gepubliceerd op 01 maart 2022
Uittreksel uit arrest nr. 91/2021 van 17 juni 2021 Rolnummer 7418 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 6, 4°, van de wet van 19 december 2003 « betreffende het Europees aanhoudingsbevel », gesteld door de kamer van inbeschuldig Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 91/2021 van 17 juni 2021 Rolnummer 7418 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 6, 4°, van de
wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
19/12/2003
pub.
22/12/2003
numac
2003009950
bron
federale overheidsdienst justitie
Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel
sluiten « betreffende het Europees aanhoudingsbevel », gesteld door de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters T. Giet, R. Leysen, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 11 juni 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 juli 2020, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 6.4° van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten betreffende het Europees aanhoudingsbevel in combinatie gelezen met de artikelen 12,6° en 38 van de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten alsook met artikel 92 van het Strafwetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de mate dat na verloop van vijf jaar vanaf het definitief arrest of het vonnis waarbij een Belg of een persoon die in België verblijft tot een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar werd veroordeeld en waarvoor de overlevering met het oog op strafuitvoering wordt gevraagd, het onderzoeksgerecht de overlevering van die persoon met het oog op strafuitvoering in België niet meer kan weigeren omdat die straf naar Belgisch recht verjaard is, met gevolgen voor zijn sociale re-integratie, familiale en economische banden, terwijl het onderzoeksgerecht de overlevering van de Belg of van de persoon die in België verblijft en die gestraft werd met een gevangenisstraf die drie jaar overstijgt, in dezelfde omstandigheden, kan weigeren met het oog op strafuitvoering in België omdat die straf naar Belgisch recht slechts na verloop van tien jaar verjaart vanaf het definitief arrest of vonnis ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 6, 4°, van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten « betreffende het Europees aanhoudingsbevel » (hierna : de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten), in samenhang gelezen met de artikelen 12, 6°, en 38 van de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten « inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie » (hierna : de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten) en met artikel 92 van het Strafwetboek.
Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de context ervan B.2.1. De wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten zet het kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 « betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten » om in het interne recht (hierna : het kaderbesluit 2002/584/JBZ).
B.2.2. Het kaderbesluit 2002/584/JBZ heeft tot doel het multilaterale uitleveringssysteem tussen de lidstaten te vervangen door een op het beginsel van wederzijdse erkenning gebaseerde regeling van overlevering tussen rechterlijke autoriteiten van veroordeelde of verdachte personen met het oog op tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen of vervolging (HvJ, grote kamer, 3 mei 2007, C-303/05, Advocaten voor de Wereld, punt 28; grote kamer, 17 juli 2008, C-66/08, Szymon Kozlowski, punt 31; 1 december 2008, C-388/08 PPU, Leymann, punt 42; grote kamer, 26 februari 2013, C-399/11, Melloni, punt 36; grote kamer, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, Aranyosi en Caldararu, punt 75).
Artikel 1, punt 1), van het kaderbesluit 2002/584/JBZ definieert het Europees aanhoudingsbevel als « een rechterlijke beslissing die door een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel ».
In dezelfde zin bepaalt artikel 2, § 3, van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten : « Het Europees aanhoudingsbevel is een gerechtelijke beslissing genomen door de bevoegde rechterlijke autoriteit van een lid-Staat van de Europese Unie, uitvaardigende rechterlijke autoriteit genaamd, met het oog op de aanhouding en de overlevering door de bevoegde rechterlijke autoriteit van een andere lidstaat, uitvoerende autoriteit genaamd, van een persoon gezocht met het oog op de instelling van strafvervolging of de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of veiligheidsmaatregel ».
B.2.3. Artikel 4 van het kaderbesluit 2002/584/JBZ, met als opschrift « Gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging », bepaalt : « De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel weigeren in de volgende gevallen : [...] 6. het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, terwijl de gezochte persoon verblijft in of onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende lidstaat en deze staat zich ertoe verbindt die straf of maatregel overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen; [...] ».
Die bepaling werd omgezet bij het in het geding zijnde artikel 6, 4°, van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten, dat bepaalt : « De tenuitvoerlegging kan worden geweigerd : [...] 4° ingeval het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of van een veiligheidsmaatregel, de betrokken persoon Belg of ingezetene is of in België verblijft, en de bevoegde Belgische autoriteiten zich ertoe verbinden die straf of veiligheidsmaatregel overeenkomstig de Belgische wetgeving ten uitvoer te leggen ». In de parlementaire voorbereiding werd die bepaling als volgt verantwoord : « Hoewel het nieuwe instrument niet langer voorziet in een algemene reden tot weigering op grond van nationaliteit, wordt daarmee nog steeds rekening gehouden in specifieke gevallen. Ingeval het Europees aanhoudingsbevel immers is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of van een veiligheidsmaatregel, kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel weigeren, indien de gezochte persoon onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende staat en die staat zich ertoe verbindt zelf die straf of veiligheidsmaatregel overeenkomstig zijn recht ten uitvoer te leggen. De bepaling is ruimer dan de reden tot weigering met betrekking tot de onderdanen, aangezien zij tevens van toepassing is op de ingezetenen en meer in het algemeen op eenieder die op het grondgebied van de uitvoerende staat ' verblijft '. De toepassing ervan is beperkter aangezien zij slechts kan worden aangewend voor zover op grond van het Belgische recht de straf of de veiligheidsmaatregel uitgesproken door een andere staat ten uitvoer kan worden gelegd en enkel ingeval België zich concreet ertoe verbindt van deze mogelijkheid gebruik te maken » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0279/001, pp. 15-16).
B.3.1. De wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten zet het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 « inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie » (hierna : het kaderbesluit 2008/909/JBZ) om in het interne recht.
Krachtens artikel 2, § 1, van de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten regelt die wet « de erkenning van de vonnissen en de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen of maatregelen op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie dan die waar het vonnis is uitgesproken » (eerste lid). Het doel van die wet is « bij te dragen tot de reclassering en maatschappelijke re-integratie van de gevonniste persoon » (tweede lid).
In dezelfde zin werd in de parlementaire voorbereiding van die wet verduidelijkt : « De hoofddoelstelling van [het kaderbesluit 2008/909/JBZ] is het vereenvoudigen en versnellen van het proces van de erkenning en de tenuitvoerlegging van een vrijheidbenemende straf of maatregel uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie in een andere lidstaat van de Europese Unie waarmee de gevonniste persoon verbonden is en waar dus de reclassering waarschijnlijk geoptimaliseerd kan worden » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1796/001, p. 7).
B.3.2. Artikel 9 van het kaderbesluit 2008/909/JBZ, met als opschrift « Gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging », bepaalt : « 1. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie weigeren in de volgende gevallen : [...] e) de tenuitvoerlegging van de sanctie is volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat verjaard; [...] ».
Die bepaling werd omgezet bij het in de prejudiciële vraag vermelde artikel 12, 6°, van de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten, dat is opgenomen in hoofdstuk 3 van die wet met als opschrift « Procedure inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging in België van een vonnis gewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie » en dat bepaalt : « De tenuitvoerlegging wordt geweigerd in de volgende gevallen : [...] 6° de tenuitvoerlegging van de beslissing is volgens het Belgische recht verjaard ». Het eveneens in de prejudiciële vraag vermelde artikel 38, § 1, van de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten, dat is opgenomen in hoofdstuk 5 van die wet met als opschrift « Tenuitvoerlegging van het vonnis volgend op een Europees aanhoudingsbevel », bepaalt : « Indien de raadkamer artikel 6, 4°, van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten betreffende het Europees aanhoudingsbevel toepast, omvat haar beslissing de erkenning en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf of maatregel vermeld in de rechterlijke beslissing waarvoor een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. De sanctie wordt vervolgens ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van deze wet. De territoriaal bevoegde procureur des Konings eist van de autoriteit die het Europees aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd het vonnis vergezeld van het certificaat en gaat indien nodig over tot de aanpassing van de straf overeenkomstig artikel 18 ».
B.4. Artikel 92 van het Strafwetboek, dat eveneens in de prejudiciële vraag wordt vermeld, bepaalt : « Behoudens straffen met betrekking tot misdrijven zoals bepaald in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater, die onverjaarbaar zijn, verjaren correctionele straffen door verloop van vijf jaren, te rekenen van de dagtekening van het arrest of van het in laatste aanleg gewezen vonnis, of te rekenen van de dag waarop het in eerste aanleg gewezen vonnis niet meer kan worden bestreden bij wege van hoger beroep.
Indien de uitgesproken straf drie jaar te boven gaat, is de verjaringstermijn tien jaren ».
Ten gronde B.5. Met de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van het in het geding zijnde artikel 6, 4°, van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten, in samenhang gelezen met de artikelen 12, 6°, en 38 van de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten en met artikel 92 van het Strafwetboek, in zoverre die bepalingen tot gevolg hebben dat « na verloop van vijf jaar vanaf het definitief arrest of het vonnis waarbij een Belg of een persoon die in België verblijft tot een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar werd veroordeeld en waarvoor de overlevering met het oog op strafuitvoering wordt gevraagd, het onderzoeksgerecht de overlevering van die persoon met het oog op strafuitvoering in België niet meer kan weigeren omdat die straf naar Belgisch recht verjaard is, met gevolgen voor zijn sociale re-integratie, familiale en economische banden, terwijl het onderzoeksgerecht de overlevering van de Belg of van de persoon die in België verblijft en die gestraft werd met een gevangenisstraf die drie jaar overstijgt, in dezelfde omstandigheden, kan weigeren met het oog op strafuitvoering in België omdat die straf naar Belgisch recht slechts na verloop van tien jaar verjaart vanaf het definitief arrest of vonnis ».
Met die prejudiciële vraag wordt het Hof bijgevolg verzocht de situatie te vergelijken van personen die Belg of ingezetene zijn of die in België verblijven en ten aanzien van wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, naargelang zij werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van maximaal drie jaar dan wel tot een gevangenisstraf van meer dan drie jaar : terwijl ten aanzien van de eerste categorie van personen de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel niet meer kan worden geweigerd na verloop van vijf jaar vanaf de definitieve veroordeling, omdat de straf na die termijn krachtens artikel 92, eerste lid, van het Strafwetboek verjaard is en krachtens artikel 12, 6°, van de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten dus niet meer in België kan worden uitgevoerd, kan de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel ten aanzien van de tweede categorie worden geweigerd tot tien jaar na de definitieve veroordeling, vermits een gevangenisstraf van meer dan drie jaar krachtens artikel 92, tweede lid, van het Strafwetboek pas na tien jaar vanaf de definitieve veroordeling verjaart en die straf tot het verstrijken van die termijn dus in België kan worden uitgevoerd.
B.6. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.7.1. Het verschil in behandeling dat in de prejudiciële vraag in het geding is, berust op het criterium van de duur van de gevangenisstraf die bij een definitieve beslissing van de bevoegde rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie werd opgelegd en waarvoor de uitlevering met het oog op de strafuitvoering wordt gevraagd.
Een dergelijk criterium is objectief. Het Hof moet nagaan of het relevant is ten aanzien van het met de in het geding zijnde bepaling nagestreefde doel.
B.7.2. Zoals is vermeld in B.2.1, zet de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten het kaderbesluit 2002/584/JBZ om in het interne recht. Krachtens artikel 1, lid 2, van dat kaderbesluit « verbinden [de lidstaten] zich ertoe om, op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit, elk Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen ». Over het belang en de draagwijdte van dat beginsel van wederzijdse erkenning heeft de grote kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld : « 77. Het beginsel van wederzijdse erkenning, waarop het stelsel van het Europees aanhoudingsbevel berust, is zelf gebaseerd op het wederzijdse vertrouwen van de lidstaten dat hun respectieve nationale rechtsordes in staat zijn een effectieve en gelijkwaardige bescherming te bieden van de op Unieniveau, in het bijzonder in het Handvest van de grondrechten, erkende grondrechten (zie in die zin arrest F., C-168/13 PPU, EU:C:2013:358, punt 50, en naar analogie, met betrekking tot de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, arrest Aguirre Zarraga, C-491/10 PPU, EU:C:2010:828, punt 70). 78. Het beginsel van onderling vertrouwen tussen de lidstaten en het beginsel van wederzijdse erkenning zijn in het Unierecht van wezenlijk belang, aangezien zij de mogelijkheid bieden om een ruimte zonder binnengrenzen te verwezenlijken en in stand te houden.Meer in het bijzonder vereist het beginsel van wederzijds vertrouwen, met name wat de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid betreft, dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen (zie in die zin advies 2/13, EU:C:2014:2454, punt 191). 79. Op het door het kaderbesluit geregelde gebied vindt het beginsel van wederzijdse erkenning - dat, zoals met name volgt uit overweging 6 van het kaderbesluit, de ' hoeksteen ' vormt van de justitiële samenwerking in strafzaken - toepassing in artikel 1, lid 2, van het kaderbesluit, dat bepaalt dat de lidstaten in beginsel gehouden zijn om aan een Europees aanhoudingsbevel gevolg te geven (zie in die zin arrest Lanigan, C-237/15 PPU, EU:C:2015:474, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).80. Hieruit volgt dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel alleen mag weigeren in de gevallen van verplichte niet-tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 3 van het kaderbesluit, of van facultatieve niet-tenuitvoerlegging als bedoeld in de artikelen 4 en 4bis van het kaderbesluit.Bovendien mogen aan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel enkel de in artikel 5 van dat kaderbesluit omschreven voorwaarden worden verbonden (zie in die zin arrest Lanigan, C-237/15 PPU, EU:C:2015:474, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak) » (HvJ, grote kamer, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, Pà l Aranyosi en Robert Caldararu).
Artikel 4, punt 6), van het kaderbesluit 2002/584/JBZ, dat voorziet in « gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging » en dat werd omgezet bij het in het geding zijnde artikel 6, 4°, van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten, beoogt, binnen het toepassingsgebied van het Europees Unierecht, het essentiële beginsel van wederzijdse erkenning in strafzaken te verzoenen met de bekommernis om de kansen op sociale re-integratie van de gezochte persoon na het einde van de straf waartoe deze is veroordeeld, te verhogen.
Bij zijn arrest van 13 december 2018Relevante gevonden documenten type arrest prom. 13/12/2018 pub. 28/12/2018 numac 2018015337 bron federale overheidsdienst financien Besluit tot wijziging van het besluit van 15 juni 2018 van de Voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën tot vaststelling van de taken waarmee de Administratie Rechtszekerheid is belast en tot vaststelling van de bevoegdheden en de zetel van haar operationele diensten type arrest prom. 13/12/2018 pub. 28/12/2018 numac 2018015338 bron federale overheidsdienst financien Besluit tot wijziging van het besluit van 18 december 2014 van de Voorzitter het directiecomité van de FOD Financiën tot vaststelling van de taken waarmee de Administratie Opmetingen en Waarderingen is belast en tot vaststelling van de bevoegdheden en de zetel van haar operationele diensten sluiten heeft het Hof van Justitie, in antwoord op een verzoek tot uitlegging van artikel 4, punt 6), van het kaderbesluit 2002/584/JBZ dat werd ingediend door het Hof van Beroep te Luik, geoordeeld : « 43. In deze context heeft het Hof reeds vastgesteld dat de nationale wetgever die, gelet op de hem in artikel 4 van dit kaderbesluit geboden mogelijkheden, ervoor kiest de gevallen te beperken waarin de nationale uitvoerende rechterlijke autoriteit kan weigeren een gezochte persoon over te leveren, dus alleen maar de bij dit kaderbesluit ingestelde overleveringsregeling versterkt ten gunste van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (arrest van 6 oktober 2009, Wolzenburg, C-123/08, EU:C:2009:616, punt 58). 44. Door de gevallen te beperken waarin de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan weigeren een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen, vergemakkelijkt dergelijke regelgeving immers alleen maar de overlevering van gezochte personen, in overeenstemming met het in artikel 1, lid 2, van kaderbesluit 2002/584 vastgelegde beginsel van wederzijdse erkenning, dat de bij dit besluit ingestelde wezenlijke regel is (arrest van 6 oktober 2009, Wolzenburg, C-123/08, EU:C:2009:616, punt 59).45. Het staat de nationale wetgever van een lidstaat derhalve vrij uitvoering te geven aan de in artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584 bedoelde grond tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging door te bepalen dat in het geval waarin het strafbare feit dat ten grondslag ligt aan het Europees aanhoudingsbevel, in deze lidstaat slechts met een geldboete wordt bestraft, deze lidstaat zich er niet toe kan verbinden de vrijheidsstraf zelf ten uitvoer te leggen in de zin van dat artikel.46. Ofschoon, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, de in artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584 genoemde grond tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging het onder meer mogelijk moet maken dat bijzonder gewicht wordt toegekend aan de mogelijkheid om de kansen op sociale re-integratie van de gezochte persoon na het einde van de straf waartoe deze is veroordeeld, te verhogen, kan dit doel, hoe belangrijk het ook is, immers niet uitsluiten dat de lidstaten bij de uitvoering van dit kaderbesluit, in de zin van de wezenlijke regel van artikel 1, lid 2, daarvan, de gevallen beperken waarin het mogelijk moet zijn de overlevering van een binnen de werkingssfeer van bedoeld artikel 4, punt 6, vallende persoon te weigeren (zie arrest van 6 oktober 2009, Wolzenburg, C-123/08, EU:C:2009:616, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).47. In de derde plaats heeft de Uniewetgever met de vaststelling van artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584 de lidstaten weliswaar in staat willen stellen, teneinde de sociale re-integratie van de gezochte persoon te vergemakkelijken, de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel te weigeren, maar heeft hij er daarbij voor gezorgd dat in diezelfde bepaling de voorwaarden voor toepassing van deze weigeringsgrond zijn vastgelegd, waaronder met name de verbintenis van de uitvoerende lidstaat om de aan de gezochte persoon opgelegde vrijheidsstraf daadwerkelijk ten uitvoer te leggen, teneinde de uitvoering van de opgelegde straf te waarborgen en aldus het risico van straffeloosheid van deze persoon te vermijden » (HvJ, 13 december 2018, C-514/17, Sut). B.7.3. In het licht van het doel van de wetgever om het beginsel van wederzijdse erkenning in strafzaken te verzoenen met de bekommernis om de kansen op sociale re-integratie van de veroordeelde persoon na het einde van de opgelegde straf te verhogen, berust het bekritiseerde verschil in behandeling op een pertinent criterium van onderscheid.
Uit de combinatie van artikel 92, eerste lid, van het Strafwetboek en artikel 12, 6°, van de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten volgt immers dat een gevangenisstraf van maximaal drie jaar die bij een definitieve beslissing van de bevoegde rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie werd opgelegd, na verloop van vijf jaar verjaart en na die termijn niet meer door de bevoegde Belgische autoriteiten ten uitvoer kan worden gelegd. Rekening houdend met het belang van het beginsel van de wederzijdse erkenning, dat het uitgangspunt vormt van het kaderbesluit 2002/584/JBZ en van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten, is het pertinent dat in dat geval de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel na die verjaringstermijn van vijf jaar niet meer kan worden geweigerd teneinde de uitvoering van de opgelegde straf te waarborgen en aldus het risico van straffeloosheid van de veroordeelde persoon te vermijden.
Die maatregel heeft bovendien geen onevenredige gevolgen, nu de onderzoeksgerechten dienen na te gaan of de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel dient te worden geweigerd op grond van één van de andere weigeringsgronden die zijn neergelegd in de artikelen 4 en 6 van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten. Zo moet het Europees aanhoudingsbevel worden geweigerd indien ernstige redenen bestaan om te denken dat de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel afbreuk zou doen aan de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden bevestigd door het voormalige artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (artikel 4, 5°), evenals indien de betrokkene in België of in een andere lidstaat reeds werd veroordeeld wegens dezelfde feiten en het beginsel non bis in idem bijgevolg in het gedrang zou zijn (artikel 4, 2°). Aldus wordt gewaarborgd dat de grondrechten van de betrokkene bij de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel geëerbiedigd worden.
B.8. Artikel 6, 4°, van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten, in samenhang gelezen met de artikelen 12, 6°, en 38 van de wet van 15 mei 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2012 pub. 08/06/2012 numac 2012009226 bron federale overheidsdienst justitie Wet inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie sluiten en met artikel 92 van het Strafwetboek, is bijgevolg niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 6, 4°, van de wet van 19 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2003 pub. 22/12/2003 numac 2003009950 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende het Europees aanhoudingsbevel sluiten « betreffende het Europees aanhoudingsbevel » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 juni 2021.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen