Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 september 2022

Uittreksel uit arrest nr. 48/2022 van 24 maart 2022 Rolnummer 7547 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familierechtbank van de Franstalige Rechtbank van eerste aan Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022202587
pub.
20/09/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 48/2022 van 24 maart 2022 Rolnummer 7547 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familierechtbank van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 24 februari 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 31 maart 2021, heeft de familierechtbank van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 335, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 50/2017 van 27 april 2017, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het een discriminatie in het leven roept tussen : - het meerderjarige kind dat de naam van zijn biologische vader zal kunnen dragen middels een verklaring voor de rechtbank in het kader van een vordering tot betwisting en gelijktijdige vaststelling van de afstammingsband van vaderszijde; - het meerderjarige kind, van wie alleen de afstamming van moederszijde vaststaat, dat die mogelijkheid niet zal hebben in het kader van een vordering die ertoe strekt zijn afstammingsband van vaderszijde voor de eerste maal vast te stellen en dat een administratieve procedure van naamsverandering zal moeten instellen, zonder de zekerheid dat zij tot een goed einde wordt gebracht en met de kostprijs en de ' verloren ' tijd die zij met zich meebrengt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie sluiten « houdende diverse bepalingen betreffende justitie », bepaalt : « Indien de afstamming van een kind wordt gewijzigd wanneer het de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, wordt er zonder zijn instemming geen verandering aan zijn naam aangebracht.

Bij vaststelling van een nieuwe afstammingsband van een meerderjarig kind van vaderszijde, van moederszijde of van meemoederszijde als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 318, § § 5 en 6, of 330, § § 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die laatstgenoemde heeft gekozen in voorkomend geval met inachtneming van de in paragraaf 1 of in artikel 335ter, § 1, vervatte regels.

De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop het vonnis betrekking heeft, ten gevolge van het in het tweede lid bedoelde vonnis ».

B.2. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van die bepaling, in samenhang gelezen met het arrest van het Hof nr. 50/2017 van 27 april 2017, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een verschil in behandeling doet ontstaan tussen, enerzijds, het meerderjarige kind van wie de afstamming van vaderszijde wordt gewijzigd « in het kader van een vordering tot betwisting en gelijktijdige vaststelling van de afstammingsband van vaderszijde » en, anderzijds, het meerderjarige kind van wie de afstamming van vaderszijde voor de eerste maal wordt vastgesteld na de afstamming van moederszijde, na afloop van een vordering tot vaststelling van de afstammingsband van vaderszijde.

Terwijl het meerderjarige kind in het eerste geval kan kiezen om de naam van zijn biologische vader te dragen middels een verklaring voor de rechtbank, beschikt het meerderjarige kind in het tweede geval niet over die mogelijkheid in het kader van zijn vordering en dient het bijgevolg een administratieve procedure van naamsverandering in te stellen, « zonder de zekerheid dat zij tot een goed einde wordt gebracht en met de kostprijs en de ' verloren ' tijd die zij met zich meebrengt ».

B.3.1. Artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek werd gewijzigd bij artikel 114 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie sluiten « houdende diverse bepalingen betreffende justitie » teneinde een ongrondwettigheid te verhelpen die door het Hof werd vastgesteld op prejudiciële vraag.

Bij zijn arrest nr. 50/2017 heeft het Hof geoordeeld dat, in zoverre het het meerderjarige kind dat met succes terzelfder tijd een vordering heeft ingesteld tot betwisting van het vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap niet toeliet de naam van zijn biologische vader te dragen, artikel 335, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat artikel luidde vóór de vervanging ervan bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/05/2014 pub. 26/05/2014 numac 2014009293 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde type wet prom. 08/05/2014 pub. 19/02/2015 numac 2015000081 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. - Duitse vertaling sluiten « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde », de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond.

Ingevolge dat arrest heeft de wetgever het mogelijk willen maken dat een meerderjarig kind kan kiezen om de naam van de nieuwe vader te dragen, de naam van de moeder of beide namen naast elkaar in de volgorde die het kiest, « in het kader van de zogenaamde twee-in-een-vordering (betwisting en toekenning van een afstammingsband) » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-3303/001, pp. 86-87).

B.3.2. Zoals de verwijzende rechter beklemtoont, heeft de wetgever evenwel geen einde gemaakt aan de discriminatie die door het Hof in het voormelde arrest nr. 50/2017 is vastgesteld. Artikel 335, § 4, tweede lid, van het oud Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie sluiten, beoogt immers de gevallen waarin een nieuwe afstammingsband van een meerderjarig kind wordt vastgesteld van vaderszijde, van moederszijde of van meemoederszijde, maar enkel ingevolge een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 318, § § 5 en 6, of 330, § § 3 en 4, van hetzelfde Wetboek. Het beoogt niet de situatie van het meerderjarige kind dat met succes terzelfder tijd een vordering instelt tot betwisting van het vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap, situatie die net was beoogd in het arrest nr. 50/2017.

Uit het voorgaande vloeit voort dat, ondanks het optreden van de wetgever, het arrest nr. 50/2017 pertinent blijft met betrekking tot het meerderjarige kind dat met succes terzelfder tijd een vordering heeft ingesteld tot betwisting van het vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap en dat de naam van zijn biologische vader wenst te dragen. Dat meerderjarige kind moet die keuze immers kunnen maken.

B.4. Uit een gecombineerde lezing van het arrest nr. 50/2017 en van de in het geding zijnde bepaling vloeit voort dat het meerderjarige kind van wie de afstamming van vaderszijde werd gewijzigd middels een procedure tot betwisting van en tot onderzoek naar het vaderschap, kan kiezen om de naam van zijn biologische vader te dragen, als enige naam of vermeld naast die van zijn moeder, ongeacht of dat kind de procedure al dan niet heeft ingesteld. Daarentegen beschikt het meerderjarige kind van wie de afstamming van vaderszijde voor de eerste maal wordt vastgesteld na de afstamming van moederszijde, niet over die mogelijkheid. Het staat aan het Hof te bepalen of dat verschil in behandeling al dan niet discriminerend is.

B.5. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.6. De toekenning van een familienaam berust in hoofdzaak op overwegingen van sociaal nut. In tegenstelling tot de toekenning van de voornaam wordt zij door de wet bepaald. Die wet strekt ertoe, enerzijds, de familienaam op een eenvoudige, snelle en eenvormige wijze te bepalen en, anderzijds, aan die familienaam een zekere onveranderlijkheid te geven.

B.7. Bij zijn arrest nr. 65/94 van 14 juli 1994 heeft het Hof, met betrekking tot het kind van wie de afstamming van vaderszijde voor de eerste maal wordt vastgesteld na de afstamming van moederszijde, geoordeeld : « Gebruik makend van de hem toekomende beoordelingsbevoegdheid, heeft de wetgever het juridisch statuut van de naam van de persoon vastgesteld met inachtneming van zowel het sociale nut om aan die naam een zekere onveranderlijkheid te geven als het belang van degene die de naam draagt. Het Hof ziet niet in wat er onredelijk zou kunnen zijn aan het feit dat het kind wiens afstamming van vaderszijde is vastgesteld na de afstamming van moederszijde en dat bijgevolg eerst de naam van zijn moeder heeft gedragen, de naam van zijn vader zou kunnen aannemen op initiatief van zijn ouders, die oordelen over zijn belang, zolang het aan het ouderlijk gezag is onderworpen, en enkel op zijn eigen initiatief vanaf het ogenblik waarop dat gezag een einde neemt. Het Hof ziet evenmin in wat er onredelijk zou kunnen zijn aan het feit dat het meerderjarig of ontvoogd kind dat de naam van zijn vader wenst te dragen terwijl het die van zijn moeder heeft, de procedure dient te volgen overeenkomstig de wet van 15 mei 1987Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1987 pub. 06/07/2011 numac 2011000402 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de namen en voornamen sluiten, die het gemeen recht ter zake vormt ».

Het Hof heeft daaruit besloten dat artikel 335, § 3, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het bepaalt dat de ouderlijke verklaring van verandering van de naam van de moeder door die van de vader moet worden gedaan vóór de meerderjarigheid of de ontvoogding van het kind, geen onderscheid tussen de minderjarige en de meerderjarige kinderen invoert dat strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.8.1. Bij zijn arrest nr. 50/2017 heeft het Hof geoordeeld dat de onmogelijkheid, voor het meerderjarige kind dat met succes terzelfder tijd een vordering heeft ingesteld tot betwisting van het vermoedelijke vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap, om de naam van zijn biologische vader te dragen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond.

Het Hof heeft ermee rekening gehouden « dat de wijziging van de afstamming van het meerderjarige kind tot gevolg heeft dat zijn naam in principe verandert indien het daarmee instemt, en dat het de naam van zijn moeder draagt, tenzij het zijn oorspronkelijke familienaam wenst te behouden » (B.9). In de zaak die aanleiding gaf tot dat arrest, droeg het kind aanvankelijk de naam van zijn vermoedelijke vader. Het Hof heeft eveneens opgemerkt dat « het meerderjarig kind dat zelf een betwisting van het vaderschap heeft ingesteld en ten aanzien van wie een band van afstamming met zijn biologische vader wordt vastgesteld, [...] op rechtmatige wijze [kan] wensen om de naam van die laatstgenoemde te dragen » (B.10.1).

Het Hof heeft geoordeeld dat « de mogelijkheid die bij de wet van 15 mei 1987Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1987 pub. 06/07/2011 numac 2011000402 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de namen en voornamen sluiten betreffende de namen en voornamen aan dat meerderjarige kind wordt gelaten om bij de bevoegde overheid een tweede wijziging van zijn naam te vragen teneinde de naam van zijn biologische vader te kunnen dragen, [...] niet van dien aard [is] dat zij het aangevoerde verschil in behandeling redelijkerwijze kan verantwoorden, aangezien die mogelijkheid per definitie hypothetisch blijft », en dat « zij [...] bovendien noch [zou] bijdragen tot het maatschappelijk nut dat erin bestaat aan die naam een zekere onveranderlijkheid te verzekeren, noch in het belang [zou] zijn van de persoon die een naamswijziging wenst, aangezien het meerderjarige kind dat het vaderschap met succes heeft betwist en ermee zou hebben ingestemd de naam van zijn moeder te dragen en vervolgens na die procedure het recht zou verkrijgen om de naam van zijn biologische vader te dragen, zou zijn onderworpen aan twee opeenvolgende naamsveranderingen, teneinde de naam te kunnen dragen die hij wenst » (B.10.2).

Het Hof heeft dus besloten dat het niet redelijk verantwoord was dat het meerderjarige kind na afloop van een dergelijke procedure niet ervoor kan kiezen de naam van zijn biologische vader te dragen.

B.8.2. Bij zijn arrest nr. 50/2017 heeft het Hof gepreciseerd dat de situatie die erin wordt vermeld, verschilt van die welke ter sprake wordt gebracht in het arrest nr. 65/94. De wijziging van de afstamming van vaderszijde die overeenstemt met het geval waarin een meerderjarig kind met succes terzelfder tijd een vordering heeft ingesteld tot betwisting van het vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap, bedoeld in het arrest nr. 50/2017, onderscheidt zich immers, wat betreft de gevolgen ervan voor de naam van het kind, van de vaststelling van de afstamming van vaderszijde, voor de eerste maal, na de afstamming van moederszijde, bedoeld in het arrest nr. 65/94 (B.7.4 en B.8.1).

In de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest nr. 50/2017, verloor het meerderjarige kind dat met succes een vordering tot betwisting van het vaderschap heeft ingesteld, in beginsel zijn oorspronkelijke familienaam ten voordele van de naam van zijn moeder, tenzij het besliste zijn oorspronkelijke familienaam te behouden. In de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest nr. 65/94, bleef het meerderjarige kind van wie de afstamming van vaderszijde voor de eerste maal werd vastgesteld na de afstamming van moederszijde, evenwel de naam van zijn moeder dragen.

B.8.3. In de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling wordt verwezen naar die passage van het arrest nr. 50/2017 om het in het geding zijnde verschil in behandeling te verantwoorden : « Er moet worden onderstreept dat het arrest [nr. 50/2017] van het Hof is uitgesproken in het kader van de vervanging van een bestaande afstammingsband door een andere, niet in het kader van de totstandkoming van een nieuwe afstammingsband van een meerderjarig kind die voorheen niet bestond. Die laatste mogelijkheid kwam aan bod in arrest nr. 65/94 van 14 juli 1994, waarvan de leringen volgens het Hof nog steeds actueel zijn : de naamsverandering kan slechts plaatsvinden door middel van een administratieve procedure tot naamsverandering die gegrond is op de wet van 15 mei 1987Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/1987 pub. 06/07/2011 numac 2011000402 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de namen en voornamen sluiten betreffende de namen en voornamen (considerans B.7.4. van arrest nr. 50/2017 van 27 april 2017) » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-3303/001, p. 15).

De mogelijkheid voor meerderjarige kinderen om van naam te veranderen bestaat dus enkel in het kader van de procedures die terzelfder tijd strekken tot de betwisting van een bestaande afstamming en tot de vaststelling van een nieuwe afstamming, met uitsluiting van de procedures die enkel strekken tot de vaststelling van een nieuwe afstamming (ibid., p. 16).

B.9. Het in B.2 vermelde verschil in behandeling berust op de vraag of de afstamming van vaderszijde van het meerderjarige kind dat de naam van zijn biologische vader wenst te dragen, als enige naam of vermeld naast die van zijn moeder, wordt gewijzigd na afloop van een procedure tot betwisting van het vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap, dan wel of zij voor de eerste maal wordt vastgesteld na de afstamming van moederszijde.

Het betreft een objectief criterium. Het Hof dient te onderzoeken of dat criterium pertinent is, gelet op het onderwerp van de in het geding zijnde bepaling en het door de wetgever nagestreefde doel.

B.10.1. De Ministerraad voert aan dat de naam van het kind, na afloop van een procedure tot betwisting van het vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap, niet meer overeenstemt met een werkelijke afstamming, terwijl, wanneer de afstamming van vaderszijde voor de eerste maal wordt vastgesteld na de afstamming van moederszijde, de naam van het kind blijft overeenstemmen met een werkelijke afstamming, namelijk die welke is vastgesteld ten aanzien van de moeder.

B.10.2. Bij de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie sluiten, die artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek wijzigt, heeft de wetgever het mogelijk gemaakt dat een meerderjarig kind van wie de afstamming van vaderszijde wordt gewijzigd in het kader van een procedure tot betwisting van het vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap, kan kiezen om de naam van zijn biologische vader te dragen, als enige naam of vermeld naast die van zijn moeder. Die wetswijziging beoogt de ongrondwettigheid te verhelpen die door het Hof in het arrest nr. 50/2017 is vastgesteld.

Zij beperkt zich evenwel niet tot de gevallen waarin, zoals in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest nr. 50/2017, het meerderjarige kind van wie de afstamming van vaderszijde wordt gewijzigd, tot dan de naam van zijn vermoedelijke vader droeg. De mogelijkheid om van naam te veranderen bestaat los van de naam die het kind tot dan droeg.

De Ministerraad gaat uit van het beginsel dat het kind, in het kader van een procedure tot betwisting van het vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap, aanvankelijk stelselmatig de naam van zijn vermoedelijke vader draagt. Zulks is niet steeds het geval. Het kan immers gebeuren dat een kind ten aanzien van wie zowel de afstamming van moederszijde als de afstamming van vaderszijde zijn vastgesteld, de naam van zijn moeder draagt. Het in het geding zijnde artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek staat het meerderjarige kind dat zich in die situatie bevindt, evenwel toe om na afloop van een procedure tot betwisting van het vaderschap en tot onderzoek naar het vaderschap te kiezen om de naam van zijn biologische vader te dragen in plaats van die van zijn moeder of te vermelden naast de naam van zijn moeder, ten aanzien van wie de afstamming nochtans niet is gewijzigd. In die situatie laat de wetgever de wens van het kind om de naam van zijn biologische vader te dragen dus primeren op het maatschappelijk nut dat aan de naam een zekere bestendigheid wordt gegarandeerd, zonder rekening te houden met het feit dat de naam die het kind tot dan droeg, blijft overeenstemmen met een werkelijke afstamming.

Indien de wetgever, in een dergelijk geval, het meerderjarige kind toestaat te kiezen om de naam van zijn biologische vader te dragen, als enige naam of vermeld naast die van zijn moeder, ook al droeg het kind tot dan dus een naam die blijft overeenstemmen met een werkelijke afstamming, door aldus de wens van het kind om de naam van zijn biologische vader te dragen te laten primeren, kan zulks niet anders zijn in het geval waarin de afstamming van vaderszijde voor de eerste maal wordt vastgesteld na de afstamming van moederszijde. Het maatschappelijk nut dat aan de naam een zekere bestendigheid wordt gegarandeerd, kan niet in het ene geval wel primeren en in het andere niet.

Daaruit vloeit voort dat het criterium waarop het verschil in behandeling berust, niet pertinent is, gelet op het onderwerp van de maatregel en het doel van de wetgever om rekening te houden met zowel de wens van het meerderjarige kind om de naam van zijn biologische vader te dragen als het garanderen van een zekere bestendigheid aan de naam wanneer die blijft overeenstemmen met een werkelijke afstamming.

B.11. In zoverre het het meerderjarige kind dat met succes een vordering tot onderzoek naar het vaderschap heeft ingesteld, niet toestaat de naam van zijn biologische vader te dragen, als enige naam of vermeld naast die van zijn moeder, is artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre het het meerderjarige kind dat met succes een vordering tot onderzoek naar het vaderschap heeft ingesteld, niet toestaat de naam van zijn biologische vader te dragen, als enige naam of vermeld naast die van zijn moeder, schendt artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 24 maart 2022.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux P. Nihoul

^