsregering en haar administratie zijn immers gehouden aan het beginsel van onpartijdigheid.
B.36.2. Een bestuursorgaan moet de beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen, met inbegrip van het beginsel van onpartijdigheid, in zoverre de aard zelf en de bijzondere structuur van de administratie dit mogelijk maken.
B.36.3. Het staat in voorkomend geval aan de bevoegde rechter na te gaan of de Franse Gemeenschapsregering en haar administratie dat beginsel correct hebben toegepast bij de uitvoering van het bestreden decreet.
B.37. De grief is niet gegrond.
Wat betreft het tweede middel B.38. De verzoekende partijen leiden een tweede middel af uit de schending van de artikelen 10, 11, 16, 23 en 24 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 22 en de bijlagen V en VI van de verordening (EU) 2021/241, in zoverre artikel 26 van het bestreden decreet de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net, die basis- of secundair onderwijs organiseren, verplicht om de eigendom of het zakelijke recht met betrekking tot het schoolgebouw dat een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd geniet, kosteloos, voor minstens 30 jaar, over te dragen of te laten overdragen aan een maatschappij voor vermogensbeheer, opgericht in de vorm van een vzw.
B.39. Artikel 26 van het bestreden decreet bepaalt : « § 1. Om in aanmerking te komen voor een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd op basis van het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen van januari 2021, in het kader van dit stelsel, moet een inrichtende macht voor gesubsidieerd vrij onderwijs, met uitzondering van inrichtende machten die een instelling voor hoger onderwijs inrichten, zonder tegenprestatie, het werkelijke recht van de schoolgebouwen die dit stelsel zullen genieten, overdragen of laten overdragen door de eigenaar indien deze niet zelf de eigenaar is, aan een maatschappij voor vermogensbeheer, opgericht in de vorm van een VZW, gemeen aan alle eigenaars van scholen van dezelfde aard, hetzij enig voor de Gemeenschap, hetzij opgericht in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en in elke provincie van het Waalse Gewest, en dit voor een periode van minstens 30 jaar vanaf de datum van de toekenning van de subsidie.
Elke maatschappij voor vermogensbeheer heeft uitsluitend tot doel de overgedragen activa aan het onderwijs toe te wijzen en vestigt haar zetel in haar territoriale bevoegdheid. De maatschappij voor vermogensbeheer mag alleen gebouwen vervreemden die door de inrichtende macht buiten gebruik zijn gesteld voor onderwijsdoeleinden en moet de opbrengst van de verkoop gebruiken voor het onderhoud, de aankoop of de bouw van activa om onderwijsdoeleinden.
Elk van deze maatschappijen is onderworpen aan het toezicht van een door de regering benoemde regeringscommissaris. De commissaris heeft tot opdracht na te gaan of de door de onderneming beheerde gebouwen om onderwijsdoeleinden worden gebruikt. Elke vervreemding van een gebouw waarvoor in het kader van de huidige regeling een subsidie is ontvangen, is afhankelijk van zijn instemming.
In geval van ontbinding wordt hun vermogen kosteloos overgedragen aan een andere vennootschap van dezelfde aard die voldoet aan de in dit artikel omschreven voorwaarden.
De regeringscommissaris heeft een vetorecht tegen beslissingen die in strijd met de voor deze VZW's geldende wettelijke bepalingen zijn genomen over de toewijzing van de overgedragen gebouwen aan het onderwijs. § 2. Wanneer wettelijke bepalingen die onder het gezag van de federale regering vallen of decreten die onder het gezag van de regionale regering vallen, de in § 1 van dit artikel bedoelde eigenaar verbieden een deel van de bedoelde goederen te vervreemden of deze vervreemding afhankelijk stellen van de toestemming van de overheid, en indien het bovendien onmogelijk blijkt om een wijziging van voornoemde wettelijke of decretale bepalingen of een toelating van de overheid te bekomen, kan de regering, op voorstel van de betrokken maatschappij voor vermogensbeheer, de toepassing van dit stelsel toestaan, mits het sluiten van een erfpachtovereenkomst van de langste wettelijk toegelaten duur met de maatschappij voor vermogensbeheer ».
B.40.1. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling ».
Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.
De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».
B.40.2. Aangezien artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens een draagwijdte heeft die analoog is met die van artikel 16 van de Grondwet, vormen de erin vervatte waarborgen een onlosmakelijk geheel met die welke zijn opgenomen in die grondwetsbepaling, zodat het Hof, bij zijn toetsing van de bestreden bepalingen, ermee rekening houdt.
B.40.3. Artikel 1 van het voormelde Protocol biedt niet alleen bescherming tegen onteigening of eigendomsberoving (eerste alinea, tweede zin), maar ook tegen elke verstoring van het genot van de eigendom (eerste alinea, eerste zin) en tegen elke regeling van het gebruik van de eigendom (tweede alinea).
B.41.1. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.
B.41.2. De verzoekende partijen zetten niet uiteen in welk opzicht de bestreden bepaling artikel 23 van de Grondwet zou schenden. Het tweede middel is onontvankelijk in zoverre het is afgeleid uit de schending van die bepaling.
B.42. Artikel 26 van het bestreden decreet verplicht enkel de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net die een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd wensen te verkrijgen, met uitzondering van die welke een instelling voor hoger onderwijs organiseren, om het zakelijk recht dat betrekking heeft op het schoolgebouw waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, over te dragen of te laten overdragen aan een maatschappij voor vermogensbeheer, opgericht in de vorm van een vzw, gemeen aan de eigenaars van scholen van hetzelfde onderwijsnet. De overdracht geschiedt zonder tegenprestatie en voor een periode van minstens 30 jaar vanaf de toekenning van de subsidie.
B.43. De bestreden bepaling doet twee verschillen in behandeling ontstaan.
Zij brengt allereerst een verschil in behandeling teweeg tussen, enerzijds, de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net en, anderzijds, de inrichtende machten van de andere onderwijsnetten. Zij brengt vervolgens een verschil in behandeling teweeg tussen de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net, naargelang zij al dan niet een instelling voor hoger onderwijs organiseren, met dien verstande dat het bestreden decreet niet van toepassing is op het universitair onderwijs (artikel 2 van het bestreden decreet).
In concreto, terwijl de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net die ander onderwijs dan hoger onderwijs organiseren, het zakelijk recht dat betrekking heeft op de schoolgebouwen die zij bezetten, moeten overdragen of laten overdragen aan een maatschappij voor vermogensbeheer, die eigen is aan het vrije net, teneinde een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd te verkrijgen op grond van het bestreden decreet, dienen de inrichtende machten van de andere onderwijsnetten en de inrichtende machten van het vrije net die niet-universitair hoger onderwijs organiseren, het zakelijk recht dat betrekking heeft op de schoolgebouwen waarvoor zij een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd aanvragen, niet over te dragen.
B.44. De criteria van onderscheid, namelijk het behoren van de inrichtende macht tot een bepaald onderwijsnet en het feit dat de inrichtende macht al dan niet hoger onderwijs organiseert, zijn objectief.
B.45.1. In verband met artikel 26 van het bestreden decreet wordt in de parlementaire voorbereiding vermeld : « Voor de inrichtende machten uit het vrije net wordt erin voorzien dat de gebouwen die de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde tegemoetkoming genieten en een bepaald bedrag overschrijden, worden opgenomen in een patrimoniummaatschappij voor het beheer van de schoolgebouwen, waarin een regeringscommissaris wordt aangewezen.
Die maatregel is evenredig ten aanzien van het nagestreefde doel.
Dat mechanisme dat reeds bestaat in het prioritaire programma voor werken, strekt ertoe aan de Franse Gemeenschap de waarborg te bieden dat zij, via de regeringscommissarissen, zicht heeft op het beheer van de betrokken gebouwen en op het behoud van de schoolbestemming ervan.
Zonder dat mechanisme heeft de Gemeenschap geen zicht op het beheer van de gebouwen waaraan werken worden uitgevoerd die zij gedeeltelijk financiert en kan zij zich niet vergewissen van het goede onderhoud en het juiste gebruik ervan.
De omstandigheid dat een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de subsidie erin bestaat het gebouw voor een periode van 30 jaar voor schooldoeleinden te bestemmen, maakt de toegelichte maatregel niet onevenredig of nutteloos. Ten eerste maakt hij het mogelijk de naleving van de subsidiëringsvoorwaarde te controleren. Ten tweede maakt hij het mogelijk zich te vergewissen van het goede beheer en gebruik van de schoolgebouwen, dat losstaat van de voorwaarde met betrekking tot de bestemming. Ten slotte wordt hij enkel opgelegd aan de inrichtende machten die ervoor kiezen aanzienlijke subsidies te genieten en die bijgevolg aanvaarden om zich aan die regeling te onderwerpen die geen ander doel heeft dan zich te vergewissen van het goede beheer van de gebouwen waarin investeringen worden gedaan die worden gefinancierd door de Franse Gemeenschap.
Gezien de reeds bestaande opdrachten van de commissarissen bij de instellingen voor hoger onderwijs, heeft het voorliggende mechanisme geen betrekking op die instellingen. Daarom is het mechanisme van toepassing op de inrichtende machten van het leerplichtonderwijs, waarin geen commissaris wordt aangewezen, maar niet op de inrichtende machten van een instelling voor hoger onderwijs.
De instellingen van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs worden niet aan dat mechanisme onderworpen. De Gemeenschap controleert het beheer van de gebouwen waarvan zij eigenaar is. De inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs zijn overheden, wier beslissingen worden bekendgemaakt en onderworpen zijn aan de regeling van de administratieve transparantie. Het is dus niet nodig hun het toegelichte mechanisme op te leggen teneinde zicht te hebben op het beheer van de betrokken gebouwen en op de schoolbestemming ervan » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2021-2022, nr. 277/1, p. 16). B.45.2. Daaruit blijkt dat de decreetgever, door het betwiste mechanisme van overdracht van het zakelijk recht in te voeren, twee doelstellingen heeft nagestreefd.
Hij heeft een controle willen invoeren van, enerzijds, het beheer van de schoolgebouwen van het gesubsidieerde vrije net die een aanzienlijke subsidie hebben genoten en, anderzijds, het behoud van de bestemming van dezelfde schoolgebouwen voor een school, via regeringscommissarissen die zitting hebben in de patrimoniummaatschappijen voor het beheer van de schoolgebouwen van het gesubsidieerde vrije onderwijsnet waaraan die schoolgebouwen worden overgedragen.
B.46.1. In tegenstelling tot hetgeen in de parlementaire voorbereiding wordt vermeld, is de opdracht van de regeringscommissarissen die zitting hebben in de maatschappijen voor vermogensbeheer van het gesubsidieerde vrije onderwijsnet, evenwel beperkt tot het controleren of de aan de maatschappij overgedragen schoolgebouwen voor onderwijsdoeleinden worden gebruikt. Bij artikel 26, § 1, derde lid, van het bestreden decreet wordt de opdracht van de commissarissen immers als volgt omschreven : « De commissaris heeft tot opdracht na te gaan of de door de onderneming beheerde gebouwen om onderwijsdoeleinden worden gebruikt.
Elke vervreemding van een gebouw waarvoor in het kader van de huidige regeling een subsidie is ontvangen, is afhankelijk van zijn instemming ».
Daarenboven beschikt de regeringscommissaris, krachtens artikel 26, § 1, vijfde lid, van hetzelfde decreet, over « een vetorecht tegen beslissingen die in strijd met de voor deze VZW's geldelijke wettelijke bepalingen zijn genomen over de toewijzing van de overgedragen gebouwen aan het onderwijs ».
De door de commissarissen uitgeoefende controle heeft dus geen betrekking op het globale beheer van de schoolgebouwen waarvan het zakelijk recht is overgedragen aan maatschappijen voor vermogensbeheer van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
B.46.2. Daaruit volgt dat het betwiste mechanisme niet pertinent is om het doel te bereiken dat erin bestaat een controle in te voeren op het volledige beheer van de schoolgebouwen die krachtens de bestreden bepaling moeten worden overgedragen.
Datzelfde mechanisme is daarentegen pertinent om het de Franse Gemeenschap mogelijk te maken het behoud van de schoolbestemming van de schoolgebouwen van het gesubsidieerde vrije net die een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd hebben genoten, te controleren.
B.47.1. Het Hof dient nog te bepalen of het betwiste mechanisme evenredig is ten aanzien van dat laatste doel.
B.47.2. Uit de in B.45.1 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat noch de Franse Gemeenschap, noch de inrichtende machten die tot het gesubsidieerd officieel onderwijs behoren, namelijk de gemeenten en de provincies, aan het in artikel 26 van het bestreden decreet vervatte mechanisme worden onderworpen, aangezien de Franse Gemeenschap zelf « het beheer » kan controleren van de gebouwen waarvan zij eigenaar is en aangezien de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs openbare overheden zijn die zijn onderworpen aan de regeling inzake openbaarheid van bestuur.
B.47.3. De beslissingen van de gemeenten en provincies die onderwijs organiseren op het grondgebied van het Franse taalgebied van het Waalse Gewest of in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, worden daadwerkelijk onderworpen aan verscheidene vereisten inzake openbaarheid en transparantie.
Er kan worden aangenomen dat die regeling, hoewel zij in het belang van de bestuurden is geconcipieerd, de Franse Gemeenschap kan dienen om toegang te krijgen tot elke beslissing van een gemeente of een provincie met betrekking tot het gebruik voor onderwijsdoeleinden van de gebouwen van het gesubsidieerd officieel onderwijs die op grond van het bestreden decreet een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd zouden hebben genoten.
B.47.4. De Franse Gemeenschap kan overigens controleren of de schoolgebouwen die zijn bestemd voor het onderwijs dat zij organiseert, voor onderwijsdoeleinden worden gebruikt.
B.47.5. Het is dus redelijk verantwoord dat de betwiste maatregel noch op de Franse Gemeenschap, noch op de inrichtende machten van het gesubsidieerde officiële net van toepassing is.
B.48.1. Vervolgens blijkt uit de in B.45.1 aangehaalde parlementaire voorbereiding dat de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net die hoger onderwijs buiten de universiteit organiseren, niet worden beoogd in de betwiste maatregel van overdracht van een zakelijk recht, aangezien zij reeds worden onderworpen aan een controle die wordt uitgeoefend door regeringscommissarissen of afgevaardigden van de Regering.
B.48.2. De controle-instrumenten die met name bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 9 september 1996 « betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen » en bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 20 december 2001 « tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten) » zijn ingevoerd, omvatten immers controlemechanismen die door regeringscommissarissen of -afgevaardigden kunnen worden aangewend ten aanzien van de inrichtende machten en de overheden van de hogescholen en kunsthogescholen in de Franse Gemeenschap. Die oefenen een wettigheidscontrole uit op de beslissingen die zijn genomen door de inrichtende machten of door de overheden van die scholen, met de mogelijkheid om bij de Franse Gemeenschapsregering een beroep in te stellen. De Regeringscommissarissen en -afgevaardigden brengen daarenboven verslag uit aan de Franse Gemeenschapsregering over de werking van elke instelling voor hoger onderwijs.
B.48.3. Er kan worden aangenomen dat de door de regeringscommissarissen en -afgevaardigden uitgeoefende controle op de hogescholen en de kunsthogescholen een controle van het gebruik voor onderwijsdoeleinden van de betrokken schoolgebouwen inhoudt.
Het is dus redelijk verantwoord dat het in artikel 26 van het bestreden decreet vervatte mechanisme niet wordt toegepast op de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net die hoger onderwijs buiten de universiteit organiseren.
B.49.1. Het Hof dient nog na te gaan of de betwiste maatregel tot eigendomsoverdracht, in zoverre hij enkel van toepassing is op de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net die ander onderwijs dan hoger onderwijs organiseren, onevenredige gevolgen heeft voor die inrichtende machten, gelet op het doel dat ermee wordt nagestreefd.
B.49.2. Bij de bestreden bepaling wordt een overdracht van zakelijke rechten, opgelegd voor een periode van minstens 30 jaar om een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd te kunnen genieten, en zulks ongeacht de waarde van het gebouw waarvan de inrichtende machten afstand doen. De overdracht geschiedt zonder tegenprestatie, krachtens artikel 26, § 1, eerste lid, van het bestreden decreet.
B.49.3.1. Gelet op die verschillende elementen, vormt de bestreden bepaling een inmenging van een zekere ernst in het recht op het ongestoord genot van de eigendom van de eigenaars van de schoolgebouwen waarvoor een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd aanvraagt.
B.49.3.2. Dergelijke inmenging moet een billijk evenwicht vertonen tussen de vereisten van het algemeen belang en die van de bescherming van het recht op het ongestoord genot van eigendom. Er moet een redelijk verband van evenredigheid bestaan tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel.
B.49.4. De toekenning van een subsidie aan een privépersoon, ook al is hij belast met een functionele openbare dienst, houdt een controle vanwege de overheid in met betrekking tot de goede bestemming van de toegekende bedragen.
B.49.5. Als overheid die belast is met het verdelen van Europese subsidiëringen die zijn toegewezen voor het gedeelte « schoolgebouwen » van het Belgische plan voor herstel en veerkracht, moet de Franse Gemeenschap zich ervan kunnen vergewissen dat die subsidies dienen voor het doel van algemeen belang waarvoor zij werden uitgekeerd.
B.49.6. Artikel 24, § 2, van het bestreden decreet bepaalt : « Indien het gesubsidieerde gebouw gedurende de in artikel 4, 2°, bepaalde minimumperiode van 30 jaar niet om schooldoeleinden wordt gebruikt, betaalt de inrichtende macht de ontvangen subsidie terug naar rata van het aantal resterende jaren tussen het jaar van de vaste subsidieovereenkomst en het jaar waarin de periode van 30 jaar verstrijkt ».
Artikel 4, 2°, van het bestreden decreet bepaalt : « Projecten die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor de in artikel 3 bedoelde oproep tot het indienen van projecten indien : [...] 2. het betrokken schoolgebouw eigendom is van de aanvrager of deze heeft er een eigen zakelijk recht op of heeft het overgedragen aan een openbare of patrimoniale beheervennootschap van schoolgebouwen, waardoor deze [erover] kan beschikken, en is bestemd om gedurende ten minste 30 jaar vanaf de datum van de toekenning van de vaste financieringsovereenkomst voor schooldoeleinden te worden gebruikt ». Die artikelen 4, 2°, en 24, § 2, van het bestreden decreet stellen de toekenning en het behoud van de subsidies afhankelijk van de inachtneming, door de inrichtende machten en door de eigenaars van de betrokken schoolgebouwen, ongeacht het onderwijsnet waartoe zij behoren, van de voorwaarde volgens welke de schoolgebouwen die subsidiëringen op grond van het bestreden decreet hebben genoten, gedurende een minimumperiode van 30 jaar vanaf de toekenning van de vaste financieringsovereenkomst moeten worden bestemd voor onderwijsdoeleinden.
B.49.7. Teneinde het de Franse Gemeenschap mogelijk te maken de inachtneming van die voorwaarde voor inaanmerkingneming daadwerkelijk te controleren, is het niet kennelijk onevenredig om de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net die ander onderwijs dan hoger onderwijs organiseren, te onderwerpen aan het in artikel 26 van het bestreden decreet vervatte mechanisme.
Vooreerst moet worden opgemerkt dat de overdracht geschiedt ten voordele van een maatschappij voor vermogensbeheer die « gemeen [is] aan alle eigenaars van scholen van dezelfde aard ».
In een dergelijk mechanisme wordt overigens reeds voorzien bij artikel 10, § 1, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 november 2007 « betreffende het prioritaire programma voor werken aan de schoolgebouwen van het gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs, van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs en van het secundair onderwijs voor sociale promotie, van het kunstonderwijs met beperkt leerplan, van de psycho-medisch-sociale centra alsook van de internaten van het gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap ».
B.49.8. Het betwiste overdrachtsmechanisme is overigens enkel van toepassing wanneer een inrichtende macht van het gesubsidieerde vrije net een aanzienlijke subsidie, met andere woorden een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd, wenst te verkrijgen.
B.49.9. Bovendien, in tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partijen aanvoeren, kan de beslissing van een inrichtende macht van het gesubsidieerde vrije net om het zakelijk recht dat betrekking heeft op een schoolgebouw met toepassing van de bestreden bepaling over te dragen aan een maatschappij voor vermogensbeheer, niet het voorwerp uitmaken van een vetorecht van de Franse Gemeenschap, aangezien die inrichtende macht een lening is aangegaan die wordt gewaarborgd door het Waarborgfonds voor schoolgebouwen, bedoeld in hoofdstuk IV van het decreet van de Franse Gemeenschap van 5 februari 1990 « betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap ».
Anders daarover oordelen zou erop neerkomen dat wordt verondersteld dat de Franse Gemeenschap machtsmisbruik pleegt.
B.49.10. De bestreden bepaling dient aldus te worden begrepen dat het overgedragen zakelijk recht moet terugkeren naar de houder van het zakelijk recht, tenzij op dat ogenblik anders wordt overeengekomen.
B.49.11. Ten slotte, in tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partijen aangeven, wordt aan de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net die geen eigenaar zijn van de schoolgebouwen die zij bezetten, niet de mogelijkheid ontzegd om op grond van het bestreden decreet subsidies van meer dan 383 805 euro geïndexeerd te verkrijgen. Het betwiste overdrachtsmechanisme belet de eigenaars van die gebouwen immers niet het zakelijk recht dat betrekking heeft op die onroerende goederen over te dragen aan een maatschappij voor vermogensbeheer, opdat de inrichtende macht die ze bezet, een subsidie van meer dan 383 805 euro geïndexeerd kan aanvragen.
Die operatie kan weliswaar een nieuwe organisatie of een nieuwe juridische constructie inhouden met het oog op het beheer van de schoolgebouwen die ter beschikking worden gesteld van bepaalde inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net, bijvoorbeeld de vereffening van verenigingen wier enige statutaire doel erin bestaat schoolgebouwen te bezitten om ze ter beschikking te stellen van inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net. Zij belet de inrichtende machten evenwel niet om hun onderwijs vrij te verstrekken, noch om de op grond van het decreet toegewezen Europese subsidies te genieten.
B.49.12. Bijgevolg is de in artikel 26 van het bestreden decreet vervatte maatregel niet onevenredig met het nagestreefde doel.
B.50. Het tweede middel is niet gegrond.
Wat betreft het derde middel B.51. De verzoekende partijen leiden een derde middel af uit de schending van de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 12 en 22 van de verordening (EU) 2021/241, in zoverre de artikelen 3 en 30 van het bestreden decreet de inrichtende machten verplichten om hun subsidieaanvraag, die alle in het decreet vermelde informatie moet bevatten, uiterlijk tegen 31 december 2021 in te dienen, op straffe van niet-ontvankelijkheid.
B.52.1. De Franse Gemeenschapsregering voert de niet-ontvankelijkheid van het middel aan in zoverre de uiterste datum van 31 december 2021 niet wordt vermeld in het bestreden decreet, maar voortvloeit uit de bekendmaking, op 1 oktober 2021, van de voormelde omzendbrief nr. 8291 van de Franse Gemeenschapsregering.
B.52.2. Hoewel de datum van 31 december 2021 niet daadwerkelijk is opgenomen in het bestreden decreet maar in de omzendbrief, is het beginsel volgens hetwelk de termijn waarbinnen de volledige aanvraagdossiers moeten worden ingediend bij de Franse Gemeenschap drie maanden bedraagt vanaf de toezending van de omzendbrief, evenwel opgenomen in artikel 3, § 1, laatste lid, van het bestreden decreet.
Daarenboven werd het bestreden decreet, dat dateert van 30 september 2021, pas op 21 oktober 2021 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, hoewel het met terugwerkende kracht uitwerking heeft sedert 1 oktober 2021 krachtens artikel 30 van het bestreden decreet. De omzendbrief dateert van 1 oktober 2021, datum die het aanvangspunt van de betwiste termijn van drie maanden aangeeft.
De verzoekende partijen wisten dus vanaf 1 oktober 2021 dat zij tot 31 december 2021 een volledig aanvraagdossier konden indienen.
B.52.3. In tegenstelling tot hetgeen de Franse Gemeenschapsregering beweert, bekritiseren de verzoekende partijen wel degelijk de beperkte termijn die hun werd toegekend om een volledig aanvraagdossier in te dienen krachtens artikel 3, in samenhang gelezen met artikel 30, van het bestreden decreet. Zij zijn van mening dat die termijn discriminerend is voor de inrichtende machten van het gesubsidieerde vrije net.
Bijgevolg is het middel ontvankelijk.
B.52.4. De exceptie wordt verworpen.
B.53. De termijn van drie maanden om een volledig aanvraagdossier in te dienen was identiek voor alle inrichtende machten van de drie onderwijsnetten.
B.54.1. De temporele verplichtingen die op Europees niveau worden opgelegd bij de verordening (EU) 2021/241 en bij het uitvoeringsbesluit nr. 10161/21 van de Raad van de Europese Unie, verantwoorden voldoende dat de termijn werd vastgesteld op drie maanden.
B.54.2. Vervolgens, zelfs in de veronderstelling dat de administratie van de Franse Gemeenschap, in zoverre zij de auteur van de omzendbrief nr. 8291 is, de aanvraagdossiers voor de schoolgebouwen van de Franse Gemeenschap heeft kunnen voorbereiden vóór 1 oktober 2021, heeft de termijn van drie maanden, hoewel hij kort is, de inrichtende machten van alle onderwijsnetten desalniettemin in staat kunnen stellen om een volledig aanvraagdossier in te dienen.
Het feit dat de meeste verzoekende partijen in staat zijn geweest om een aanvraagdossier in te dienen, toont aan dat het niet onmogelijk of overdreven moeilijk is geweest om tijdig een dossier in te dienen.
B.54.3. Bijgevolg is de gelijke behandeling objectief en redelijk verantwoord.
B.55. Het derde middel is niet gegrond.
Om die redenen, het Hof - vernietigt de artikelen 5 en 19 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021 « betreffende het investeringsplan voor schoolgebouwen in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht »; - onder voorbehoud van de interpretaties vermeld in B.49.9 en B.49.10, verwerpt het beroep voor het overige.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 mei 2022.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux P. Nihoul