gepubliceerd op 05 april 2022
Uittreksel uit arrest nr. 145/2021 van 14 oktober 2021 Rolnummer 7608 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1675/13, § 3, en 1675/13bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Franstalige Arbeidsrechtb Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit emeritus voorzitter F. Daoût, overeenko(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 145/2021 van 14 oktober 2021 Rolnummer 7608 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1675/13, § 3, en 1675/13bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit emeritus voorzitter F. Daoût, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, en de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en J. Moerman, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 11 juni 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 juni 2021, heeft de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 1675/13, § 3, en 1675/13bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, die de status van onreduceerbare schuld niet toekennen aan de schuld van onverschuldigde bedragen inzake sociale zekerheid, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij voorzien in een verschil in behandeling tussen : - de schuldeiser wiens aangifte van schuldvordering betrekking heeft op een onderhoudsschuld; - de schuldeiser wiens aangifte van schuldvordering betrekking heeft op een schuld van onverschuldigde bedragen die voortvloeit uit sociale fraude ? En zijn, inzonderheid, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet geschonden in zoverre de mogelijkheid voor de invordering van de door de DAVO uitgevoerde voorschotten op onderhoudsgeld, door de FOD Financiën, enerzijds, en van de schuldvorderingen die voortvloeien uit sociale fraude, door de socialezekerheidsinstellingen, anderzijds, verschillend wordt behandeld, terwijl, in beide gevallen, de wetgever zijn wil uit om een daadwerkelijke invordering in te voeren om budgettaire redenen en wetgevend optreedt door middel van wetten van openbare orde ? ».
Op 14 juli 2021 hebben de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en J. Moerman, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij de prejudiciële vraag onontvankelijk wordt verklaard. (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 1675/13 van het Gerechtelijk Wetboek, een van de drie artikelen van afdeling 4 (« Gerechtelijke aanzuiveringsregeling ») van hoofdstuk I (« Procedure van collectieve schuldenregeling ») van titel IV (« Collectieve schuldenregeling ») van deel V (« Bewarend beslag, middelen tot tenuitvoerlegging en collectieve schuldenregeling ») van dat Wetboek, bepaalt : « § 1. [...], kan de rechter, op vraag van de schuldenaar, besluiten tot elke andere gedeeltelijke kwijtschelding van schulden, zelfs van kapitaal onder de volgende voorwaarden : [...] § 2. Het vonnis duidt de looptijd van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling aan, die ligt tussen drie en vijf jaar. [...] § 3. De rechter kan geen kwijtschelding verlenen voor volgende schulden : - de onderhoudsgelden; - de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf; - de schulden van een gefailleerde die overblijven na het sluiten van het faillissement. [...] ».
B.1.2. Artikel 1675/13bis van het Gerechtelijk Wetboek, het enige artikel van afdeling 4bis (« De totale kwijtschelding van de schulden ») van het voormelde hoofdstuk van dat Wetboek, bepaalt : « § 1. Als blijkt dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling mogelijk is omdat de verzoeker over onvoldoende middelen beschikt, neemt de bemiddelaar deze vaststelling op in het in artikel 1675/11, § 1, bedoelde proces-verbaal, met een met redenen omkleed voorstel dat de toekenning van een totale kwijtschelding van de schulden en de eventuele maatregelen die er naar zijn mening mee gepaard moeten gaan, rechtvaardigt. § 2. De rechter kan in dergelijk geval de totale kwijtschelding van de schulden toestaan zonder aanzuiveringsregeling en onverminderd de toepassing van artikel 1675/13, [ § § ] 1, eerste lid, eerste streepje, 3 en 4. [...] ».
B.2. De artikelen 1675/13, § 3, en 1675/13bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bevatten regels die het kader moeten vormen voor de bevoegdheid van de bevoegde rechter om een kwijtschelding van schulden toe te kennen aan een schuldenaar die is toegelaten tot de procedure van collectieve schuldenregeling.
B.3. Wanneer de schuldbemiddelaar van oordeel is dat die schuldenaar zijn onvermogen heeft georganiseerd, kan hij die rechter verzoeken om de herroeping uit te spreken van de beschikking van toelaatbaarheid van die schuldenaar tot de collectieve schuldenregeling (artikel 1675/15, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek).
Indien de rechter ingaat op een dergelijk verzoek tot herroeping, eindigt de procedure van collectieve schuldenregeling.
B.4. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing, alsook uit het proces-verbaal dat de schuldbemiddelaar met toepassing van artikel 1675/11, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek op 22 december 2020 heeft neergelegd, blijkt dat, in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot de prejudiciële vraag, de schuldbemiddelaar aan de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel uitdrukkelijk vraagt om de herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid uit te spreken met toepassing van artikel 1675/15, § 1, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek.
Indien de Rechtbank oordeelt dat dat verzoek gegrond is en dat de beschikking waarbij de in het geding zijnde schuldenaar tot de collectieve schuldenregeling is toegelaten, derhalve dient te worden herroepen, dan zal de procedure van collectieve schuldenregeling eindigen, zodat de kwestie van een eventuele kwijtschelding van schulden, zij het met toepassing van artikel 1675/13, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek (in het kader van een gerechtelijke aanzuiveringsregeling), zij het met toepassing van artikel 1675/13bis, § 2, van hetzelfde Wetboek (wanneer blijkt dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke regeling mogelijk is wegens de ontoereikendheid van de middelen van de schuldenaar), niet meer aan de orde zal zijn.
B.5. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Rechtbank zich nog niet heeft uitgesproken over het verzoek tot herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid, die de schuldbemiddelaar heeft geformuleerd.
In dat stadium van de procedure van collectieve schuldenregeling, zijn de in het geding zijnde wetsbepalingen dus niet van toepassing op het geschil en zouden ze dat mogelijk nooit zijn indien de Rechtbank zou ingaan op het verzoek tot herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid dat de schuldbemiddelaar heeft geformuleerd.
De prejudiciële vraag is dus voorbarig en behoeft geen antwoord.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 14 oktober 2021.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût