Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 september 2022

Uittreksel uit arrest nr. 52/2022 van 31 maart 2022 Rolnummer 7549 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 621 van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit d wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2022202589
pub.
29/09/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 52/2022 van 31 maart 2022 Rolnummer 7549 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 621 van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, D. Pieters en S. de Bethune, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 24 maart 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 april 2021, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 621 van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10, 11 of 22 van de Grondwet, in zoverre het het herstel in eer en rechten uitsluit van de personen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot internering of betreffende de internering, genomen met toepassing van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten betreffende de internering of de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 621 van het Wetboek van strafvordering, dat bepaalt : « Iedere veroordeelde tot straffen die niet kunnen worden uitgewist overeenkomstig artikel 619, kan in eer en rechten hersteld worden, indien hij sedert ten minste tien jaar geen zodanig herstel heeft genoten.

Indien het herstel in eer en rechten sedert minder dan tien jaar is verleend en alleen betrekking heeft op de veroordelingen bedoeld in artikel 627, kan het Hof evenwel beslissen dat zulks geen beletsel vormt voor een nieuw herstel in eer en rechten voor het verstrijken van deze termijn ».

B.2.1. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van de regeling van het herstel in eer en rechten, waarbij, mits de wettelijk bepaalde voorwaarden zijn vervuld, door een rechterlijke beslissing ten voordele van een bepaald persoon voor de toekomst een einde wordt gemaakt aan de strafrechtelijke gevolgen van een veroordeling tot een criminele, een correctionele of een politiestraf.

B.2.2. Met het herstel in eer en rechten streeft de wetgever voornamelijk de doelstelling van maatschappelijke reclassering na.

Reeds bij de wet van 25 april 1896 werd de figuur van het eerherstel gezien als een moreel herstel dat door de openbare macht wordt toegekend aan een veroordeelde wiens gedrag onberispelijk is geweest (Pasin., 1896, p. 111). Ook bij de wet van 7 april 1964 « betreffende de uitwissing van veroordelingen en het eerherstel in strafzaken » werd gesteld dat « de nieuwe wetgeving [tegemoet] komt aan het verlangen van vergeving voor de veroordeelde » en « dit is trouwens in het belang van de maatschappelijke rust » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 186, p. 2). Herstel in eer en rechten dient bijgevolg zowel het belang van de veroordeelde als het belang van de maatschappij.

B.2.3. Eenieder die is veroordeeld tot een straf komt in aanmerking voor herstel in eer en rechten, ongeacht of het gaat om een criminele, een correctionele of een politiestraf, met uitzondering van die straffen die vatbaar zijn voor uitwissing overeenkomstig de artikelen 619 en 620 van het Wetboek van strafvordering (artikel 621).

De veroordeelde moet in beginsel de vrijheidsstraffen hebben ondergaan en de geldstraffen volledig hebben gekweten (artikel 622). Tevens moet hij alle in het vonnis vastgestelde verplichtingen inzake teruggave, schadevergoeding en betaling van kosten hebben voldaan (artikel 623).

Ten slotte moet de betrokkene een proeftijd ondergaan, gedurende welke hij een vaste verblijfplaats in België of in het buitenland moet hebben gehad, blijk moet hebben gegeven van verbetering en van goed gedrag moet zijn geweest (artikel 624).

B.2.4. Herstel in eer en rechten heeft tot gevolg dat voor de toekomst een einde wordt gemaakt aan de strafrechtelijke gevolgen van de veroordeling, aldus bepaald bij artikel 634 van het Wetboek van strafvordering : « Herstel in eer en rechten doet voor het toekomende alle gevolgen van de veroordeling ophouden in de persoon van de veroordeelde, onverminderd de rechten door derden verkregen, en met name : Het doet in de persoon van de veroordeelde de onbekwaamheden ophouden die uit de veroordeling zijn voortgevloeid;

Het verhindert dat die beslissing als grondslag dient voor de herhaling, een beletsel vormt voor de voorwaardelijke veroordeling of in de uittreksels uit het strafregister of uit het militair stamboek wordt vermeld;

Het herstelt de veroordeelde niet in de titels, graden, openbare ambten, bedieningen en betrekkingen die hij door afzetting verloren heeft;

Het ontheft hem niet van de onwaardigheid om te erven;

Het verhindert noch de rechtsvordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed, noch de rechtsvordering tot schadevergoeding, die op de rechterlijke beslissing gegrond is ».

B.3.1. Onder de verschillende strafrechtelijke gevolgen waaraan het herstel in eer en rechten een einde maakt, beoogt artikel 634 van het Wetboek van strafvordering met name de vermelding van de beslissing tot veroordeling in de uittreksels uit het strafregister.

B.3.2. In artikel 589 van het Wetboek van strafvordering wordt het centraal strafregister gedefinieerd als « een systeem van geautomatiseerde verwerking gehouden onder het gezag van de Minister van Justitie waarin [...] gegevens betreffende beslissingen genomen in strafzaken of ter bescherming van de maatschappij worden geregistreerd, bewaard en gewijzigd ».

Artikel 590 van het Wetboek van strafvordering bepaalt de gegevens die voor elke persoon in het strafregister worden geregistreerd. Het eerste lid, 4°, van die bepaling, zoals vervangen bij artikel 89 van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten « betreffende de internering » (hierna : de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten), beoogt : « beslissingen tot internering, tot toekenning of herroeping van de invrijheidstelling op proef of vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering en tot definitieve invrijheidstelling die genomen zijn overeenkomstig de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten betreffende de internering ».

B.4. Het verwijzende rechtscollege vraagt het Hof of artikel 621 van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10, 11 of 22 van de Grondwet schendt, in zoverre het het herstel in eer en rechten uitsluit van de personen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot internering of betreffende de internering, genomen met toepassing van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten of de wet van 9 april 1930 « tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten » (hierna : de wet van 9 april 1930).

B.5. Te dezen is bij het verwijzende rechtscollege een cassatieberoep ingesteld door de procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel waarbij een verzoek tot herstel in eer en rechten met betrekking tot een beslissing tot internering die in 1973 is uitgesproken is verworpen.

B.6. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.7.1. De wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten heeft de wetgeving betreffende de internering grondig gewijzigd. Die wet heeft de wet van 9 april 1930 opgeheven en vervangen.

B.7.2. Krachtens de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten kunnen de onderzoeksgerechten en de vonnisgerechten de internering bevelen van een persoon (1°) die een misdaad of wanbedrijf heeft gepleegd die de fysieke of psychische integriteit van derden aantast of bedreigt en (2°) die op het ogenblik van de beslissing aan een geestesstoornis lijdt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast en (3°) bij wie het gevaar bestaat dat hij als gevolg van zijn geestesstoornis, eventueel in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw feiten zoals bedoeld in 1° zal plegen. Een beslissing tot internering dient te gebeuren na uitvoering van een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek of een actualisatie van een eerder uitgevoerd deskundigenonderzoek (artikel 9 van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten, zoals vervangen bij artikel 150 van de wet van 4 mei 2016 « houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie »).

De wet van 9 april 1930, zoals gewijzigd bij de wet van 1 juli 1964 « tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers », voorzag in de mogelijkheid om de internering te gelasten van een verdachte die een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit heeft gepleegd en die « hetzij in staat van krankzinnigheid [verkeerde], hetzij in een ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden » (artikelen 1 en 7).

B.7.3. Volgens artikel 2 van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten is de internering van personen met een geestesstoornis geen straf maar een veiligheidsmaatregel « die er tegelijkertijd toe strekt de maatschappij te beschermen en ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde persoon de zorg wordt verstrekt die zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij. Rekening houdend met het veiligheidsrisico en de gezondheid van de geïnterneerde persoon zal hem de nodige zorg aangeboden worden om een menswaardig leven te leiden. Die zorg is gericht op een maximaal haalbare vorm van maatschappelijke re-integratie en verloopt waar aangewezen en mogelijk via een zorgtraject waarin aan de geïnterneerde persoon telkens zorg op maat aangeboden wordt ».

Met die bepaling heeft de wetgever van 2014 de veiligheid van de maatschappij maar ook de kwaliteit van de zorg die wordt verstrekt aan personen met een geestesstoornis centraal geplaatst in de wet « betreffende de internering » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2001/1, p. 2).

Vóór het aannemen van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten had het Hof van Cassatie reeds geoordeeld dat internering « geen straf is, maar, tegelijk een maatregel van maatschappelijke veiligheid en van menschlievendheid die tot doel heeft den krankzinnige of den abnormale buiten staat te stellen te schaden en hem, tevens, in zijn eigen belang, aan een genezend wetenschappelijk georganiseerd regime te onderwerpen » (Cass., 25 maart 1946, Arr. Cass., 1946, p. 117; zie eveneens Cass., 8 september 2010, P.10.1058.F). Het Grondwettelijk Hof had ook geoordeeld dat internering « geen straf [is] », maar « een maatregel om ervoor te zorgen dat een geesteszieke geen schade meer kan toebrengen en, terzelfder tijd, om hem een curatieve behandeling te doen ondergaan » (arrest nr. 122/99 van 10 november 1999, B.3.2).

B.8.1. Het aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling noopt tot het vergelijken, wat betreft de mogelijkheid om te verzoeken om hun herstel in eer en rechten, van de personen die strafrechtelijk zijn veroordeeld, die in de in het geding zijnde bepaling worden beoogd, met de personen ten aanzien van wie een beslissing tot internering is genomen. De tweede categorie van personen kan geen herstel in eer en rechten verkrijgen, terwijl de eerste categorie van personen de gevolgen van het herstel in eer en rechten kan genieten.

B.8.2. Het verschil in behandeling tussen die categorieën van personen berust op het al dan niet bestaan van een strafrechtelijke veroordeling.

Terwijl de strafrechtelijke veroordeling berust op een beslissing waarbij ten gronde uitspraak wordt gedaan over de schuld, is internering, zoals in B.7.3 is vermeld, een veiligheidsmaatregel waartoe wordt beslist wegens het bestaan van een geestesstoornis die een gevaar betekent voor de maatschappij, en die noch een beoordeling wat betreft de schuld, noch een strafrechtelijke veroordeling inhoudt.

B.8.3. Aangezien de personen ten aanzien van wie een beslissing tot internering is genomen, in die hoedanigheid niet zijn veroordeeld, hebben zij niet de gevolgen van een dergelijke veroordeling ondergaan die een herstel in eer en rechten doet ophouden krachtens artikel 634 van het Wetboek van strafvordering, namelijk, onder meer, de onbekwaamheden die uit de veroordeling voortvloeien en de mogelijkheid dat de beslissing tot veroordeling als grondslag dient voor de vaststelling van herhaling of een beletsel vormt voor de voorwaardelijke veroordeling.

B.8.4. Rekening houdend met de draagwijdte van het herstel in eer en rechten, die erin bestaat de strafrechtelijke gevolgen van de veroordeling voor de toekomst te doen ophouden, is het verantwoord dat die maatregel niet van toepassing kan zijn op een beslissing tot internering, waarvan de aard en de gevolgen niet kunnen worden gelijkgesteld met die van een strafrechtelijke veroordeling.

B.9. De in het geding zijnde bepaling is bijgevolg bestaanbaar met de artikelen 10, 11 of 22 van de Grondwet.

B.10. Het Hof dient evenwel nog te onderzoeken of de onmogelijkheid om voor de toekomst een einde te maken aan de gevolgen van de beslissing tot internering geen discriminerende inmenging in het door artikel 22 van de Grondwet gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven met zich meebrengt wat betreft meer bepaald de vermelding van de beslissing tot internering in de uittreksels uit het strafregister en de toegang tot die informatie in het strafregister.

B.11.1. Het opnemen van een rechterlijke beslissing in het strafregister is geen strafrechtelijke sanctie, maar wel een veiligheidsmaatregel, met als doel het informeren van de overheden die toegang ertoe hebben en van de particulieren die vragen om een uittreksel uit het strafregister voor te leggen. Het opnemen, in het strafregister, van de beslissing tot internering die, zoals in B.7.3 is vermeld, een veiligheidsmaatregel is die is bestemd om zowel de maatschappij als de geïnterneerde persoon te beschermen, vloeit eveneens voort uit de bekommernis om de openbare orde te beschermen, door het informeren van de overheden die toegang ertoe hebben en van de particulieren die vragen om een uittreksel uit het strafregister voor te leggen van de geestesstoornis die de beslissing tot internering heeft verantwoord.

B.11.2. De artikelen 593 tot 596 van het Wetboek van strafvordering voorzien in de nadere regels van toegang tot het strafregister, met inbegrip van de in artikel 590, eerste lid, 4°, van het Wetboek van strafvordering bedoelde beslissingen tot internering.

Overeenkomstig artikel 593 van het Wetboek van strafvordering hebben de gerechtelijke overheden en de in dat artikel vermelde overheden die belast zijn met de uitvoering van de opdrachten van de rechterlijke macht in strafzaken, steeds en « uitsluitend in het kader van hun bij wet bepaalde opdrachten waarvoor kennis van gegevens uit het Strafregister is vereist », toegang tot de in het strafregister opgenomen persoonsgegevens, met inbegrip van de in artikel 590, eerste lid, 4°, van het Wetboek van strafvordering bedoelde beslissingen tot internering.

Artikel 594 van het Wetboek van strafvordering staat de Koning eveneens toe aan bepaalde administratieve overheden toegang te verlenen tot in het strafregister opgenomen gegevens, « zulks uitsluitend in het kader van door of krachtens de wet bepaalde doeleinden », met inbegrip van de in artikel 590, eerste lid, 4°, van het Wetboek van strafvordering bedoelde beslissingen tot internering.

Artikel 595 van het Wetboek van strafvordering biedt elke persoon de mogelijkheid om een uittreksel uit het strafregister te verkrijgen dat een overzicht bevat van de in het strafregister opgenomen persoonsgegevens die op hem betrekking hebben, met uitzondering evenwel van « maatregelen getroffen ten aanzien van abnormalen op grond van de wet van 1 juli 1964 » (eerste lid, 2°), waarmee de in artikel 590, eerste lid, 4°, van het Wetboek van strafvordering bedoelde beslissingen tot internering zouden moeten worden gelijkgesteld, zonder dat de wetgever artikel 595, eerste lid, 2°, evenwel in die zin heeft aangepast. Artikel 596, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering heeft betrekking op de uittreksels uit het strafregister « model 1 », die worden overhandigd aan de particulieren die de uitreiking ervan vragen teneinde toegang te krijgen tot een activiteit waarvan de toegangs- of uitoefeningsvoorwaarden bij wets- of verordeningsbepalingen zijn vastgesteld. In die uittreksels worden beslissingen tot internering niet vermeld.

Ten slotte heeft artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering betrekking op de uittreksels uit het strafregister « model 2 », die worden overhandigd aan de particulieren die de uitreiking ervan vragen teneinde toegang te krijgen tot een activiteit die hen in contact brengt met minderjarigen. Zoals vervangen bij artikel 6 van de wet van 31 juli 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/07/2009 pub. 27/08/2009 numac 2009009602 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het Centraal Strafregister sluiten « betreffende diverse bepalingen met betrekking tot het Centraal Strafregister », voorziet die bepaling erin dat, wanneer het uittreksel wordt aangevraagd teneinde toegang te krijgen tot een activiteit die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt, het uittreksel « de veroordelingen bedoeld in artikel 590, eerste lid, 1° en 17°, en de beslissingen bedoeld in artikel 590, eerste lid, 2°, 4°, 5° en 16°, voor feiten gepleegd ten aanzien van een minderjarige en voor zover dit een constitutief element van de inbreuk is of de straf verzwaart », vermeldt.

B.12.1. Het herstel in eer en rechten, dat weliswaar niet automatisch plaatsvindt, heeft niet tot gevolg dat de veroordelingen waarop het betrekking heeft, uit het strafregister worden gewist, omdat de informatie over die veroordelingen toegankelijk blijft voor de overheden belast met de uitvoering van de opdrachten van de rechterlijke macht in strafzaken, aangezien de arresten van herstel in eer en rechten eveneens in het strafregister worden vermeld met toepassing van artikel 590, eerste lid, 11°, van het Wetboek van strafvordering.

Het herstel in eer en rechten maakt die veroordelingen evenwel niet toegankelijk voor de in artikel 594 van het Wetboek van strafvordering bedoelde administratieve overheden en verhindert dat zij nog worden vermeld op de uittreksels bestemd voor particulieren, die zowel in artikel 595 als in artikel 596 van het Wetboek van strafvordering worden beoogd.

In dat verband werd in de parlementaire voorbereiding van de wet van 9 januari 1991 « betreffende de uitwissing van veroordelingen en het herstel in eer en rechten in strafzaken » vastgesteld dat « de vermelding in de uittreksels van het strafregister van de veroordelingen die men opgelopen heeft », « een neveneffect [van de strafrechtelijke veroordeling vormde] dat in heel wat gevallen even erg of nog erger is dan de veroordeling zelf » (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 905/1, p. 2).

B.12.2. Indien de persoon die wegens zijn geestesstoornis werd geïnterneerd, strafrechtelijk was veroordeeld, zou hij bijgevolg later, en mits aan een aantal strikte voorwaarden is voldaan, de mogelijkheid hebben gehad om zijn herstel in eer en rechten aan te vragen en, in voorkomend geval, te verkrijgen met toepassing van de artikelen 621 tot 634 van het Wetboek van strafvordering, waarbij hij aldus de gevolgen van het herstel in eer en rechten met betrekking tot het strafregister geniet.

Daarentegen bestaat er geen enkele maatregel, die gevolgen heeft die soortgelijk zijn aan die van het herstel in eer en rechten, waardoor de persoon die werd geïnterneerd, kan vragen om de gevolgen van de beslissing tot internering in het strafregister te beperken en die beslissing niet toegankelijk te maken voor de administratieve overheden en te verhinderen dat zij nog wordt vermeld op de uittreksels die zijn bestemd voor particulieren.

B.13.1. Zoals in B.7.3 is vermeld, is de beslissing tot internering een veiligheidsmaatregel die ertoe strekt zowel de maatschappij als de geïnterneerde persoon te beschermen. Wanneer de internering wordt beëindigd, wordt er geoordeeld dat die maatregel niet meer wordt verantwoord door de geestesstoornis waarop hij werd gebaseerd (artikel 66 van de wet van 5 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2014 pub. 09/07/2014 numac 2014009316 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de internering van personen sluiten), zodat de geestestoestand van de persoon die was geïnterneerd, voldoende gestabiliseerd is opdat die persoon geen gevaar meer vormt voor de maatschappij, noch voor zichzelf.

Zoals het Hof bij zijn arrest nr. 1/2011 van 13 januari 2011 heeft geoordeeld, kan de openbaarheid die aan de in het strafregister opgenomen elementen kan worden gegeven, « het recht van de betrokkenen op eerbiediging van hun privéleven aantasten en negatieve gevolgen hebben voor hun socioprofessionele toekomst » (B.5.3). Te dezen worden de gevolgen welke die opname zou kunnen hebben voor het privéleven en voor de herinschakeling in het beroepsleven van de betrokkene zou kunnen hebben, niet aan enige tijdsbeperking onderworpen, aangezien de beslissingen tot internering zonder enige beperking in de tijd worden weergegeven, en zonder dat de betrokkene enige mogelijkheid heeft om de uitwissing ervan of zijn herstel in eer en rechten aan te vragen, zelfs na het verstrijken van een vrij lange termijn, hetgeen een onevenredige beperking van de rechten van de betrokkenen uitmaakt.

B.13.2. Hoewel het herstel in eer en rechten aan de veroordeelden de mogelijkheid biedt om voor de toekomst de strafrechtelijke gevolgen van de veroordelingen uit te wissen, met het oog op een maatschappelijke reclassering van de betrokkenen, met name door die veroordelingen niet toegankelijk te maken voor de administratieve overheden en door te verhinderen dat zij nog worden vermeld op de uittreksels die zijn bestemd voor particulieren, is het kennelijk onevenredig om niet in enige soortgelijke mogelijkheid te voorzien voor de personen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot internering - waarmee eveneens een doel van re-integratie in de maatschappij wordt nagestreefd.

B.13.3. Het staat aan de wetgever die lacune te verhelpen, door te voorzien in een regeling waardoor de persoon die werd geïnterneerd, onder bepaalde voorwaarden kan vragen dat de beslissingen tot internering niet meer worden vermeld in de uittreksels uit het strafregister, noch toegankelijk worden gemaakt voor de in artikel 594 van het Wetboek van strafvordering bedoelde administratieve overheden, in voorkomend geval door zich te inspireren op de regeling waarin is voorzien voor het herstel in eer en rechten ten aanzien van de strafrechtelijke veroordelingen die niet kunnen worden uitgewist.

B.14. De ontstentenis van een wettelijke regeling die het mogelijk maakt om, onder bepaalde voorwaarden, te vragen dat de beslissingen tot internering niet meer worden vermeld in de uittreksels uit het strafregister, noch toegankelijk worden gemaakt voor de in artikel 594 van het Wetboek van strafvordering bedoelde administratieve overheden, is niet bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 621 van het Wetboek van strafvordering schendt de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet niet. - De ontstentenis van een wettelijke regeling die het mogelijk maakt om, onder bepaalde voorwaarden, te vragen dat de beslissingen tot internering niet meer worden vermeld in de uittreksels uit het strafregister, noch toegankelijk worden gemaakt voor de in artikel 594 van het Wetboek van strafvordering bedoelde administratieve overheden, schendt de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 31 maart 2022.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, P. Nihoul

^