Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 juli 2022

}Uittreksel uit arrest nr. 186/2021 van 16 december 2021 Rolnummer 7517 In zake : de prejudiciële vraag over artikel II.225, § 3, al dan niet in samenhang gelezen met artikel I.3, 23°, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, gecoördineerd Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022201810
pub.
04/07/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


}Uittreksel uit arrest nr. 186/2021 van 16 december 2021 Rolnummer 7517 In zake : de prejudiciële vraag over artikel II.225, § 3, al dan niet in samenhang gelezen met artikel I.3, 23°, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, gecoördineerd bij besluit van de Vlaamse Regering van 11 oktober 2013Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 21/10/2013 numac 2013035995 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van artikel 4 en 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 tot instelling van een bedrijfsadviessysteem voor land- en tuinbouwers type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 05/12/2013 numac 2013036100 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten betreffende het woonbeleid type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 12/11/2013 numac 2013036037 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de toevoeging van een bijkomende salarisschaal voor het administratief en technisch personeel van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 04/11/2013 numac 2013036030 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot compensatie van de openbaredienstverplichting tot het vervoer van personen met een handicap of een ernstig beperkte mobiliteit sluiten « tot codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs », gesteld door de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters en S. de Bethune, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 5 februari 2021Relevante gevonden documenten type arrest prom. 05/02/2021 pub. 19/03/2021 numac 2021030528 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de leidend ambtenaar tot aanstelling van met het toezicht belaste personeelsleden bij Leefmilieu Brussel sluiten, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 februari 2021, heeft de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel II.225, § 3 van de Codex Hoger Onderwijs, al dan niet samen gelezen met artikel I.3, 23° van die Codex, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat een student een credit binnen de betrokken opleiding aan de instelling waar die werd behaald onbeperkt in de tijd (voor een vrijstelling) kan valoriseren zonder dat die credit aan een actualiteitsonderzoek kan worden onderworpen, terwijl een credit voor hetzelfde opleidingsonderdeel behaald in dezelfde opleiding aan een andere instelling, wel aan een actualiteitsonderzoek kan worden onderworpen en ten gevolge daarvan de inzet van die credit als een ' eerder verworven kwalificatie ' kan worden geweigerd ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Het verwijzende rechtscollege ondervraagt het Hof over artikel II.225, § 3, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, gecoördineerd bij besluit van de Vlaamse Regering van 11 oktober 2013Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 21/10/2013 numac 2013035995 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van artikel 4 en 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2006 tot instelling van een bedrijfsadviessysteem voor land- en tuinbouwers type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 05/12/2013 numac 2013036100 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten betreffende het woonbeleid type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 12/11/2013 numac 2013036037 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de toevoeging van een bijkomende salarisschaal voor het administratief en technisch personeel van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap type besluit van de vlaamse regering prom. 11/10/2013 pub. 04/11/2013 numac 2013036030 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot compensatie van de openbaredienstverplichting tot het vervoer van personen met een handicap of een ernstig beperkte mobiliteit sluiten « tot codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs » (hierna : Vlaamse Codex Hoger Onderwijs), al dan niet in samenhang gelezen met artikel I.3, 23°, van diezelfde Codex.

Het verwijzende rechtscollege wenst van het Hof te vernemen of die bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden « doordat een student een credit binnen de betrokken opleiding aan de instelling waar die werd behaald onbeperkt in de tijd (voor een vrijstelling) kan valoriseren zonder dat die credit aan een actualiteitsonderzoek kan worden onderworpen, terwijl een credit voor hetzelfde opleidingsonderdeel behaald in dezelfde opleiding aan een andere instelling, wel aan een actualiteitsonderzoek kan worden onderworpen en ten gevolge daarvan de inzet van die credit als een ' eerder verworven kwalificatie ' kan worden geweigerd ».

B.1.2. De Vlaamse Codex Hoger Onderwijs voorziet in twee types van studievoortgang : enerzijds, de studievoortgang op grond van examens en, anderzijds, de studievoortgang op grond van « eerder verworven competenties » (hierna : EVC) en « eerder verworven kwalificaties » (hierna : EVK).

B.1.3. Inzake de studievoortgang op grond van examens bepaalt het in het geding zijnde artikel II.225, § 3, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, zoals gewijzigd bij artikel 16, 2°, van het decreet van 21 maart 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/03/2014 pub. 15/05/2014 numac 2014035432 bron vlaamse overheid Decreet tot aanpassing van enkele hogeronderwijsbepalingen die de organisatie en controle van het onderwijs faciliteren en de plan- en implementatielasten verminderen type decreet prom. 21/03/2014 pub. 20/06/2014 numac 2014035419 bron vlaamse overheid Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013 tussen de Federale Overheid, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschapscommissies betreffende de uitvoering van artikel 3, § 1, van het verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie sluiten « tot aanpassing van enkele hogeronderwijsbepalingen die de organisatie en controle van het onderwijs faciliteren en de plan- en implementatielasten verminderen » (hierna : het decreet van 21 maart 2014) : « Een creditbewijs blijft onbeperkt geldig binnen de betrokken opleiding aan de instelling waar dit werd behaald ». Een creditbewijs is « de erkenning van het feit dat een student blijkens een examen de competenties, verbonden aan een opleidingsonderdeel, heeft verworven » (artikel I.3, 17°, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs). Een student behaalt een creditbewijs door te slagen voor een opleidingsonderdeel (artikel II.225, § 1, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs).

B.1.4. Vóór de opheffing daarvan bij het voormelde artikel 16, 2°, van het decreet van 21 maart 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/03/2014 pub. 15/05/2014 numac 2014035432 bron vlaamse overheid Decreet tot aanpassing van enkele hogeronderwijsbepalingen die de organisatie en controle van het onderwijs faciliteren en de plan- en implementatielasten verminderen type decreet prom. 21/03/2014 pub. 20/06/2014 numac 2014035419 bron vlaamse overheid Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013 tussen de Federale Overheid, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschapscommissies betreffende de uitvoering van artikel 3, § 1, van het verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie sluiten, bevatte artikel II.225, § 3, een tweede lid, dat luidde : « Een actualiseringsprogramma kan slechts worden opgelegd wanneer ten minste 5 kalenderjaren verstreken zijn sedert het behalen van het creditbewijs. De termijn van 5 kalenderjaren wordt berekend vanaf de eerste dag van de maand oktober die volgt op de maand waarin het creditbewijs werd behaald ».

In de parlementaire voorbereiding van het decreet van 21 maart 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/03/2014 pub. 15/05/2014 numac 2014035432 bron vlaamse overheid Decreet tot aanpassing van enkele hogeronderwijsbepalingen die de organisatie en controle van het onderwijs faciliteren en de plan- en implementatielasten verminderen type decreet prom. 21/03/2014 pub. 20/06/2014 numac 2014035419 bron vlaamse overheid Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013 tussen de Federale Overheid, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschapscommissies betreffende de uitvoering van artikel 3, § 1, van het verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie sluiten werd de opheffing van die bepaling als volgt verantwoord : « Een creditbewijs is onbeperkt geldig. Enkel ingeval vijf kalenderjaren zijn verstreken is het momenteel mogelijk een actualisering van de inhoud op te leggen. De decreetgever heeft hiertoe echter geen inhoudelijke definitie gegeven en heeft geen uitvoeringsmodaliteiten (inhoudelijk, omvang enzovoort) vastgelegd.

De inhoudelijke invulling van een actualiseringsprogramma stelt problemen bij de instelling. Er zijn in de praktijk sinds de invoering van de flexibilisering nog geen dergelijke programma's ontworpen omdat men niet goed ziet hoe een dergelijk concept inhoudelijk moet worden vormgegeven. Het zou ook een enorme administratieve last betekenen voor de instellingen om voor alle mogelijke opleidingsonderdelen een dergelijk geactualiseerd programma te ontwerpen. In het verleden stelde dit probleem zich minder prangend, maar hoe langer flexibilisering is ingevoerd hoe meer dergelijke vragen zich stellen.

Deze studenten worden in de praktijk doorgaans gevraagd om het opleidingsonderdeel opnieuw af te leggen, wat in tegenspraak is met de huidige decretale context die stelt dat een creditbewijs onbeperkt geldig is en enkel actualisering toelaat.

Aangezien het actualiseren van een opleidingsonderdeel in de praktijk moeilijk in een aangepast studieprogramma kan worden verwerkt, wordt dit geschrapt in het decreet. De onbeperkte geldigheid van een creditbewijs binnen een bepaalde opleiding en instelling blijft dus gelden ook nadat vijf jaar zijn verstreken.

Voor de instellingen betekent de aanpassing een vermindering van de administratieve lasten doordat zij niet langer actualiseringsprogramma's moeten ontwerpen. Voor de studenten betekent het meer zekerheid wat de geldigheid van hun creditbewijs betreft » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2013-2014, nr. 2399/1, p. 22).

Een « actualiseringsprogramma » werd in artikel I.3, 4°, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs gedefinieerd als « een programma dat kan worden opgelegd aan studenten die in het hoger onderwijs wensen door te stromen op grond van een creditbewijs, EVK's of een bewijs van bekwaamheid dat ten minste 5 kalenderjaren eerder werd behaald ». Die definitie werd eveneens opgeheven bij het voormelde decreet van 21 maart 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 21/03/2014 pub. 15/05/2014 numac 2014035432 bron vlaamse overheid Decreet tot aanpassing van enkele hogeronderwijsbepalingen die de organisatie en controle van het onderwijs faciliteren en de plan- en implementatielasten verminderen type decreet prom. 21/03/2014 pub. 20/06/2014 numac 2014035419 bron vlaamse overheid Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 13 december 2013 tussen de Federale Overheid, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Gemeenschapscommissies betreffende de uitvoering van artikel 3, § 1, van het verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie sluiten.

B.1.5. Een EVK wordt in het in het geding zijnde artikel I.3, 23°, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs gedefinieerd als « een eerder verworven kwalificatie, zijnde elk binnenlands of buitenlands studiebewijs dat aangeeft dat een formeel leertraject, al dan niet binnen onderwijs, met goed gevolg werd doorlopen, voor zover het niet gaat om een creditbewijs dat werd behaald binnen de instelling en opleiding waarbinnen men de kwalificatie wenst te laten gelden ».

Artikel II.241, § 1, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs bepaalt dat het instellingsbestuur op grond van EVK's en/of een bewijs van bekwaamheid een vrijstelling verleent. Krachtens artikel II.242 leggen de associaties in een reglement algemene voorschriften vast voor het verlenen van vrijstellingen. Die voorschriften bevatten een nadere uitwerking van onder meer « de toekenningsvoorwaarden op grond van de inhoudelijke aansluiting tussen het betrokken opleidingsonderdeel, of het deel ervan, en de geattesteerde EVK's en/of EVC's ». Rekening houdend met die voorschriften, werkt het instellingsbestuur de nadere regelen inzake het verlenen van vrijstellingen uit in het onderwijs- en examenreglement.

B.2. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of het in het geding zijnde artikel 225, § 3, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, al dan niet in samenhang gelezen met artikel I.3, 23°, van dezelfde Codex, een onverantwoord verschil in behandeling instelt tussen een student die een credit voor een opleidingsonderdeel wenst te valoriseren binnen de betrokken opleiding aan de instelling waar die credit werd behaald en een student die een credit voor hetzelfde opleidingsonderdeel behaald in dezelfde opleiding doch aan een andere instelling als een « eerder verworven kwalificatie » wenst te valoriseren. Terwijl de eerstgenoemde student die credit onbeperkt in de tijd zou kunnen valoriseren zonder dat die credit aan een actualiteitsonderzoek kan worden onderworpen, zou de credit van die tweede student wel aan een actualiteitsonderzoek kunnen worden onderworpen en zou ten gevolge van dat onderzoek de inzet van die credit als een « eerder verworven kwalificatie » kunnen worden geweigerd.

B.3.1. De verwerende partij voor het verwijzende rechtscollege voert aan dat de prejudiciële vraag geen antwoord behoeft, aangezien het in het geding zijnde verschil in behandeling niet voortvloeit uit het in het geding zijnde artikel 225, § 3, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs.

B.3.2. Het in het geding zijnde artikel 225, § 3, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, dat louter bepaalt dat een creditbewijs onbeperkt geldig blijft binnen de betrokken opleiding aan de instelling waar dit werd behaald, impliceert niet dat een EVK aan een actualiteitsonderzoek dient te worden onderworpen voor de toekenning van een vrijstelling. Evenmin kan zulks worden afgeleid uit het in het geding zijnde artikel I.3, 23°, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, dat louter het begrip « EVK » definieert.

Artikel II.242, § 1, van de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs, dat niet in het geding is, bepaalt dat de voorwaarden voor de toekenning van een vrijstelling betrekking hebben op de inhoudelijke aansluiting tussen het betrokken opleidingsonderdeel en de EVK. Die voorwaarden dienen verder te worden uitgewerkt in een reglement van de associaties en vervolgens in het onderwijs- en examenreglement van het instellingsbestuur.

Het verschil in behandeling waarover het Hof wordt ondervraagd, vloeit bijgevolg niet voort uit de in het geding zijnde bepalingen, doch wel uit het voormelde reglement van de associaties of het onderwijs- en examenreglement van het instellingsbestuur, dan wel uit de toepassing die daarvan wordt gemaakt. Het komt aan het verwijzende rechtscollege toe die reglementen en de toepassing die daarvan wordt gemaakt te beoordelen ten aanzien van de hogere rechtsnormen, waaronder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.4. De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 16 december 2021.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen

^