Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 april 2022

Uittreksel uit arrest nr. 33/2021 van 4 maart 2021 Rolnummer 7158 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, en de wet van 15 juni 2 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen rechters J.-P. M(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021202709
pub.
15/04/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 33/2021 van 4 maart 2021 Rolnummer 7158 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, en de wet van 15 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2006 pub. 15/02/2007 numac 2006021341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten sluiten « overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten », gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, R. Leysen, Y. Kherbache en T. Detienne, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij het arrest nr. 244.049 van 28 maart 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 april 2019, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, in die zin geïnterpreteerd dat het ' de akten met betrekking tot overheidsopdrachten ' beperkt tot de akten die uitgaan van een aanbestedende overheid of die voor haar rekening worden verricht en die op directe of indirecte wijze ertoe strekken een overeenkomst onder bezwarende titel te sluiten met een of meer aannemers, leveranciers of dienstverleners en in die zin dat het van het begrip ' akten met betrekking tot overheidsopdrachten ' de akten uitsluit waarmee een aanbestedende overheid een dienstverlener belet deel te nemen aan een procedure voor een overheidsopdracht teneinde een overeenkomst onder bezwarende titel te sluiten, zoals het schrappen, door een hoofd van een rechtscollege, van een vertaler van de lijst van de personen die in die hoedanigheid bij zijn rechtbank zijn aanvaard, waaruit de aanbestedende overheid de dienstverleners kiest met wie overeenkomsten onder bezwarende titel worden gesloten voor het verstrekken van vertaaldiensten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling de voormelde dienstverlener de mogelijkheid ontzegt om bij de Raad van State een dergelijke akte te betwisten, die hem belet het voordeel van een overheidsopdracht voor vertaaldiensten te genieten, terwijl de akten waarmee een aanbestedende overheid het sluiten van een overheidsopdracht beoogt, het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep bij de Raad van State ? 2. Schendt de wet van 15 juli [lees : juni] 2006 overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, waarbij zij aldus een discriminatie doet ontstaan door de verschillende behandeling van twee vergelijkbare situaties, in zoverre zij in die zin zou worden geïnterpreteerd dat zij van toepassing is op een administratieve overheid die ertoe geroepen is een vertaler of een tolk aan te wijzen of een lijst van vertalers/tolken op te stellen waaruit zij in een welbepaald geval een dienstverlener kan kiezen en in die zin dat zij niet van toepassing is op een orgaan van de rechterlijke macht dat ertoe geroepen is een vertaler of een tolk aan te wijzen of een lijst van vertalers/tolken op te stellen waaruit de gerechtelijke en politionele autoriteiten in een welbepaald geval een dienstverlener kunnen kiezen ? 3.Schendt de wet van 15 juli [lees : juni] 2006 overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij in die zin zou worden geïnterpreteerd dat zij aan alle aanbestedende overheden in de zin van artikel 2, 1°, a) en d), ervan de verplichting oplegt een opdracht voor vertaal- of tolkdiensten te gunnen met inachtneming van de bepalingen van de wet, behalve aan een voorzitter van een rechtbank van eerste aanleg of aan elk ander orgaan van de rechterlijke macht om de reden dat zij deel uitmaken van die macht, terwijl artikel 2, 1°, a) en d), niet in een dergelijke uitzondering voorziet ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (hierna : de gecoördineerde wetten op de Raad van State), in die zin geïnterpreteerd dat het niet geldt voor de schrapping, door het hoofd van een rechtscollege, van een vertaler van de lijst van de personen die in die hoedanigheid bij zijn rechtbank zijn erkend. De Raad van State vraagt het Hof of die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre zij de verstrekker van vertaaldiensten de mogelijkheid ontzegt om bij de Raad van State een dergelijke akte te betwisten, die belet dat hem een overheidsopdracht voor vertaaldiensten wordt gegund, terwijl tegen de akten waarmee een aanbestedende overheid een overheidsopdracht beoogt te sluiten beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State.

B.2.1. Artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State bepaalt : « Indien het geschil niet door de wet aan een ander rechtscollege wordt toegekend, doet de afdeling uitspraak, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen : 1° van de onderscheiden administratieve overheden;2° van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het Grondwettelijk Hof, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie, met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel, evenals de aanwerving, de aanwijzing, de benoeming in een openbaar ambt of de maatregelen die een tuchtkarakter vertonen. De in het eerste lid bedoelde onregelmatigheden geven slechts aanleiding tot een nietigverklaring als ze, in dit geval, een invloed konden uitoefenen op de draagwijdte van de genomen beslissing, de betrokkenen een waarborg hebben ontnomen of als gevolg hebben de bevoegdheid van de steller van de handeling te beïnvloeden.

Artikel 159 van de Grondwet is eveneens van toepassing op de in het eerste lid, 2°, bedoelde akten en reglementen ».

B.2.2. Op grond van die bepaling is de Raad van State slechts bevoegd om kennis te nemen van een beroep tot nietigverklaring indien de bestreden akte kan worden beschouwd, hetzij als een akte van een administratieve overheid in de zin van artikel 14, § 1, eerste lid, 1°, hetzij als een akte van een van de overheden opgesomd in artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, voor zover het in het laatste geval gaat om een akte met betrekking tot een overheidsopdracht of met betrekking tot een lid van het personeel van de betrokken overheid.

B.3.1. In de door de verwijzende rechter aan het Hof voorgelegde interpretatie van de in het geding zijnde bepaling kan het schrappen, door het hoofd van een rechtscollege, van een vertaler van de lijst van de personen die in die hoedanigheid bij zijn rechtbank zijn erkend, waaruit de aanbestedende overheid de verstrekkers van vertaaldiensten kiest, niet worden beschouwd als een akte met betrekking tot een overheidsopdracht in de zin van artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

B.3.2. Bij een arrest van 29 september 2017 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld : « Artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, Wet Raad van State machtigt de afdeling bestuursrechtspraak om uitspraak te doen over, onder meer, de beroepen die zijn [ingesteld] tegen de akten van organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten.

Om de schorsing te bevelen van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de voorzitter van de rechtbank om de verweerster te schrappen van de lijst van door dat gerecht aanvaarde vertalers-tolken, verwerpt het arrest de exceptie van onbevoegdheid bij die rechtbank die door de eisers is aangevoerd en die hierop gegrond is dat elke betwisting over een beslissing tot schrapping van de kwestieuze lijst voor de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde gebracht moet worden.

De verwerping van de exceptie steunt zelf op de bewering, in substantie, dat de litigieuze akte een akte is met betrekking tot overheidsopdrachten omdat ze de verweerster belet diensten te verlenen die geregeld worden door de Overheidsopdrachtenwet 2006 en omdat ze haar het recht ontzegt om aangewezen te worden met inachtneming van de regels die voornoemde wet oplegt aan de aanbestedende overheid die vertaal- en tolkdiensten wil bestellen.

In de zin van voornoemd artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, wordt onder een akte met betrekking tot overheidsopdrachten verstaan elke akte die uitgaat van een aanbestedende overheid of voor haar rekening wordt verricht en die op directe of indirecte wijze ertoe strekt een overeenkomst onder bezwarende titel te sluiten met een of meer aannemers, leveranciers of dienstverleners.

De beslissing van het hoofd van een rechtscollege om een vertaler te schrappen van de lijst van de personen die in die hoedanigheid bij zijn rechtbank zijn aanvaard, beantwoordt niet aan die begripsomschrijving » (Cass., 29 september 2017, C.15.0043.F).

B.3.3. Het Hof onderzoekt de prejudiciële vraag in de door de verwijzende rechter voorgelegde interpretatie.

B.4.1. Bij de wetgeving zoals zij van toepassing was op het ogenblik van de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het geschil dat voor de verwijzende rechter hangende is, was het uitvoeren van vertaalopdrachten in het kader van gerechtelijke procedures aan geen enkele voorwaarde onderworpen. In de praktijk werd een beroep gedaan op personen die waren ingeschreven op officieuze lijsten die op de griffies van de rechtbanken van eerste aanleg werden bijgehouden.

Binnen de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel was een Commissie tot erkenning van beëdigde vertalers opgericht, die was samengesteld uit magistraten die een lijst van vertalers dienden op te stellen. Om op die lijst te worden ingeschreven, diende de kandidaat het bewijs van zijn taalkennis en van zijn ervaring ter zake te leveren.

De vertalers en tolken werden vergoed door het betalen van erelonen die waren vastgesteld volgens een salarisschaal bepaald in het koninklijk besluit van 28 december 1950 « houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken », zoals het is gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 november 2012 « tot wijziging van het Algemeen Reglement op de gerechtskosten in strafzaken, vastgesteld bij koninklijk besluit van 28 december 1950 wat betreft de administratieve kosten in strafzaken ». In hoofdstuk 1, afdeling 2 (« Vertalers en tolken »), van het voormelde koninklijk besluit werden de voorwaarden, het bedrag en de nadere regels voor de betaling van de prestaties van die laatsten verduidelijkt. Daarentegen werd daarin geen enkele verduidelijking gegeven over de vereiste kwaliteiten of bekwaamheden van de vertalers en tolken. Zij werden evenmin in de vaste gerechtelijke personeelsformatie opgenomen.

B.4.2. Daarenboven kon een schrapping van de lijst, in bepaalde omstandigheden, onrechtmatig blijken. In dat geval stond het aan de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde om kennis te nemen van het geschil dat uit die schrapping was ontstaan.

B.5. Noch in artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, noch in de parlementaire voorbereiding van die bepaling wordt het begrip « akte met betrekking tot overheidsopdrachten » gedefinieerd.

B.6.1. Het verschil tussen, enerzijds, de rechtsmiddelen waarover de personen beschikken die worden geraakt door een akte van de organen van de rechterlijke macht met betrekking tot overheidsopdrachten en, anderzijds, die waarover de personen beschikken die worden geraakt door een beslissing tot schrapping van een lijst van beëdigde vertalers, houdt verband met de verschillende rechtstoestanden waarin die personen zich bevinden, naargelang al dan niet normen en procedures worden toegepast die eigen zijn aan overheidsopdrachten.

Dat verschil in behandeling is redelijk verantwoord, aangezien de aard van de juridische band die beide categorieën van personen met de rechterlijke macht verbindt, verschilt naar gelang van die toestanden.

B.6.2. Tot slot brengt de in het geding zijnde bepaling, in de in B.3.1 vermelde interpretatie, geen onevenredige gevolgen met zich mee voor de personen die worden geraakt door een beslissing tot schrapping van de lijst van de beëdigde vertalers. Die personen beschikken over een gelijkwaardige rechtsbescherming, aangezien het voor hen mogelijk is die beslissing bij de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde te betwisten en, in voorkomend geval, via die weg de vergoeding van hun schade te verkrijgen.

B.7. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede en de derde prejudiciële vraag B.8.1. Rekening houdend met het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, is het antwoord op de tweede en de derde prejudiciële vraag niet nuttig voor de oplossing van het geschil dat hangende is voor de verwijzende rechter.

B.8.2. De tweede en de derde prejudiciële vraag behoeven geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. - De tweede en de derde prejudiciële vraag behoeven geen antwoord.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 4 maart 2021.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^