Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 juni 2022

Uittreksel uit arrest nr. 172/2021 van 25 november 2021 Rolnummer 7516 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 48 van de wet van 16 maart 1968 « betreffende de politie over het wegverkeer », gelezen in samenhang met artikel 187, § 4 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022201299
pub.
24/06/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 172/2021 van 25 november 2021 Rolnummer 7516 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 48 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer », gelezen in samenhang met artikel 187, § 4, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door de Politierechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Aalst.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques en D. Pieters, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 8 februari 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 februari 2021, heeft de Politierechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Aalst, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 48 van de Wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer, samen gelezen met art. 187 § 4 Wetboek van Strafvordering, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in de interpretatie dat deze bepaling, niet toelaat een bestuurder strafrechtelijk ter verantwoording te roepen voor het besturen van een voertuig spijts verval, indien tegen het vonnis - dat aan de basis van het uitgevoerd verval ligt - verzet werd aangetekend, dat ontvankelijk werd verklaard ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 48 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer » (hierna : de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten) bepaalt : « Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van 500 euro tot 2.000 euro of met een van die straffen alleen en met het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig voor een duur van ten minste drie maanden en ten hoogste vijf jaar of levenslang, wordt gestraft, hij die : 1° een voertuig of een luchtschip bestuurt, een rijdier geleidt of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, spijts het tegen hem uitgesproken verval;2° een motorvoertuig bestuurt van de categorie bedoeld in de beslissing van vervallenverklaring of een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing, zonder het voorgeschreven onderzoek met goed gevolg te hebben ondergaan. De gevangenisstraffen en geldboeten worden verdubbeld bij herhaling binnen drie jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan ».

Artikel 187 van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « § 1. De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop het is betekend.

Is de betekening van het vonnis niet aan hem in persoon gedaan, dan kan hij die bij verstek veroordeeld is, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen.

Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van vijftien dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van zijn aanhouding in het buitenland, kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld.

Indien niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan hij die bij verstek veroordeeld is in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn. Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis.

De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen alleen in verzet komen overeenkomstig de bepaling van het eerste lid.

De betekening aan de personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt eveneens aan diens woonplaats of verblijfplaats gedaan. § 2. Het verzet wordt betekend aan het openbaar ministerie, aan de andere vervolgende partij of aan de andere partijen in de zaak.

Indien het verzet niet is betekend binnen een termijn van vijftien dagen na de betekening van het vonnis, kunnen de veroordelingen ten uitvoer gelegd worden; ingeval hoger beroep is ingesteld door de vervolgende partijen of door een van hen, kan de behandeling in hoger beroep voortgang vinden. § 3. Het verzet brengt van rechtswege dagvaarding mee tegen de eerstkomende terechtzitting na het verstrijken van een termijn van vijftien dagen, of van drie dagen indien de eiser in verzet zich in hechtenis bevindt. § 4. Ten gevolge van het verzet wordt de veroordeling voor niet bestaande gehouden, behoudens in de gevallen bedoeld in paragrafen 5 tot 7. § 5. Het verzet wordt inzonderheid onontvankelijk verklaard : 1° behoudens overmacht, indien het niet overeenkomstig de wettelijke vormen en termijnen is betekend;2° indien het bestreden vonnis niet bij verstek is gewezen;3° indien de eiser in verzet vooraf een ontvankelijk hoger beroep heeft ingesteld tegen dezelfde beslissing. § 6. Het verzet wordt als ongedaan beschouwd : 1° indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter;2° indien de eiser in verzet nogmaals verstek laat gaan bij zijn verzet, en dat in alle gevallen, ongeacht de redenen voor de opeenvolgende verstekken en zelfs indien het verzet reeds ontvankelijk werd verklaard. § 7. De partij die verzet heeft gedaan kan ervan afstand doen of dat beperken volgens de nadere regels inzake afstand of beperking in hoger beroep, verduidelijkt in artikel 206. § 8. De partij in verzet die zich een tweede keer laat vonnissen bij verstek, mag geen nieuw verzet meer aantekenen. § 9. Tegen de beslissing die op verzet is gewezen staat hoger beroep open of, indien zij gewezen is in hoger beroep, cassatieberoep.

Hoger beroep tegen de beslissing die het verzet als ongedaan beschouwt, houdt in dat de grond van de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter in hoger beroep, ook al is er geen hoger beroep ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis. § 10. De door het verzet veroorzaakte kosten en uitgaven, met inbegrip van de kosten van uitgifte en van de betekening van het vonnis, blijven evenwel ten laste van de eiser in verzet, indien het verstek aan hem te wijten is ».

B.1.2. De prejudiciële vraag heeft met name betrekking op artikel 187, § 4, van het Wetboek van strafvordering, dat het rechtsgevolg van het verzet regelt. Indien het verzet ontvankelijk wordt verklaard, het niet als ongedaan wordt beschouwd en er geen afstand van wordt gedaan, heeft het vonnis waarbij het ontvankelijk wordt verklaard, als gevolg dat het verstekvonnis voor niet bestaande wordt gehouden (Cass., 9 mei 2001, P.01.0249.F; Cass., 25 januari 2017, P.16.1126.F). Het rechtscollege dat eerst uitspraak deed bij verstek, dient de zaak vervolgens opnieuw te onderzoeken en uitspraak te doen over de grond van de zaak binnen de perken van de akte van verzet (Cass., 26 oktober 1983, Arr. Cass., 1983-1984, nr. 116).

Dat rechtsgevolg geldt ongeacht of het verzet is aangetekend tijdens de gewone of tijdens de buitengewone verzetstermijn. Indien de betekening van het verstekvonnis niet aan de veroordeelde in persoon is gedaan, beschikt hij na afloop van de gewone termijn van 15 dagen vanaf de betekening van het vonnis over een buitengewone verzetstermijn van vijftien dagen die begint te lopen op de dag na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen (Cass., 3 maart 1998, P.96.1345.N). De buitengewone termijn begint te lopen vanaf de kennisneming van de betekening, ook indien de veroordeelde nog geen kennis van het vonnis heeft kunnen nemen (Cass., 11 juni 2014, P.14.0374.F). De rechter beoordeelt op onaantastbare wijze wanneer de veroordeelde kennis van de betekening heeft gekregen (Cass., 19 december 1972, Arr. Cass., 1973, p. 411). De bewijslast van dat tijdstip rust op het openbaar ministerie (Parl. St., Kamer, 1906-1907, nr. 73, p. 8).

B.1.3. De prejudiciële vraag verwijst daarnaast naar artikel 48 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten, dat de overtreding van het krachtens de artikelen 38 tot 44 van dezelfde wet opgelegde verval van het recht tot sturen strafbaar stelt. Indien dat verval als straf is uitgesproken, gaat het krachtens artikel 40 van dezelfde wet in op de vijfde dag na die waarop het openbaar ministerie de kennisgeving aan de veroordeelde heeft gedaan. Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn niet in die termijn inbegrepen. In geval van veroordeling bij verstek maakt die kennisgeving melding van de rechtsmiddelen die openstaan tegen een verstekvonnis, van de termijnen om die aan te wenden en van de na te leven vormvoorwaarden.

B.1.4. Uit de combinatie van beide in het geding zijnde bepalingen volgt dat personen die op grond van artikel 38 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten bij verstek werden veroordeeld tot verval van het recht tot sturen en die op ontvankelijke wijze verzet tegen dat vonnis aantekenen, die straf zien wegvallen zodra dat verzet ontvankelijk wordt verklaard. Indien dat verzet is aangetekend tijdens de buitengewone termijn, was het verval van het recht tot sturen krachtens artikel 187, § 2, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering weliswaar al uitvoerbaar sedert het verstrijken van de termijn om hoger beroep aan te tekenen (Cass., 26 februari 2014, P.14.0147.F), maar heeft het ontvankelijk verklaren van het verzet krachtens artikel 187, § 4, van hetzelfde Wetboek niettemin als gevolg dat het verval met terugwerkende kracht voor niet bestaande moet worden gehouden.

Indien een bij verstek veroordeelde persoon tijdens de looptijd van het verval een voertuig heeft bestuurd, heeft het vonnis waarbij het tijdens de buitengewone termijn aangetekende verzet ontvankelijk wordt verklaard dus als gevolg dat hij niet in een afzonderlijk strafproces kan worden veroordeeld wegens het rijden spijts dat verval. Een vervolging op grond van artikel 48 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten kan aldus worden doorkruist door een ontvankelijk verklaard verzet tegen het verstekvonnis waarbij het verval van het recht tot sturen werd opgelegd, ook al is dat verzet aangetekend tijdens de buitengewone termijn en was het verval van het recht tot sturen reeds uitvoerbaar.

B.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de in het geding zijnde bepalingen bestaanbaar zijn met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij de strafrechter verhinderen een bestuurder te veroordelen voor het besturen van een voertuig spijts verval van het recht tot sturen indien hij tegen het vonnis waarbij dat verval werd uitgesproken, op ontvankelijke wijze verzet heeft aangetekend.

B.3.1. Het onderzoek van de bestaanbaarheid van een wetsbepaling met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie veronderstelt onder meer de precieze identificatie van twee categorieën van personen die het voorwerp uitmaken van een verschillende of een gelijke behandeling.

De bewoordingen van de prejudiciële vraag waarin het Hof wordt verzocht een dergelijk onderzoek te verrichten, moeten dus de elementen bevatten die voor die identificatie nodig zijn. Het staat niet aan het Hof de grondwettigheid te onderzoeken van een verschil in behandeling of van een gelijke behandeling van twee categorieën van personen waarvan het zelf de contouren zou moeten bepalen aangezien die bepaling in de prejudiciële vraag niet wordt gedaan.

B.3.2. In de onderhavige prejudiciële vraag worden geen categorieën van personen afgebakend die het voorwerp uitmaken van een verschillende of een gelijke behandeling.

Uit de motieven van het verwijzingsvonnis kan evenwel worden afgeleid dat de verwijzende rechter personen die bij verstek tot verval van het recht tot sturen werden veroordeeld, vergelijkt met personen die op tegenspraak tot dat verval werden veroordeeld.

B.4. Artikel 187 van het Wetboek van strafvordering waarborgt personen die bij verstek worden veroordeeld een voorwaardelijk recht op een nieuwe beoordeling in feite en in rechte. Die bepaling beïnvloedt geenszins het recht op toegang tot de rechter of het recht op een eerlijk proces van personen die op tegenspraak worden veroordeeld.

Artikel 48 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten is een norm van materieel strafrecht die op zich niet raakt aan het recht op een eerlijk proces van de beklaagde, ongeacht of het vonnis waarin het verval van het recht tot sturen is opgelegd, bij verstek of op tegenspraak is gewezen.

Bijgevolg dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord in zoverre zij betrekking heeft op artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.5. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.6.1. Volgens de Ministerraad zijn personen die op tegenspraak werden veroordeeld niet vergelijkbaar met personen die bij verstek werden veroordeeld, omdat die eerste categorie van personen zich reeds in feite en in rechte heeft kunnen verdedigen en meteen op de hoogte was van de opgelegde straf, terwijl die tweede categorie van personen zich nog niet heeft kunnen verdedigen en oorspronkelijk niet op de hoogte was van de straf.

B.6.2. Verschil en niet-vergelijkbaarheid mogen niet met elkaar worden verward. De omstandigheid dat men zich reeds in feite en in rechte heeft kunnen verdedigen, kan weliswaar een criterium uitmaken bij de beoordeling van het redelijke en evenredige karakter van een verschil in behandeling tussen personen die bij verstek zijn veroordeeld en personen die op tegenspraak zijn veroordeeld, maar het kan niet volstaan om te besluiten tot de niet-vergelijkbaarheid van die categorieën van personen, anders zou de toetsing aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van elke inhoud worden ontdaan.

B.6.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, heeft het in het geding zijnde verschil in behandeling evenwel alleen betrekking op de vraag of de veroordeelde zich reeds in feite en in rechte heeft kunnen verdedigen. De vraag of de veroordeelde op de hoogte was van het vonnis, de straf en de modaliteiten ervan, hangt immers niet zozeer samen met het verstek, maar veeleer met het feit dat dit vonnis niet aan de persoon van de veroordeelde werd betekend.

B.7.1. Met het recht om verzet aan te tekenen tegen een verstekvonnis beoogde de wetgever de waarheidsvinding centraal te stellen in het strafproces en de beklaagde te beschermen tegen onterechte veroordelingen of veroordelingen waartegen hij zich onvoldoende had kunnen beschermen. Daartoe werd het recht op een nieuw proces in aanwezigheid van de beklaagde als cruciaal beschouwd (Parl. St., Kamer, 1906-1907, nr. 73, pp. 1-5).

B.7.2. Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens acht de persoonlijke verschijning van een beklaagde van kapitaal belang, zowel wegens het recht van die laatste om te worden gehoord als wegens de noodzaak de juistheid van zijn verklaringen te controleren en ze te confronteren met de beweringen van het slachtoffer, wiens belangen moeten worden beschermd, alsook met die van de getuigen (EHRM, 23 november 1993, Poitrimol t. Frankrijk, § 35; 13 februari 2001, Krombach t. Frankrijk, § 84; 14 juni 2001, Medenica t. Zwitserland, § 54; 13 januari 2011, Drakos t. Griekenland, § 35).

Indien het nationaal recht het verloop van een proces toelaat niettegenstaande de afwezigheid van de beschuldigde, moet die later kunnen verkrijgen dat een rechtscollege opnieuw, na hem te hebben gehoord, uitspraak doet over de gegrondheid van de beschuldiging, zowel in feite als in rechte, wanneer niet vaststaat dat hij heeft afgezien van zijn recht om te verschijnen en zich te verdedigen, noch dat hij de bedoeling heeft gehad zich aan het gerecht te onttrekken (EHRM, grote kamer, 1 maart 2006, Sejdovic t. Italië, § 82; 1 maart 2011, Faniel t. België, § 26).

B.8. Het in het geding zijnde artikel 187, § 4, van het Wetboek van strafvordering is pertinent om die doelstellingen te bereiken, aangezien het de effectiviteit van het recht op verzet waarborgt.

Aangezien de rechter die het verstekvonnis heeft gewezen, daarmee zijn rechtsmacht heeft uitgeput, dient dat vonnis teniet te gaan vooraleer hij een nieuw vonnis kan uitspreken in een procedure waarin de beklaagde zich in rechte en in feite kan verdedigen.

Dat is des te meer het geval indien het verzet binnen de buitengewone termijn wordt aangetekend. In dat geval heeft het verstekvonnis immers kracht van gewijsde en is het uitvoerbaar. De buitengewone verzetstermijn waarborgt dat een bij verstek veroordeelde persoon die pas later kennis krijgt van de betekening van het verstekvonnis, een nieuwe beoordeling ten gronde kan krijgen en intussen geen verder nadeel ondervindt van dat vonnis.

B.9.1. Artikel 187, § 4, van het Wetboek van strafvordering leidt niet tot een onevenredige beperking van de rechten van personen die op tegenspraak tot verval van het recht tot sturen worden veroordeeld.

Die personen hebben hun recht van verdediging immers reeds kunnen uitoefenen in de procedure die tot het vonnis op tegenspraak heeft geleid en kunnen dat een tweede maal doen indien zij hoger beroep aantekenen tegen dat vonnis. Die bepaling waarborgt slechts dat ook personen die bij verstek worden veroordeeld, over een tweede mogelijkheid beschikken om zich in rechte en in feite te verdedigen.

Zij berokkent personen die op tegenspraak zijn veroordeeld geen nadeel.

B.9.2. Het loutere aantekenen van verzet tegen een verstekvonnis leidt overigens niet steeds ertoe dat dat vonnis voor niet bestaande moet worden gehouden. Indien het verzet onontvankelijk is in de zin van artikel 187, § 5, van het Wetboek van strafvordering of indien het als ongedaan moet worden beschouwd in de zin van artikel 187, § 6, van hetzelfde Wetboek, blijft het verstekvonnis immers zijn rechtsgevolgen behouden (Cass., 25 januari 2017, P.16.1126.F) en kan het dus als grondslag dienen voor een veroordeling wegens rijden spijts het verval van het recht tot sturen.

Krachtens artikel 187, § 6, 1°, van het Wetboek van strafvordering dient het verzet als ongedaan te worden beschouwd indien de eiser in verzet kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan en geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek. De rechter oordeelt soeverein over de aangevoerde reden. De bewijslast van de kennisname van de dagvaarding door de beklaagde rust op het openbaar ministerie (Cass., 17 januari 2017, P.16.0989.N).

Die bepaling heeft als gevolg dat alleen personen die geen afstand hebben gedaan van het recht om te verschijnen en zich te verdedigen, en evenmin de intentie hadden zich te onttrekken aan het gerecht, de gelegenheid krijgen om zich alsnog in rechte en in feite te verdedigen. Het is redelijk verantwoord dat het bij verstek opgelegde verval van het recht tot sturen ten aanzien van die personen niet in een afzonderlijk strafproces kan dienen als grondslag van een veroordeling wegens rijden spijts het verval van het recht tot sturen.

B.9.3. De in het geding zijnde bepalingen hebben tot slot niet als gevolg dat degene die op ontvankelijke wijze verzet aantekent tegen een verstekvonnis dat hem een verval van het recht tot sturen oplegt, definitief van die sanctie is vrijgesteld. De rechter die op het verzet uitspraak doet, kan hem immers opnieuw dezelfde sanctie opleggen na hem te hebben gehoord. Indien hij vervolgens tijdens de looptijd van die sanctie alsnog een voertuig bestuurt, of na de looptijd ervan een motorvoertuig bestuurt zonder de nodige examens af te leggen of onderzoeken te ondergaan, kan hij op dat ogenblik worden veroordeeld op grond van artikel 48 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten.

B.10. Uit hetgeen voorafgaat, volgt dat de in het geding zijnde bepalingen bestaanbaar zijn met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij de strafrechter verhinderen een bestuurder te veroordelen voor het besturen van een voertuig spijts verval van het recht tot sturen indien de bestuurder tijdens de buitengewone termijn op ontvankelijke wijze verzet aantekent tegen het vonnis waarbij dat verval werd uitgesproken.

De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 187, § 4, van het Wetboek van strafvordering en 48 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer » schenden niet de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij de strafrechter verhinderen een bestuurder te veroordelen voor het besturen van een voertuig spijts verval van het recht tot sturen indien die bestuurder tijdens de buitengewone termijn op ontvankelijke wijze verzet aantekent tegen het vonnis waarbij dat verval werd uitgesproken.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 25 november 2021.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, L. Lavrysen

^