Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 juni 2022

Uittreksel uit arrest nr. 23/2022 van 10 februari 2022 Rolnummer 7469 In zake: de prejudiciële vragen betreffende artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld u wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2022203148
pub.
13/06/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 23/2022 van 10 februari 2022 Rolnummer 7469 In zake: de prejudiciële vragen betreffende artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 24 november 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 26 november 2020, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de algemene beginselen inzake de toegang tot de rechter, in zoverre het niet ertoe verplicht dat het exploot van betekening van een vonnis, op straffe van nietigheid, melding maakt van de rechtsmiddelen, van de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel of die rechtsmiddelen moeten worden ingesteld en van de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om daarvan kennis te nemen ? 2. Bestaat, in voorkomend geval, een met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet strijdig verschil in behandeling tussen een rechtzoekende aan wie de griffie kennisgeeft van een vonnis en die, met toepassing van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek, een kennisgeving ontvangt waarin de rechtsmiddelen, de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel of die rechtsmiddelen moeten worden ingesteld en de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om daarvan kennis te nemen, worden vermeld, en een rechtzoekende aan wie een gerechtsdeurwaarder een vonnis betekent, waarbij het exploot van betekening geen enkele van die vermeldingen moet bevatten, met toepassing van artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt : « Het exploot van betekening moet door de optredende gerechtsdeurwaarder ondertekend zijn en vermelden : 1° de dag, de maand en het jaar, en de plaats van de betekening;2° de naam, de voornaam, de woonplaats en, in voorkomend geval, het gerechtelijk elektronisch adres of het adres van elektronische woonstkeuze, de hoedanigheid en de inschrijving in de Kruispuntbank van ondernemingen van de persoon op wiens verzoek het exploot wordt betekend;3° de naam, de voornaam, de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats en, in voorkomend geval, het gerechtelijk elektronisch adres of adres van elektronische woonstkeuze en de hoedanigheid van de persoon voor wie het exploot bestemd is;4° de naam, voornaam en, bij voorkomend geval, de hoedanigheid van de persoon aan wie afschrift ter hand gesteld is, of in het geval bedoeld in artikel 38, § 1, het achterlaten van het afschrift, of in de gevallen bedoeld in artikel 40, de afgifte van het exploot op de post;5° de naam en de voornaam van de gerechtsdeurwaarder en het adres van zijn kantoor;6° de omstandige opgave van de kosten der akte. De persoon aan wie het afschrift wordt ter hand gesteld, tekent het origineel voor ontvangst. Weigert hij te tekenen, dan maakt de deurwaarder daarvan melding in het exploot ».

B.2. Met de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht de bestaanbaarheid na te gaan van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de algemene beginselen die het recht op toegang tot de rechter waarborgen, in zoverre zij niet oplegt dat het exploot van betekening van een vonnis, op straffe van nietigheid, melding maakt van de rechtsmiddelen, van de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel of die rechtsmiddelen moeten worden aangewend en van de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om daarvan kennis te nemen.

Met de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht de bestaanbaarheid na te gaan van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de algemene beginselen die het recht op toegang tot de rechter waarborgen, in zoverre zij een onverantwoord verschil in behandeling zou invoeren tussen, enerzijds, de rechtzoekende aan wie de griffie kennisgeeft van een vonnis, waarbij de kennisgeving, overeenkomstig artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek, melding maakt van de rechtsmiddelen, van de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel of die rechtsmiddelen moeten worden aangewend en van de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om daarvan kennis te nemen, en, anderzijds, de rechtzoekende aan wie een gerechtsdeurwaarder een vonnis betekent, waarbij het exploot van betekening geen enkel van die vermeldingen moet bevatten.

B.3.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre die bepaling niet vereist, op straffe van nietigheid, dat in de betekening van een vonnis melding wordt gemaakt van de rechtsmiddelen, van de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel of die rechtsmiddelen moeten worden aangewend, en van de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om ervan kennis te nemen.

Het Hof moet nagaan of het feit dat die vermeldingen niet vereist zijn in de betekening van een vonnis, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de algemene beginselen die het recht op toegang tot de rechter waarborgen.

B.3.2. Gelet op de onderlinge samenhang ervan, onderzoekt het Hof beide vragen samen.

B.4. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5. Het recht op toegang tot de rechter, dat een aspect vormt van het recht op een eerlijk proces, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, met name ten aanzien van het instellen van een rechtsmiddel binnen een bepaalde termijn. Die voorwaarden mogen evenwel niet ertoe leiden het recht dermate te beperken dat het in wezen wordt aangetast.

Het recht op toegang tot de rechter wordt geschonden indien de regeling ervan niet langer de rechtszekerheid en de goede rechtsbedeling dient, maar veeleer een soort barrière vormt die de rechtsonderhorige verhindert dat zijn geschil ten gronde door de bevoegde rechter wordt beoordeeld (EHRM, 27 juli 2006, Efstathiou e.a. t. Griekenland, § 24;24 februari 2009, L'Erablière ASBL t. België, § 35).

B.6.1. Het behoort tot de beleidskeuze van de wetgever om te bepalen op welke wijze het meedelen van akten van rechtspleging wordt geregeld en welke de nadere regels zijn waaronder die mededeling geschiedt.

Wanneer de wetgever een wijze van mededeling van de rechterlijke beslissingen kiest, staat het eveneens aan hem om, indien hij dat nodig acht, de vermelding van bepaalde inlichtingen ten behoeve van de adressaten ervan op te leggen.

B.6.2. Artikel 32, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek definieert de betekening als « de afgifte van een origineel of een afschrift van de akte; zij geschiedt bij gerechtsdeurwaardersexploot of, in de gevallen die de wet bepaalt, in de vormen die deze voorschrijft ». De betekening bij deurwaardersexploot vormt de algemene regel in het gerechtelijk privaatrecht voor de mededeling van de akten van rechtspleging, waaronder de rechterlijke beslissingen.

Overeenkomstig artikel 46, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek kan van de betekening bij deurwaardersexploot alleen worden afgeweken in de bij de wet bepaalde gevallen, en dit door een kennisgeving bij gerechtsbrief. De nadere regels inzake de gemeenrechtelijke kennisgeving, geregeld in artikel 46, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, verschillen van die waarin is voorzien voor de kennisgeving van de beslissingen bedoeld in artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

B.6.3. Als wijze van gemeenrechtelijke mededeling van de rechterlijke beslissingen heeft de betekening tot doel, enerzijds, de adressaat ervan in te lichten over de inhoud van de betekende beslissing, die aldus uitwerking kan hebben, en, anderzijds, de termijnen van beroep, waaronder de gemeenrechtelijke termijn van hoger beroep bepaald in artikel 1051, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, te doen ingaan. Artikel 57, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat, tenzij de wet anders voorschrijft, de termijn van verzet, van hoger beroep en van voorziening in cassatie ingaat vanaf de betekening.

Overeenkomstig het in het geding zijnde artikel 43, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek moet het exploot van betekening verschillende vermeldingen bevatten.

Artikel 47bis van het Gerechtelijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 13 van de wet van 25 mei 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/05/2018 pub. 30/05/2018 numac 2018031110 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde sluiten « tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde », bepaalt : « De in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid.

Ingeval de betekening of de kennisgeving van een beslissing nietig is, neemt de termijn om een rechtsmiddel aan te wenden geen aanvang ».

Onder de vermeldingen die, op straffe van nietigheid, de betekening van een vonnis moet bevatten, legt de in het geding zijnde bepaling niet op dat melding moet worden gemaakt van de rechtsmiddelen, van de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel of die rechtsmiddelen moeten worden ingesteld en van de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om daarvan kennis te nemen.

B.7.1. Zoals vervangen bij artikel 20 van de wet van 12 januari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/1993 pub. 07/04/2009 numac 2009000212 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. - Duitse vertaling sluiten « houdende een urgentieprogramma voor een meer solidaire samenleving » en gewijzigd bij de wetten van 24 april 2003 en 13 december 2005, bepaalt artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek : « In afwijking van het vorige lid, voor de zaken opgesomd in artikel 704, § 2, alsook inzake adoptie brengt de griffier binnen de acht dagen bij gerechtsbrief het vonnis ter kennis van de partijen.

Op straffe van nietigheid vermeldt deze kennisgeving de rechtsmiddelen, de termijn binnen welke dit verhaal moet worden ingesteld evenals de benaming en het adres van de rechtsmacht die bevoegd is om er kennis van te nemen ».

B.7.2. Volgens artikel 792, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in de aangelegenheden van sociale zekerheid vermeld in artikel 704, § 2, van hetzelfde Wetboek en voor de beslissingen inzake adoptie, brengt de griffier binnen acht dagen bij gerechtsbrief het vonnis ter kennis van de partijen. Die kennisgeving vermeldt, op straffe van nietigheid, de rechtsmiddelen, de termijn binnen welke die moeten worden ingesteld, alsmede de benaming en het adres van de rechtsmacht die bevoegd is om kennis ervan te nemen (artikel 792, derde lid). Die bepaling moet het mogelijk maken « de personen en organisaties die het voorwerp zijn van een beslissing [...], snel in te lichten » (Parl.

St., Kamer, B.Z. 1991-1992, nr. 630/5, p. 63).

De in artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek vervatte regeling vormt een uitzondering op de in de artikelen 791 en 792, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek vervatte gemeenrechtelijke regeling, betreffende het meedelen van rechterlijke beslissingen.

Volgens artikel 791 van het Gerechtelijk Wetboek wordt de uitgifte van het vonnis door de griffier afgegeven aan de partijen in het geding die erom verzoeken en dit met het oog op de betekening en de uitvoering van dat vonnis. Volgens artikel 792, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek zendt de griffier, binnen acht dagen na de uitspraak van het vonnis, bij gewone brief een niet-ondertekend afschrift van het vonnis aan elke partij of, in voorkomend geval, aan hun advocaten.

De in artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek vervatte regeling verschilt van de gemeenrechtelijke regeling, doordat de erin bedoelde kennisgeving, enerzijds, gebeurt door de griffier bij gerechtsbrief, en, anderzijds, de rechtsmiddelen, de termijn binnen welke die moeten worden ingesteld, en de benaming en het adres van de rechtsmacht die bevoegd is om kennis ervan te nemen, moet vermelden.

In de gemeenrechtelijke regeling zendt de griffier weliswaar een niet-ondertekend afschrift van het vonnis aan de partijen of hun advocaten, maar het komt toe aan de belanghebbende partij om de uitgifte van het vonnis bij de griffier op te vragen en die bij deurwaardersexploot te laten betekenen aan de overige partijen.

B.8. Hoewel de wetgever, zoals het Hof heeft geoordeeld bij zijn arresten nrs. 142/2002 (B.5 en B.6), 40/2007 (B.6.2) en 16/2008 (B.9), zonder discriminatie, in de bijzondere aangelegenheden bedoeld in artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, vermocht te voorzien in specifieke regels ten aanzien van de vermeldingen die in de kennisgeving worden geëist, dient hier te worden nagegaan of de ontstentenis van vermeldingen met betrekking tot de rechtsmiddelen, in de gemeenrechtelijke wijze van mededeling die de betekening vormt, de toegang tot de rechter van de betrokken rechtzoekenden niet op discriminerende wijze kan belemmeren.

B.9.1. Teneinde de daadwerkelijke uitoefening van de rechtsmiddelen binnen de termijn die ingaat vanaf de betekening te kunnen waarborgen, dienen in beginsel aan de adressaat van de betekening afdoende waarborgen te worden geboden om op korte termijn en zonder buitengewone inspanningen te kunnen kennisnemen van de stukken die hem worden toegezonden, maar ook van de nadere regels van beroep tegen het vonnis dat hem is meegedeeld.

B.9.2. Het recht om beroep in te stellen, mag weliswaar worden omgeven met procedurele vereisten bij het aanwenden van rechtsmiddelen, maar die vereisten mogen het de rechtzoekenden niet onmogelijk maken de beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden (EHRM, 28 oktober 1998, Pérez de Rada Cavanilles t. Spanje, § § 44-45; 24 mei 2007, Da Luz Domingues Ferreira t. België, § 57; 1 maart 2011, Faniel t. België, § 26). De regels met betrekking tot het naleven van termijnen om een rechtsmiddel aan te wenden, beogen een behoorlijke rechtsbedeling en inzonderheid ook de rechtszekerheid te waarborgen (EHRM, 28 oktober 1998, Pérez de Rada Cavanilles t. Spanje, § 45).

Teneinde het recht op toegang tot de rechter te waarborgen, is het niet alleen van belang dat de regels met betrekking tot de mogelijkheden inzake de rechtsmiddelen en de termijnen duidelijk worden gesteld, maar ook dat zij zo expliciet mogelijk aan de rechtzoekenden ter kennis worden gebracht zodat dezen gebruik ervan kunnen maken overeenkomstig de wet. Dat geldt inzonderheid voor een persoon die bij verstek wordt veroordeeld, die bij de betekening van dat vonnis onmiddellijk op een betrouwbare en officiële manier moet worden geïnformeerd over de beschikbare rechtsmiddelen, de termijnen om die aan te wenden en de te respecteren vormvereisten (EHRM, 24 mei 2007, Da Luz Domingues Ferreira t. België, § § 58-59; 29 juni 2010, Hakimi t. België, § § 35-36; 1 maart 2011, Faniel t. België, § 30); hetzelfde geldt voor een rechtzoekende die niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat en betrokken is bij een burgerlijke procedure (EHRM, 31 januari 2012, Assunç+o Chaves, § 81) en « op duidelijke, betrouwbare en officiële wijze moet worden geïnformeerd over de rechtsmiddelen en de vormen en termijnen van beroep » ( § 87). Hoewel zij op bijzondere wijze van toepassing zijn op de voormelde situaties, gelden die wezenlijke vereisten inzake het recht op toegang tot de rechter, dat een aspect van het recht op een eerlijk proces vormt, op algemene wijze ten aanzien van iedere rechtzoekende, die moet weten welk gevolg kan worden gegeven aan een vonnis, zodat die vereisten van toepassing zijn op de betekening van een vonnis, die, zoals is vermeld in B.6.2, de algemene regel in het gerechtelijke privaatrecht vormt voor de mededeling van de vonnissen.

De vermelding van het bestaan van rechtsmiddelen in de betekening van een jurisdictionele beslissing is een essentieel element van het algemeen beginsel van behoorlijke rechtsbedeling en van het recht op toegang tot de rechter. Het recht op een eerlijk proces vereist immers niet alleen dat de mogelijkheden en termijnen om rechtsmiddelen aan te wenden, duidelijk worden gesteld, maar ook dat zij zo expliciet mogelijk aan de rechtzoekende ter kennis worden gebracht. Dat is precies het doel zelf van een betekening, namelijk de rechtzoekende inlichten.

B.9.3. De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat hebben, in de regeerperiode 1991-1995, een ontwerp van artikel 46bis van het Gerechtelijk Wetboek aangenomen (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nrs. 962/1 e.v.), dat tot doel had te waarborgen dat de nadere regels van beroep worden vermeld, met name, in de betekening. Die bepaling is evenwel niet afgekondigd door de Koning.

B.10. In zoverre het niet erin voorziet dat, bij de betekening van een vonnis, de rechtsmiddelen, de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel of die rechtsmiddelen moeten worden aangewend, alsook de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om daarvan kennis te nemen, moeten worden vermeld, is artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de algemene beginselen die het recht op toegang tot de rechter waarborgen.

B.11. Teneinde de rechtszekerheid te vrijwaren ten aanzien van de gevolgen van de betekeningen die niet zouden voldoen aan die wezenlijke waarborgen en teneinde de wetgever de nodige tijd te laten om de nadere regels inzake die informatie te bepalen, dienen de gevolgen van de ongrondwettig verklaarde bepaling te worden gehandhaafd in de in het dictum aangegeven mate.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - In zoverre het niet erin voorziet dat, bij de betekening van een vonnis, de rechtsmiddelen, de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel of die rechtsmiddelen moeten worden aangewend, alsook de benaming en het adres van het rechtscollege dat bevoegd is om daarvan kennis te nemen, moeten worden vermeld, schendt artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de algemene beginselen die het recht op toegang tot de rechter waarborgen. - De gevolgen van de betekeningen die overeenkomstig artikel 43 van het Gerechtelijk Wetboek zijn of zullen worden uitgevoerd, worden gehandhaafd tot de aanneming, door de wetgever, van een bepaling die verzekert dat, bij de betekening van een vonnis, de voormelde vermeldingen ter kennis worden gebracht van de rechtzoekende, en uiterlijk tot en met 31 december 2022.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 10 februari 2022.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul

^