Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 augustus 2021

Uittreksel uit arrest nr. 60/2021 van 22 april 2021 Rolnummer 7263 In zake : de prejudiciële vraag over artikel D.145 van het Milieuwetboek Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021203619
pub.
12/08/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 60/2021 van 22 april 2021 Rolnummer 7263 In zake : de prejudiciële vraag over artikel D.145 van het Milieuwetboek (artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 5 juni 2008 « betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de beteugeling van milieuovertredingen en de herstelmaatregelen inzake leefmilieu »), gesteld door een onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne en D. Pieters, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij beschikking van 8 oktober 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 oktober 2019, heeft een onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel D.145 van het decreet van het Waalse Gewest van 5 juni 2008 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de beteugeling van milieuovertredingen en de herstelmaatregelen inzake leefmilieu de artikelen 10, 11, 15 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre met name de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking/huisvisitatie door de in dat decreet bedoelde officier van gerechtelijke politie, in het kader van een of meer inbreuken bedoeld in het milieustrafrecht in het Waalse Gewest, zich in een situatie zouden bevinden waarin zij niet dezelfde rechten en waarborgen zouden genieten als de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking die een onderzoeksrechter beveelt in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek met betrekking tot een of meer inbreuken op het Strafwetboek en op andere strafrechtelijke wetgevingen, met inbegrip van het decreet van 5 juni 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 05/06/2008 pub. 20/06/2008 numac 2008202169 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de beteugeling van milieuovertredingen en de herstelmaatregelen inzake leefmilieu sluiten ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de draagwijdte ervan B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel D.145 van het Milieuwetboek, ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 5 juni 2008 « betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de beteugeling van milieuovertredingen en de herstelmaatregelen inzake leefmilieu ».

B.2.1. Artikel D.145 van het Milieuwetboek bepaalt : « Onverminderd hun voor het overige vastgelegde inspectietaken mogen de personeelsleden in de uitoefening van hun opdrachten [op] elk ogenblik de installaties, lokalen, terreinen en andere plaatsen binnentreden, behalve als het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet.

Indien het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet, mogen die personeelsleden er binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter ».

B.2.2. De onderzoeksmiddelen van de personeelsleden van het Departement Natuur en Bossen van de Waalse Overheidsdienst (hierna : het DNB) worden opgesomd in artikel D.146 van het Milieuwetboek : « In de uitoefening van hun opdracht kunnen de personeelsleden : 1° alle onderzoeken, controles, enquêtes uitvoeren en alle gegevens inwinnen die nuttig geacht worden om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen bedoeld in artikel D.138 nageleefd worden en o.a. : a. elke persoon ondervragen over elk feit waarvan de kennisneming nuttig is voor de uitoefening van het toezicht;b. zich ter plaatse elk document, stuk of bewijsstuk laten overleggen of opsporen dat nuttig is voor de uitoefening van hun opdracht, er een fotokopie of een ander afschrift van maken, of tegen ontvangbewijs meenemen;c. de identiteit van elke overtreder controleren;2° monsters nemen volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten; 3° analyses laten maken volgens de regels bepaald overeenkomstig artikel D.147. In geval van monsterneming met het oog op een analyse wordt de overtreder er onmiddellijk op gewezen dat hij de mogelijkheid heeft om een tegenanalyse te laten uitvoeren op zijn kosten. Indien uit het analyseprotocol blijkt dat een overtreding werd begaan, wordt overeenkomstig artikel D.141 proces-verbaal opgemaakt; 4° de opdracht geven om een voertuig, met inbegrip van de voor het vervoer gebruikte voertuigen aan te houden, en hun landing controleren;5° elke bewarende maatregel nemen met het oog op de overlegging van het bewijs, meer bepaald gedurende een maximumtermijn van tweeënzeventig uren : a.verbieden voorwerpen te verplaatsen of de inrichtingen of installaties verzegelen waar mogelijkerwijs een overtreding werd begaan; b. de vervoermiddelen en andere tuigen die gediend zouden kunnen hebben om een overtreding te begaan aanhouden, tot stilstand brengen of verzegelen; 6° in de aanwezigheid van de betrokkene of van de behoorlijk opgeroepen betrokkene, de toestellen en voorzieningen in overtreding met de bepalingen bedoeld in artikel D.138 uittesten of laten uittesten door erkende personen, laboratoria of openbare en private instellingen; 7° zich door technische deskundigen laten bijstaan;8° administratieve politiemaatregelen nemen om milieuvervuilende voorwerpen uit het verkeer te kunnen halen; 9° onverminderd artikel D.145, de voorwerpen opsporen tot waar ze naartoe vervoerd werden en er beslag op leggen. 10° de vaartuigen naar de oever laten komen om hun inhoud te controleren.11° elke databank die nuttig is voor het verkrijgen van de informatie en voor de uitvoering van de in dit artikel bedoelde opdrachten raadplegen.12° de nodige administratieve gegevens raadplegen en een afschrift ervan nemen, zoals de wettelijk voorgeschreven documenten die de bestuurder in zijn bezit moet hebben en in ruimere zin alle documenten die nuttig zijn voor de identificatie van het voertuig, de bestuurder of de persoon op wiens naam het voertuig staat ingeschreven ». B.2.3. Artikel D.143 van het Milieuwetboek bepaalt : « De personeelsleden mogen het optreden van de openbare macht vorderen in de uitoefening van hun opdracht ».

B.2.4. Artikel D.140 van het Milieuwetboek bepaalt : « § 1. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, wijst de Regering de personeelsleden aan die zullen toezien op de naleving van de bepalingen bedoeld in artikel D.138 en de bepalingen die krachtens deze bepalingen genomen worden.

De bevoegdheden van gerechtelijke politie kunnen slechts door beëdigde personeelsleden uitgeoefend worden. De personeelsleden leggen de eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van hun administratieve verblijfplaats. De hoofdgriffier maakt een afschrift van de commissie en van de akte van eedaflegging over aan zijn collega's van de rechtbanken van eerste aanleg van het ambtsgebied waar het personeelslid zijn functie moet uitoefenen. [...] ».

B.3. In de memorie van toelichting bij het voormelde decreet van 5 juni 2008Relevante gevonden documenten type decreet prom. 05/06/2008 pub. 20/06/2008 numac 2008202169 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de beteugeling van milieuovertredingen en de herstelmaatregelen inzake leefmilieu sluiten wordt vermeld : « Bij artikel D.145 wordt een dubbel doel nagestreefd : enerzijds machtigt het de personeelsleden ertoe, bij de uitoefening van hun opdrachten, de plaatsen binnen te treden die geen woning in de zin van artikel 15 van de Grondwet uitmaken, en zulks op elk ogenblik; anderzijds bepaalt het de gevallen waarin een huiszoeking plaatsheeft, overeenkomstig artikel 11, derde lid, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen » (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 771/1, p. 8). « Het mogelijk optreden van de personeelsleden wordt uitgebreid ten opzichte van de soortgelijke bepalingen van artikel 61, § 1, 1° en 3°, van het decreet van 11 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/03/1999 pub. 08/06/1999 numac 1999027439 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de milieuvergunning, aangezien het niet langer vereist is dat de personeelsleden, om ertoe gemachtigd te zijn bepaalde plaatsen binnen te gaan, ' ernstige redenen [hebben die] laten vermoeden dat een overtreding van het decreet of de uitvoeringsbesluiten ervan wordt begaan ' en het niet langer vereist is dat zij, teneinde controles en enquêtes in te stellen, over ' ernstige aanwijzingen van overtreding ' beschikken.

Die vereiste hield in dat de beoogde handelingen enkel konden worden gesteld wanneer de bevoegde ambtenaren en personeelsleden ernstige redenen hadden die lieten vermoeden dat overtredingen van het decreet of van de uitvoeringsbesluiten ervan werden begaan (1°) of over ernstige aanwijzingen van overtredingen beschikten (3°), zonder dat enige restrictieve bepaling op beperkende wijze omschreef wat onder de woorden ' ernstige redenen ' en ' ernstige aanwijzingen ' moest worden verstaan. De betrokken ambtenaren of personeelsleden dienden met andere woorden over ' ernstige redenen ' of ' ernstige aanwijzingen ' te beschikken, maar zulks volstond. Er kon niet tot de in die bepalingen bedoelde handelingen worden overgegaan in het kader van stelselmatige controles of routinecontroles. Daarenboven dienden de processen-verbaal met betrekking tot dergelijke handelingen duidelijk en concreet te vermelden waaruit de ' ernstige redenen of de ernstige aanwijzingen ' die het optreden verantwoordden, bestonden.

Die vereiste werd al te dwingend en nadelig voor de goede uitoefening van de opdrachten van toezicht geacht, en onevenredig ten aanzien van de motivering ervan die erin bestond te vermijden dat controles die niet aan enige beperking zouden worden onderworpen, afbreuk kunnen doen aan het fabrieksgeheim (Parl. St., Waals Parlement, 392 (1997-1998) - Nr. 105).

Het is vanzelfsprekend dat de personeelsleden, wanneer zij van plan zullen zijn om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel D.145 van het ontwerp van decreet hun biedt, rekening zullen houden met het evenredigheidsbeginsel en binnen de strikte uitoefening van hun opdracht zullen handelen » (ibid., p. 9).

Ten gronde B.4.1. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek met de artikelen 10, 11, 15 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

B.4.2. De prejudiciële vraag heeft meer bepaald betrekking op het verschil in behandeling tussen, enerzijds, « de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking/huisvisitatie door de in [het Milieuwetboek] bedoelde officier van gerechtelijke politie, in het kader van een of meer inbreuken bedoeld in het milieustrafrecht in het Waalse Gewest », en, anderzijds, « de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking die een onderzoeksrechter beveelt in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek met betrekking tot een of meer inbreuken op het Strafwetboek en op andere strafrechtelijke wetgevingen, met inbegrip van het [het Milieuwetboek] », in zoverre de eerstgenoemden niet dezelfde rechten en waarborgen als de laatstgenoemden zouden genieten.

B.4.3. Uit hetgeen in B.4.2 is vermeld, blijkt dat de prejudiciële vraag enkel betrekking heeft op het tweede lid van artikel D.145 van het Milieuwetboek. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die bepaling.

B.5. Artikel 10 van de Grondwet bepaalt : « Er is in de Staat geen onderscheid van standen.

De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld.

De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd ».

Artikel 11 van de Grondwet bepaalt : « Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden ».

Artikel 15 van de Grondwet bepaalt : « De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft ».

Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».

Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of 's lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van partijen bij het proces dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden. 2. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet bewezen wordt.3. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft ten minste de volgende rechten : a) onverwijld, in een taal welke hij verstaat, en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;b) te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;c) zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze, of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak dit eist;d) de getuigen à charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;e) zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal welke ter zitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt ». Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». Artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt : « Allen zijn gelijk voor de rechtbanken en de rechterlijke instanties.

Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, of het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen in een rechtsgeding, heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie. De toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of de nationale veiligheid in een democratische samenleving, of wanneer het belang van het privéleven van de partijen bij het proces dit eist, of in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden; evenwel dient elk vonnis dat wordt gewezen in een strafzaak of een rechtsgeding openbaar te worden gemaakt, tenzij het belang van jeugdige personen zich daartegen verzet of het proces echtelijke twisten of het voogdijschap over kinderen betreft ».

B.6. Het in het geding zijnde artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek kent aan de personeelsleden van het DNB de bevoegdheid toe om in de uitoefening van hun opdrachten een woonplaats te betreden, mits de onderzoeksrechter voorafgaande toestemming heeft verleend.

Uit de in B.3 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat die bepaling door de decreetgever werd aangenomen op grond van artikel 11, derde lid, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen. Krachtens die bepaling kunnen de decreten, binnen de grenzen van de bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten, « de gevallen bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben ». Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om « de gevallen [te] bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben », kan de decreetgever, zoals te dezen, een rechter ertoe machtigen een huiszoeking toe te staan buiten een gerechtelijk onderzoek.

B.7. Een verschil in behandeling in aangelegenheden waar de gemeenschappen en de gewesten over eigen bevoegdheden beschikken, is het mogelijke gevolg van een onderscheiden beleid, dat is toegelaten door de autonomie die hun door of krachtens de Grondwet is toegekend.

Een zodanig verschil kan op zich niet geacht worden strijdig te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.8. Behoudens toepassing van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, zijn de gewesten niet bevoegd om de vorm van de huiszoekingen te regelen (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 1063/7, p. 67; zie ook met name advies nr. 24.240/9 van 20 maart 1995 van de afdeling wetgeving van de Raad van State in verband met een voorontwerp van decreet « betreffende afval »). Zij zijn gebonden door de procedurele waarborgen die inzake huiszoekingen zijn vastgesteld door de federale wetgever, die met name voortvloeien uit de artikelen 15 en 22 van de Grondwet, uit de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en uit artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

B.9.1. De artikelen 15 en 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens vereisen dat elke overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en de woning wordt voorgeschreven in een voldoende precieze wettelijke bepaling, beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte en evenredig is met de daarin nagestreefde wettige doelstelling.

B.9.2. Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bevatten waarborgen onder meer voor een eerlijk proces bij het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde strafvervolging.

B.9.3. De bestreden bepaling kent de personeelsleden van het DNB de bevoegdheid toe om in de uitoefening van hun opdrachten en onder voorwaarde van een voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter een woonplaats te betreden, wat een inmenging vormt in het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven. Bijgevolg moet die inmenging voldoen aan de in B.9.1 vermelde vereisten en dienen de betrokken personen de jurisdictionele waarborgen te genieten die uit de in B.9.2 aangehaalde bepalingen voortvloeien.

B.10. Deel VIII van het Milieuwetboek strekt ertoe de volledige doeltreffendheid van de inzake leefmilieu uitgevaardigde normen te waarborgen door, via strafrechtelijke sancties, ernstige aantastingen van het leefmilieu (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 771/1, p. 3), en met name de illegale handel in dieren, te bestrijden. Zodoende wenst de Waalse decreetgever minstens een van de in artikel 7bis van de Grondwet opgesomde doelstellingen na te streven, maar ook het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu, bedoeld in artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet, te waarborgen.

Bij de in het geding zijnde bepaling wordt dus een legitiem doel nagestreefd in de zin van artikel 8, lid 2, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.11. In de inmenging in het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven wordt voorzien bij een wetsbepaling.

B.12.1. Uit de bewoordingen van het in het geding zijnde artikel D.145 van het Milieuwetboek blijkt dat de personeelsleden van het DNB « in de uitoefening van hun opdrachten » woningen kunnen binnentreden. Die onderzoeksbevoegdheid is dus doelgebonden, wat impliceert dat de bevoegde personeelsleden deze slechts kunnen aanwenden ter controle van de naleving van de in artikel D.138 van het Milieuwetboek vermelde wetgeving betreffende de bescherming van het leefmilieu.

B.12.2. Bij het tweede lid van artikel D.145 van het Milieuwetboek wordt het binnentreden van een woning afhankelijk gesteld van de voorafgaande toestemming van een onderzoeksrechter. Het optreden van de onderzoeksrechter, een onpartijdig en onafhankelijk magistraat, is een essentiële waarborg voor de inachtneming van de voorwaarden waaraan een aantasting van de onschendbaarheid van de woning is onderworpen, die is gewaarborgd bij artikel 15 van de Grondwet en artikel 8, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.12.3. Artikel 149 van de Grondwet, dat bepaalt dat « elk vonnis [...] met redenen [is] omkleed », drukt een algemene regel uit die geldt voor elk rechtscollege (arrest van het Hof nr. 1/2009 van 8 januari 2009, B.3.4, eerste alinea). Een door de onderzoeksrechter verleende machtiging tot huiszoeking dient bijgevolg met redenen te zijn omkleed, temeer daar het aan de onderzoeksrechter staat soeverein te oordelen of de maatregel opportuun is. De beschikking tot huiszoeking dient de precieze vermeldingen te bevatten waardoor diegene bij wie de huiszoeking wordt uitgevoerd, voldoende informatie wordt aangereikt over de vervolgingen die aan de huiszoeking ten grondslag liggen, teneinde een daadwerkelijk rechtsmiddel mogelijk te maken om de wettigheid van de beslissing te doen nagaan (Cass., 11 januari 2006, P.05.1371.F). Een beschikking tot huiszoeking dient de minimale vermeldingen te bevatten die het mogelijk maken controle uit te oefenen over de inachtneming, door de personeelsleden die ze hebben uitgevoerd, van het toepassingsgebied dat bij de beschikking wordt bepaald (EHRM, 24 mei 2011, Aydemir t. Turkije, § 98). De strafrechtelijke procedures dienen als een geheel te worden beschouwd, hetgeen de voorafgaande fases van het proces, waaronder het onderzoek, omvat (EHRM, grote kamer, 20 oktober 2015, Dvorski t. Kroatië, § 76).

De door de onderzoeksrechter gestelde handelingen hebben immers rechtstreeks een invloed op het voeren en op de billijkheid van de verdere procedure, waaronder het eigenlijke proces (EHRM, 6 januari 2010, Vera Fernßndez-Huidobro t. Spanje, § § 109 tot 111).

De door de onderzoeksrechter krachtens artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek verleende machtiging moet bijgevolg met redenen worden omkleed, hetgeen vereist dat daarin met name moet worden vermeld in welk opzicht het binnentreden in een bewoonde ruimte noodzakelijk is om het de personeelsleden van het DNB mogelijk te maken hun wettelijke opdracht uit te voeren. Zij dient te vermelden voor welke woning en aan welke personen ze wordt verleend. De onderzoeksrechter kan zijn machtiging bovendien gepaard doen gaan met de nadere regels die hem opportuun lijken.

Die verschillende elementen bieden aan de rechter bij wie de zaak in voorkomend geval later aanhangig wordt gemaakt, de mogelijkheid om de wettigheid van de door de onderzoeksrechter verleende machtiging te toetsen.

B.12.4. Bij artikel D.140 van het Milieuwetboek wordt vastgesteld dat enkel de personeelsleden van het DNB die de eed hebben afgelegd voor de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheden van gerechtelijke politie mogen uitoefenen. Bijgevolg mogen enkel die beëdigde personeelsleden krachtens het in het geding zijnde artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek een woonplaats binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter. Uit de in B.3 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat de personeelsleden van het DNB, bij het binnentreden van een woonplaats, rekening moeten houden met het evenredigheidsbeginsel en binnen de strikte uitoefening van hun opdracht moeten handelen. Voorts zijn de onderzoeksmiddelen die zij bij het uitoefenen van die bevoegdheid kunnen aanwenden, limitatief vastgesteld en afgebakend bij artikel D.146 van het Milieuwetboek.

Weliswaar kunnen de personeelsleden krachtens artikel D.140 van het Milieuwetboek het optreden van de openbare macht vorderen in de uitoefening van hun opdracht en leggen de in het geding zijnde bepalingen de eigenaar of bewoner de verplichting op om aan de gemachtigde personeelsleden vrije toegang tot zijn woning te verlenen en gesloten kasten of kluizen te openen, en aldus zijn medewerking te verlenen. Artikel D.154, 2°, van het Milieuwetboek voorziet immers in strafbepalingen voor « degene die zich verzet of de opdrachten van de personeelsleden belemmert », wat « een inbreuk van de tweede categorie » vormt. Een dergelijke inbreuk wordt krachtens artikel D.151, § 1, derde lid, gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 3 jaar en een geldboete van minstens 100 euro en maximum 1.000.000 euro, of met één van beide sancties alleen. Zoals de Waalse Regering opmerkt, laten de in het geding zijnde bepalingen evenwel niet toe dat de bevoegde personeelsleden zich met geweld of dwang toegang tot een woning verschaffen wanneer de verplichte medewerking niet wordt verleend, noch dat zij de inzage van documenten of het openen van gesloten kasten of kluizen afdwingen indien de eigenaar of bewoner zich daartegen verzet. Indien de omstandigheden zulks vereisen, komt het de bevoegde personeelsleden toe de feiten aan te geven bij de procureur des Konings die de maatregelen zal nemen die noodzakelijk zijn om de strafvordering in werking te stellen en die, indien daar reden toe is, de zaak bij de onderzoeksrechter aanhangig zal maken teneinde een gerechtelijke huiszoeking te laten uitvoeren.

B.12.5. Behoudens uitzondering mag een opsporing ten huize of een huiszoeking niet plaatsvinden tussen 21 uur en 5 uur 's morgens (artikel 1 van de wet van 7 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/06/1969 pub. 29/07/2009 numac 2009000488 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize of huiszoeking mag worden verricht. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize, huiszoeking of vrijheidsbeneming mag worden verricht »). Artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek vormt geen uitzondering op dat beginsel. In tegenstelling tot hetgeen is bepaald in het eerste lid van het voormelde artikel D.145, dat de personeelsleden van het DNB ertoe machtigt plaatsen die geen woning uitmaken, op « elk ogenblik » binnen te treden, preciseert het tweede lid van artikel D.145 van het Milieuwetboek niet op welk ogenblik het is toegestaan de woning binnen te treden, maar onderwerpt het dat onderzoeksmiddel aan de toestemming van een onderzoeksrechter, zodat het binnentreden niet kan plaatsvinden tussen 21 uur en 5 uur 's morgens.

B.13. Uit het voorgaande en onder voorbehoud van de in B.12.4 en B.12.5 vermelde interpretaties vloeit voort dat de in het geding zijnde bepaling het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven, noch het recht op een eerlijk proces op onevenredige wijze belemmert, gelet op de waarborgen die haar omringen.

B.14. Onder voorbehoud van die interpretaties dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Onder voorbehoud van de in B.12.4 en B.12.5 vermelde interpretaties schendt artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek, ingevoegd bij het decreet van het Waalse Gewest van 5 juni 2008 « betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de beteugeling van milieuovertredingen en de herstelmaatregelen inzake leefmilieu », niet de artikelen 10, 11, 15 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 22 april 2021.

De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut F. Daoût

^