gepubliceerd op 28 juni 2021
Uittreksel uit arrest nr. 24/2021 van 25 februari 2021 Rolnummer 7060 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 187ter van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Raad van State. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de v wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Uittreksel uit arrest nr. 24/2021 van 25 februari 2021 Rolnummer 7060 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 187ter van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques en Y. Kherbache, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 242.982 van 19 november 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 26 november 2018, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 187ter van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het ertoe leidt de magistraten die zijn geslaagd voor het bekwaamheidsexamen en de magistraten die van dat examen zijn vrijgesteld op grond van de artikelen 187bis, 191bis en 194bis van het Gerechtelijk Wetboek verschillend te behandelen, daar de magistraten van beide categorieën worden geacht over de voor de uitoefening van het ambt van magistraat noodzakelijke maturiteit en bekwaamheid te beschikken en zich derhalve in een identieke situatie bevinden, aangezien zij de maturiteits- en bekwaamheidscontrole die een voorwaarde vormt om tot de magistratuur toe te treden, met succes hebben doorstaan ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De artikelen 187 tot 187ter, 191bis en 194bis van het Gerechtelijk Wetboek bepalen : «
Art. 187.§ 1. Om tot vrederechter of rechter in de politierechtbank te worden benoemd, moet de kandidaat ten minste 35 jaar oud zijn, doctor of licentiaat in de rechten zijn en voor het bij artikel 259bis-9, § 1 voorgeschreven examen inzake beroepsbekwaamheid geslaagd zijn of houder zijn van het getuigschrift waaruit blijkt dat hij de bij artikel 259octies voorgeschreven gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid. § 2. De kandidaat moet bovendien aan een van de volgende voorwaarden voldoen : 1° ten minste twaalf jaar werkzaam zijn geweest aan de balie, het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van rechter of van notaris hebben vervuld of gedurende twaalf jaar juridische functies hebben uitgeoefend, waarvan ten minste drie jaar in een gerechtelijk ambt;2° ten minste vijf jaar een ambt van staatsraad, auditeur, adjunct-auditeur, referendaris bij het Hof van Cassatie, referendaris, adjunct-referendaris bij de Raad van State of een ambt van referendaris bij het Grondwettelijk Hof hebben uitgeoefend; In voorkomend geval wordt de duur van het ambt bedoeld in het 2° in aanmerking genomen voor de berekening van de periode van twaalf jaar voorgeschreven in het 1°.
Voor de kandidaat die de kennis van de andere taal dan die waarin hij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd, bewijst door voorlegging van het getuigschrift afgegeven door de examencommissie ingesteld bij artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/1935 pub. 11/10/2011 numac 2011000619 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het gebruik der talen in gerechtszaken Officieuze coördinatie in het Duits sluiten op het gebruik der talen in gerechtszaken, wordt de totale duur bedoeld in het 1° en 2° van deze paragraaf verminderd met een jaar.
Art. 187bis.Eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist, wordt vrijgesteld van het bij artikel 259bis-9, § 1, bepaalde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een bij artikel 187 bedoelde benoeming, mits aan de bij artikel 191bis, § § 2 en 3, bepaalde voorwaarden is voldaan. [...]
Art. 187ter.Het aantal personen dat op basis van het in artikel 191bis, § 2, bedoelde mondelinge evaluatie-examen wordt benoemd op een van de in artikel 187 bedoelde plaatsen, mag per rechtsgebied niet meer bedragen dan 12 % van het totaal aantal vrederechters en rechters in de politierechtbank van het rechtsgebied van het hof van beroep, zoals bepaald bij de in artikel 186, § 1, negende lid, bedoelde wet ». «
Art. 191bis.§ 1. Eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist, wordt vrijgesteld van het bij artikel 259bis-9, § 1, bepaalde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een in artikel 190 bedoelde benoeming, mits aan de bij § § 2 en 3 bepaalde voorwaarden is voldaan. [...] § 2. Het verzoek daartoe wordt langs elektronische weg ingediend bij de benoemings- en aanwijzingscommissie die bevoegd is naar gelang van de taal van het diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
Het verzoek moet vergezeld zijn van de nodige stavingsstukken waaruit blijkt dat de bij § 1 bepaalde voorwaarden zijn vervuld. De bij een ontvankelijk verklaard verzoek gevoegde stavingsstukken moeten niet meer worden gevraagd wanneer de kandidaat een nieuw verzoek tot deelname aan een mondeling evaluatie-examen indient.
Binnen veertig dagen na de ontvangst van het verzoek beslist de benoemings- en aanwijzingscommissie met een meerderheid van drie vierde van de stemmen over de ontvankelijkheid ervan.
Verklaart de benoemings- en aanwijzingscommissie het verzoek onontvankelijk, dan wordt de verzoeker hiervan langs elektronische weg in kennis gesteld.
Verklaart de benoemings- en aanwijzingscommissie het verzoek ontvankelijk, dan wordt de verzoeker langs elektronische weg opgeroepen voor een mondeling evaluatie-examen.
Voorafgaand aan het mondelinge evaluatie-examen verzoekt de benoemings- en aanwijzingscommissie, langs elektronische weg, om een met redenen omkleed schriftelijk advies : 1° van de vertegenwoordiger van de balie of van de balies van het betrokken gerechtelijk arrondissement aangewezen door de orde of de ordes van advocaten van de balie of de balies van dat arrondissement waar de kandidaat als advocaat werkzaam is of werkzaam geweest is. Voor het gerechtelijk arrondissement Brussel geeft al naargelang de kandidaat ingeschreven is of ingeschreven geweest is op het tableau van de Nederlandstalige of Franstalige orde van advocaten, hetzij de vertegenwoordiger van de Nederlandstalige orde, hetzij de vertegenwoordiger van de Franstalige orde advies; 2° in voorkomend geval, van de korpschef van het rechtscollege waar de kandidaat werkzaam is, hetzij als plaatsvervangend rechter, hetzij als plaatsvervangend raadsheer. Het advies heeft met name betrekking op de nuttige beroepservaring die de kandidaat kan doen gelden, met het oog op het uitoefenen van een functie als magistraat.
De in het zesde lid bedoelde personen mogen geen advies verstrekken over bloed- of aanverwanten tot in de vierde graad noch over personen met wie zij een feitelijk gezin vormen.
Het advies wordt aan de benoemings- en aanwijzingscommissie en aan de kandidaat overgezonden binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van het verzoek om advies.
Zo binnen de gestelde termijn geen advies wordt uitgebracht, wordt aan dat advies voorbijgegaan.
De kandidaat beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de notificatie van het advies om zijn opmerkingen mee te delen aan de benoemings- en aanwijzingscommissie.
De termijnen van de procedure worden geschorst van 15 juli tot 15 augustus.
De verzoeker ten aanzien van wie de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie met een meerderheid van drie vierde van de stemmen heeft geoordeeld dat hij geslaagd is voor het mondelinge evaluatie-examen, wordt gemachtigd om zich kandidaat te stellen voor een benoeming. § 3. De door de benoemings- en aanwijzingscommissie afgegeven machtiging is geldig gedurende drie jaar, te rekenen van de datum van de afgifte van de machtiging.
Indien de kandidaat niet geslaagd is voor het mondelinge evaluatie-examen, wordt hij daarvan bij een met redenen omklede en langs elektronische weg overgezonden brief in kennis gesteld. In dit geval mag de betrokkene op zijn vroegst drie jaar na die kennisgeving een nieuw verzoek indienen. In voorkomend geval wordt bij het verzoek een bijgewerkte versie gevoegd van het curriculum vitae ». «
Art. 194bis.Eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist, wordt vrijgesteld van het bij artikel 259bis-9, § 1, bepaalde examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op een bij artikel 194 bedoelde benoeming, mits aan de bij artikel 191bis, § § 2 en 3, bepaalde voorwaarden is voldaan. [...] ».
B.2. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van artikel 187ter van het Gerechtelijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een verschil in behandeling invoert tussen magistraten die kandidaat zijn voor een ambt in de magistratuur, naargelang zij oorspronkelijk tot de magistratuur zijn toegetreden na te zijn geslaagd voor het in artikel 259bis-9, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde examen inzake beroepsbekwaamheid, dan wel, na te zijn geslaagd voor het mondelinge evaluatie-examen bedoeld in de artikelen 187bis, 191bis en 194bis van het Gerechtelijk Wetboek, die voorzien in een vrijstelling van het examen inzake beroepsbekwaamheid. Terwijl de kandidaten van die twee categorieën worden geacht de voor de uitoefening van het ambt van magistraat noodzakelijke maturiteit en bekwaamheid te hebben, worden enkel de kandidaten van de tweede categorie onderworpen aan een beperking van het aantal mogelijke benoemingen per rechtsgebied van het hof van beroep.
De verwijzende rechter wenst in het bijzonder van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij niet alleen van toepassing is op de kandidaten die houder zijn van het getuigschrift van slagen voor het in artikel 191bis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde mondelinge evaluatie-examen en die nog geen ambt van magistraat uitoefenen (zogenaamde « primo-benoemingen »), maar ook op de kandidaten die reeds een ambt van magistraat uitoefenen, waartoe zij zijn toegetreden na te zijn geslaagd voor het voormelde mondelinge evaluatie-examen (latere benoemingen).
B.3. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.4. Bij de wet van 15 juni 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2001 pub. 21/07/2001 numac 2001009548 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis 9, 259bis 10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten sluiten « tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis-9, 259bis-10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten », heeft de wetgever een nieuwe toegangsweg tot de magistratuur in het leven geroepen. Die komt boven op de bestaande twee toegangswegen, zijnde, enerzijds, het verkrijgen van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene de gerechtelijke stage met vrucht heeft voltooid nadat hij via een vergelijkend examen tot de stage werd toegelaten (artikel 259octies van het Gerechtelijk Wetboek), en, anderzijds, het slagen voor een examen inzake beroepsbekwaamheid (artikel 259bis-9, § 1, van hetzelfde Wetboek).
Het creëren van die nieuwe toegangsweg tot de magistratuur, eveneens « derde [toegangsweg] » genoemd, beoogt het rekruteringsveld voor de magistratuur te verruimen met personen die beschikken over een bijzondere beroepservaring die in essentie, zo niet uitsluitend, is opgedaan aan de balie, en die om die reden zouden kunnen worden vrijgesteld van het examen inzake beroepsbekwaamheid (Parl. St., Kamer, 1999-2000, DOC 50-0703/001, p. 4).
B.5.1. Het Hof, waarbij een beroep tot vernietiging van verschillende bepalingen van de voormelde wet van 15 juni 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2001 pub. 21/07/2001 numac 2001009548 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis 9, 259bis 10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten sluiten was ingesteld, heeft bij zijn arrest nr. 14/2003 van 28 januari 2003 geoordeeld dat de wetgever vermocht te « oordelen dat personen met een lange ervaring aan de balie moeten worden aangemoedigd om zich kandidaat te stellen voor een ambt in de magistratuur » (B.10.3) en dat de wetgever, door de advocaten die minstens twintig jaar balie-ervaring hebben, vrij te stellen van het examen inzake beroepsbekwaamheid, « trouw [is] gebleven aan de steeds opnieuw bevestigde en door tal van Staten gedeelde opvatting volgens welke de praktijk aan de balie het mogelijk maakt de psychologische, menselijke en juridische kwaliteiten te verwerven die de rechters moeten bezitten » (B.12). Het heeft daaruit besloten dat de middelen niet gegrond waren in zoverre zij kritiek uitten op het beginsel van de derde toegangsweg tot de magistratuur (B.13).
B.5.2. Bij datzelfde arrest heeft het Hof evenwel geoordeeld dat, « door enkel een zekere anciënniteit in een beroepspraktijk te eisen en door niet vast te stellen in welke verhouding de nieuwe categorie van kandidaten tot de magistratuur kan toetreden, [...] de wetgever verder [is] gegaan dan wat vereist is opdat ervaren advocaten tot de magistratuur kunnen toetreden » (B.15). Het Hof heeft de bestreden bepalingen dus vernietigd, na te hebben geoordeeld dat de derde toegangsweg tot de magistratuur slechts « in een zeer beperkte mate » mag worden opengesteld en mits verschillende voorwaarden worden nageleefd, waaronder het slagen voor een mondeling evaluatie-examen, « om te vermijden dat de doelstellingen van de wetgever niet worden nagekomen en dat degenen die zich aan de proeven van het vergelijkend [toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage] of het examen [inzake beroepsbekwaamheid] onderwerpen, in hun terechte verwachtingen worden teleurgesteld » (B.17).
B.6.1. Teneinde aan die bezwaren tegemoet te komen, heeft de wetgever het Gerechtelijk Wetboek opnieuw gewijzigd bij de wet van 7 april 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 13/05/2005 numac 2005009279 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot invoeging van de artikelen 187bis, 187ter, 191bis, 191ter, 194bis en 194ter in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van de artikelen 259bis-9 en 259bis-10 van hetzelfde Wetboek sluiten « tot invoeging van de artikelen 187bis, 187ter, 191bis, 191ter, 194bis en 194ter in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van de artikelen 259bis-9 en 259bis-10 van hetzelfde Wetboek ».
B.6.2. Krachtens de artikelen 187bis, 191bis en 194bis, zoals ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek bij de voormelde wet van 7 april 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 13/05/2005 numac 2005009279 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot invoeging van de artikelen 187bis, 187ter, 191bis, 191ter, 194bis en 194ter in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van de artikelen 259bis-9 en 259bis-10 van hetzelfde Wetboek sluiten, wordt een vrijstelling voor het examen inzake beroepsbekwaamheid toegekend aan « eenieder die gedurende ten minste twintig jaar als voornaamste beroepsactiviteit het beroep van advocaat heeft uitgeoefend of die gedurende ten minste vijftien jaar deze activiteit als voornaamste beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en gedurende ten minste vijf jaar een functie heeft uitgeoefend die een gedegen kennis van het recht vereist [...], mits aan de bij artikel 191bis, § § 2 en 3, bepaalde voorwaarden is voldaan ». De persoon wiens kandidatuur ontvankelijk wordt verklaard door de benoemings- en aanwijzingscommissie, wordt opgeroepen voor een mondeling evaluatie-examen. Na afloop van dat examen en onder meer op grond van het met redenen omklede schriftelijk advies van een vertegenwoordiger van de balie beslist de commissie met een meerderheid van drie vierde van de stemmen of de verzoeker geslaagd is voor het mondelinge evaluatie-examen en wordt gemachtigd om zich kandidaat te stellen voor een benoeming. Die machtiging is geldig gedurende drie jaar (artikel 191bis, § § 2 en 3).
In tegenstelling tot hetgeen in de wet van 15 juni 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2001 pub. 21/07/2001 numac 2001009548 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis 9, 259bis 10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten sluiten was voorzien, wordt de mogelijkheid om zich via de derde toegangsweg kandidaat te stellen niet langer beperkt tot de ambten van rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de rechtbank van koophandel en in de arbeidsrechtbank (artikel 191bis), maar uitgebreid tot de ambten van vrederechter en rechter in de politierechtbank (artikel 187bis), alsook tot de ambten van substituut-procureur des Konings en substituut-arbeidsauditeur (artikel 194bis).
B.6.3. De artikelen 187ter, 191ter en 194ter, zoals ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek bij de voormelde wet van 7 april 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 13/05/2005 numac 2005009279 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot invoeging van de artikelen 187bis, 187ter, 191bis, 191ter, 194bis en 194ter in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van de artikelen 259bis-9 en 259bis-10 van hetzelfde Wetboek sluiten, beperken het aantal kandidaten die in die ambten kunnen worden benoemd : dat aantal mag niet meer bedragen dan 12 % van het totale aantal, respectievelijk, vrederechters en rechters in de politierechtbank van het rechtsgebied van het hof van beroep, rechters in de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel en de arbeidsrechtbanken die in het rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof zijn gelegen en substituut-procureurs des Konings en substituten van het arbeidsauditoraat van het rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof.
B.6.4. Over die wijzigingen wordt in de parlementaire voorbereiding vermeld : « De wet van 15 juni 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2001 pub. 21/07/2001 numac 2001009548 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis 9, 259bis 10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten sluiten voerde een derde toegangsweg tot de magistratuur in namelijk het mondeling evaluatie-examen.
Bij arrest nr. 14/2003 van het Arbitragehof van 28 januari 2003 werden de artikelen 3, 5 en 6 die betrekking hadden op deze derde toegangsweg vernietigd.
Het Arbitragehof was van oordeel dat deze derde toegangsweg slechts in zeer beperkte mate mag opengesteld worden om te vermijden dat de doelstellingen van de wetgever niet worden nagekomen en dat diegenen die zich aan de proeven van het vergelijkend examen of het examen onderwerpen, niet in hun terechte verwachtingen worden teleurgesteld.
Dit wetsontwerp heeft tot doel om deze derde toegangsweg tot de magistratuur te herstellen, rekening houdend met de opmerkingen van het Arbitragehof.
De creatie van een derde toegangsweg werd door het Arbitragehof niet in vraag gesteld. Huidig wetsontwerp maakt deze nieuwe toegangsweg eveneens toepasselijk op de vrederechters, de politierechter en op leden van de parketten van de rechtbanken van eerste aanleg en de arbeidsrechtbanken, maar door het aantal magistraten die volgens deze derde toegangsweg kunnen worden benoemd te beperken tot 12 % van het kader van de magistraten per rechtsgebied van het hof van beroep, dit teneinde te beantwoorden [aan] de eis die het Arbitragehof stelde » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1247/001, p. 3).
In de parlementaire voorbereiding wordt eveneens vermeld : « Dit ontwerp beantwoordt aan een grote vraag afkomstig van de rechtspractici. Deze derde weg biedt aan potentieel waardevolle elementen, die op een aanzienlijke juridische carrière kunnen bogen, de mogelijkheid om de magistratuur te versterken. Aangezien zij in hun leven en carrière al een niveau behaald hebben dat het moeilijk maakt om hen nog te motiveren om deel te nemen aan het traditionele schriftelijke examen, diende een andere manier van selecteren uitgewerkt te worden, teneinde deze personen aan te zetten om zich bij de magistratuur te voegen » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1247/007, p. 5).
B.7. Het Hof, waarbij verschillende beroepen tot vernietiging van de voormelde wet van 7 april 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/04/2005 pub. 13/05/2005 numac 2005009279 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot invoeging van de artikelen 187bis, 187ter, 191bis, 191ter, 194bis en 194ter in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van de artikelen 259bis-9 en 259bis-10 van hetzelfde Wetboek sluiten waren ingesteld, heeft bij zijn arrest nr. 142/2006 van 20 september 2006 geoordeeld dat het verschil in behandeling dat die wet invoert tussen, enerzijds, de advocaten die zijn vrijgesteld van het examen inzake beroepsbekwaamheid en, anderzijds, de geslaagden voor het examen inzake beroepsbekwaamheid en de gerechtelijke stagiairs, redelijk verantwoord is en, in het bijzonder, dat de wetgever, door het aantal personen die kunnen worden benoemd op grond van het in artikel 191bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde mondelinge evaluatie-examen, per rechtsgebied te beperken tot 12 % van het totale aantal magistraten die de personeelsformatie vormen van de rechtscolleges, een maatregel heeft genomen die relevant is, gelet op het nagestreefde doel : « B.8.1. De eerste twee middelen in de zaak nr. 3809 zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met de artikelen 151, § 4, en 153, van de Grondwet, in zoverre de aangevochten wet een discriminatie in het leven zou roepen ten nadele van de stagairs en de geslaagden voor het examen inzake beroepsbekwaamheid.
B.8.2. Het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de van het examen inzake beroepsbekwaamheid vrijgestelde advocaten en, anderzijds, de geslaagden voor het examen inzake beroepsbekwaamheid en de gerechtelijke stagiairs, berust op een objectief criterium, namelijk het aantal jaren waarin de betrokken advocaten ervaring hebben opgedaan aan de balie, eventueel aangevuld met ervaring opgedaan in een functie die een gedegen kennis van het recht vereist.
B.9. De wetgever vermag te oordelen dat personen met een lange ervaring aan de balie moeten worden aangemoedigd om zich kandidaat te stellen voor een ambt in de magistratuur. Reeds bij de totstandkoming van de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, die de regels met betrekking tot de benoeming van magistraten heeft gewijzigd, blijkt dat de Regering toen reeds ' er groot belang in [stelde] dat advocaten en andere juristen met een werkelijke beroepservaring toegang krijgen tot het ambt van magistraat ' en dat zij zich had aangesloten bij de opvatting volgens welke een lange ervaring, onder meer bij de balie, kan ' getuigen van een grote beroepsbekwaamheid, die bovendien nog eens wordt nagegaan aan de hand van een examen, terwijl de menselijke kwaliteiten van de kandidaat logischerwijze gekend zijn bij het comité dat ermee belast is vóór de benoeming bij de Minister advies uit te brengen ' (Parl.
St., Senaat, 1989-1990, nr. 974-1, p. 10). Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten werd daarnaast nog gepreciseerd dat de minister ' liever had gehad vooraf een stage te vereisen aan de balie, waarna wordt deelgenomen aan het examen, gevolgd door de gerechtelijke stage ' maar dat hij van die oplossing heeft afgezien omdat ' daartegen [...] bezwaren van sociale aard [werden] ingeroepen ' (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 974-2, p. 31).
B.10. De in de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten aangebrachte wijzigingen hebben niettemin tot gevolg gehad dat, sedert de wet van 22 december 1998, geen praktijk aan de balie wordt geëist van de kandidaten bij het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage, zodat stagiairs tot magistraat zullen kunnen worden benoemd na een stage te hebben volbracht in verscheidene openbare of private instellingen, maar zonder ervaring aan de balie te hebben.
B.11. De magistraten die in hun functie zijn benoemd na te zijn geslaagd voor het examen inzake beroepsbekwaamheid, zullen weliswaar vaak een ervaring aan de balie hebben gehad. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 15 juni 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2001 pub. 21/07/2001 numac 2001009548 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis 9, 259bis 10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten sluiten blijkt evenwel dat de advocaten die minstens twintig jaar balie-ervaring hebben zelden aan een dergelijk examen deelnemen en aldus afzien van toegang tot de magistratuur (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-0703/001, p. 4).
B.12. Uit de parlementaire voorbereiding van de aangevochten wet blijkt dat de wetgever rekening heeft gehouden met een advies dat op 28 juni 2000 werd verleend door de Hoge Raad voor de Justitie, die onder meer van mening was dat een dergelijke maatregel verantwoord was omdat die de rekrutering naar gelang van leeftijden en professionele ervaring zou moduleren en een grotere mobiliteit zou bevorderen (Parl.
St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1247/007, p. 5). In hetzelfde advies wordt onderstreept dat de Hoge Raad voor de Justitie tweemaal kan optreden vooraleer de advocaat zich kandidaat kan stellen : een eerste maal om de ontvankelijkheid van de kandidatuur te beoordelen, een tweede maal voor het mondeling evaluatie-examen. In hetzelfde advies wordt opgemerkt dat ' de balies [...] de permanente vorming verplicht maken, zodat de kwaliteit van de kandidaten die worden benoemd, zal gegarandeerd zijn ' (ibidem).
B.13. Met de beslissing om de toegang tot de magistratuur open te stellen voor de advocaten op de wijze en om de redenen zoals hiervoor vermeld, heeft de wetgever een maatregel genomen die relevant is om de door hem nagestreefde doelstelling te bereiken.
B.14. Er moet evenwel nog worden onderzocht of de mate waarin die rekrutering wordt toegestaan, geen discriminerende gevolgen kan hebben die door de verzoekende partijen worden aangeklaagd.
B.15. In zijn arrest nr. 14/2003 heeft het Hof eraan herinnerd dat de wetgever sedert de wet van 18 juli 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/07/1991 pub. 04/04/2018 numac 2018030682 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten heeft gekozen voor een rekruteringswijze in de magistratuur die ervan uitgaat dat de kandidaten zich onderwerpen aan een vergelijkend examen of aan een examen op grond waarvan op een objectieve manier kan worden geoordeeld of zij de noodzakelijke maturiteit en bekwaamheid bezitten voor de uitoefening van het ambt van magistraat (artikel 259bis-9, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
Het Hof heeft bij de beoordeling van de wet van 15 juni 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2001 pub. 21/07/2001 numac 2001009548 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van de artikelen 190, 194, 259bis 9, 259bis 10, 259octies en 371 van het Gerechtelijk Wetboek, tot invoeging van artikel 191bis in het Gerechtelijk Wetboek en tot wijziging van artikel 21 van de wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en werving van magistraten sluiten aanvaard dat de thans in B.9 herhaalde motieven de wetgever ertoe kunnen brengen van die vereisten af te wijken om het mogelijk te maken dat ervaren advocaten tot de magistratuur kunnen toetreden aangezien zij door hun lange beroepservaring kwaliteiten bezitten die het verantwoorden dat zij van het examen inzake beroepsbekwaamheid worden vrijgesteld. Het Hof heeft bij die gelegenheid evenwel geoordeeld dat die derde toegangsweg slechts in een zeer beperkte mate en onder strikte voorwaarden van het evaluatie-examen waaraan die categorie van kandidaten in ieder geval moet zijn onderworpen, kon worden opengesteld, om te vermijden dat diegenen die zich aan de proeven van het vergelijkend examen of het examen onderwerpen, in hun terechte verwachtingen zouden worden teleurgesteld. Door die verhouding niet vast te stellen, was de wetgever verder gegaan dan wat vereist was vanuit zijn bekommernis om ervaren advocaten te kunnen laten toetreden tot de magistratuur.
B.16. Om rekening te houden met het door het Hof gestelde vereiste van een sterke kwantitatieve beperking van de openstelling van de magistratuur via die derde toegangsweg, heeft de wetgever het maximumaantal magistraten dat via die weg kan worden gerekruteerd, vastgesteld op 12 pct. van het totale, in de wet vastgestelde aantal magistraten van het rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof, voor de drie categorieën van magistraten, beschreven in B.1.5. Ofschoon eerst was overwogen om die verhouding vast te stellen op 20 pct. (Parl. St., Kamer, DOC 51-1247/001, p. 16), werd zij vastgesteld op 12 pct., waarvan de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies van 3 mei 2004 heeft gesteld dat die verhouding in die zin kon worden beschouwd dat zodoende geen afbreuk wordt gedaan aan de betekenis die het Hof aan de termen ' zeer beperkte mate ' heeft willen geven (ibid.).
B.17. De verzoekende partijen verwijten de wetgever dat hij dat quotum niet heeft vastgesteld in verhouding tot de in te vullen betrekkingen maar in verhouding tot het totale, in de wet vastgestelde aantal magistraten van het rechtsgebied van het hof van beroep of van het arbeidshof, voor de drie categorieën van magistraten.
B.18. Door per rechtsgebied het maximumquotum van 12 pct. toe te passen op het totale aantal magistraten die de personeelsformatie vormen van de rechtscolleges vastgesteld in de wet bedoeld in artikel 186, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, heeft de wetgever een maatregel genomen die in overeenstemming is met de door hem nagestreefde doelstelling : ' de magistratuur moet een veelzijdig aangezicht hebben en alle leeftijden moeten erin vertegenwoordigd zijn ' (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-976/4, p. 33). Door een beroepservaring van twintig jaar te eisen, opende hij de derde toegangsweg voor kandidaten die ' minstens 44 jaar zijn ', terwijl ' de gemiddelde leeftijd van de kandidaten voor het examen inzake beroepsbekwaamheid [...] 36 jaar [is] ' (ibid.).
B.19. Tijdens de parlementaire bespreking werd, inzonderheid door de vertegenwoordigers van de gerechtelijke stagiairs, de aandacht van de wetgever gevestigd op het risico dat alle betrekkingen die worden ingevuld tijdens één gerechtelijk jaar, worden toegekend aan kandidaten uit de derde toegangsweg (ibid., pp. 10, 20 en 23). Er werden amendementen ingediend waarin werd voorgesteld, hetzij om het percentage van de aan de derde toegangsweg toegekende plaatsen te berekenen op het aantal plaatsen dat vacant wordt verklaard in de loop van elk kalenderjaar, hetzij om te voorzien in een dubbele bovengrens waarbij de ene wordt berekend op het aantal magistraten die de personeelsformatie vormen, en de andere op het aantal vacante plaatsen (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-975/2; nr. 3-976/3).
Die amendementen werden verworpen, maar er werd in zekere mate rekening gehouden met de erin tot uitdrukking gebrachte bekommernissen doordat werd voorzien in een geleidelijke toepassing van de wet : het maximale percentage van magistraten afkomstig uit de derde toegangsweg zal het eerste jaar 4 pct., het tweede jaar 8 pct. en vanaf het derde jaar 12 pct. bedragen (artikel 10 van de wet).
B.20. De aangevochten wet verleent aan de kandidaten die zullen zijn geslaagd voor het mondelinge evaluatie-examen geen enkele voorrang ten aanzien van diegenen die zijn geslaagd voor het vergelijkend examen of het examen inzake bekwaamheid. Het zal aan de benoemings- en aanwijzingscommissie, wier bevoegdheden hieromtrent niet zijn gewijzigd, staan om de verdiensten van de kandidaten te vergelijken en diegenen voor te dragen die het bewijs hebben geleverd van de grootste kwaliteiten.
Teneinde die vergelijking te maken, zal de commissie voor elk van de kandidaten over de in artikel 259ter van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde adviezen beschikken en, overeenkomstig artikel 151, § 4, eerste lid, van de Grondwet, zal zij haar voordrachten, die moeten worden gemotiveerd en met een tweederde meerderheid moeten worden goedgekeurd, slechts kunnen funderen ' na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid ' van elke kandidaat, rekening houdend met de kenmerken van de vacant verklaarde plaats, en zulks zonder de quota van 4, 8 en 12 pct. te moeten bereiken, vermits het niet om een vereiste maar om een maximum gaat.
In voorkomend geval komt het aan de Raad van State toe om na te gaan of de benoemings- en aanwijzingscommissie bij haar voordrachten alle voormelde vereisten in acht heeft genomen.
Om al die redenen, inzonderheid het vereiste dat de benoemings- en aanwijzingscommissie bij haar voordrachten eveneens rekening houdt met de kenmerken van de vacant verklaarde plaats, heeft de wetgever het risico van massale benoemingen van kandidaten uit de derde toegangsweg redelijkerwijze als eerder theoretisch kunnen beschouwen (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-976/4, pp. 35-36).
B.21. De invoering van de derde toegangsweg zou weliswaar de situatie van de stagiairs kunnen verslechteren en afbreuk doen aan hun legitieme verwachtingen doordat het risico groter wordt dat zij niet kunnen worden benoemd op het einde van hun stage om reden van de aanwezigheid van nieuwe concurrenten. Ze zouden dan het slachtoffer worden van een onverantwoord verschil in behandeling, vermits het doormaken van een stage in algemene regel aanleiding geeft tot een benoeming, behalve wanneer de stagiair een negatieve beoordeling heeft gekregen. Een dergelijke discriminatie zou echter niet te wijten zijn aan de toepassing van de aangevochten bepalingen maar aan de ontstentenis van een bevredigend statuut voor de stagiairs, in verband waarmee tijdens de parlementaire voorbereiding herhaaldelijk is gezegd dat het een van de bekommernissen van de Regering was (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1247/007, pp. 9 en 11).
B.22. Uit wat voorafgaat volgt dat de bekritiseerde maatregelen geen onverantwoord verschil in behandeling in het leven roepen ten nadele van de stagiairs en de geslaagden voor het examen inzake beroepsbekwaamheid.
B.23. De eerste twee middelen in de zaak nr. 3809 kunnen niet worden ingewilligd ».
B.8. Hoewel het Hof zich bij de voormelde arresten nrs. 14/2003 en 142/2006 heeft uitgesproken over de principiële keuze van de wetgever om een derde toegangsweg tot de magistratuur in te voeren voor personen met een lange ervaring aan de balie, heeft het zich bij die arresten niet uitgesproken over de vraag of de aan die toegangsweg verbonden voorwaarden al dan niet dienen te gelden voor kandidaten voor een benoeming die reeds een ambt van magistraat uitoefenen, waartoe zij zijn toegetreden via die derde toegangsweg.
B.9. Bij een advies van 17 oktober 2016 met betrekking tot een « voorontwerp van wet houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijk recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie » heeft de Hoge Raad voor de Justitie gesteld : « De artikelen 187ter (vrederechters en rechters in de politierechtbank), 191ter (rechters bij de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel) en 194ter (substituten-procureur des Konings en substituten-arbeidsauditeur) voorzien erin dat het aantal personen benoemd op grond van het mondelinge evaluatie-examen niet meer mag bedragen dan 12 % van het totale aantal magistraten in het kader voor het rechtsgebied van het hof van beroep (of naargelang het geval van het arbeidshof), voor deze verschillende categorieën van magistraten.
Het probleem is dat, sinds de inwerkingtreding van deze bepalingen (namelijk op 13 mei 2006) de grens van 12 % in bepaalde rechtsgebieden is bereikt voor verschillende categorieën magistraten, vooral die van de vrederechters en de rechters in de politierechtbank. Hieruit volgt dat de geslaagden voor het mondelinge evaluatie-examen die zich bijvoorbeeld kandidaat willen stellen voor een plaats van vrederechter (wat vaak het geval is voor zeer ervaren kandidaten met een balie-ervaring van meer dan 20 jaar) niet kunnen solliciteren door deze beperking van 12 % . Als we bovendien rekening houden met de wijze waarop de diensten van de FOD Justitie de voornoemde bepalingen interpreteren (namelijk dat voor de berekening van de 12 % alle ' primo-benoemingen ' op grond van het mondelinge evaluatie-examen moeten worden geteld, zelfs bij een latere benoeming in een andere functie of bij een latere bevordering), kan deze blokkering vele jaren duren, wat zeker niet de bedoeling van de wetgever is. In die omstandigheden kan de effectiviteit zelf van de derde toegangsweg tot de magistratuur in vraag worden gesteld.
Volgens de Hoge Raad moet, teneinde het systeem niet te ' blokkeren ', de grens van 12 % enkel op de primo-benoemingen worden toegepast, dat wil zeggen op de personen die tot de magistratuur toetreden op basis van het mondelinge evaluatie-examen, en moet derhalve niet betrekking hebben op de magistraten die, na een toegang via de derde weg, later werden benoemd of bevorderd in een andere functie.
Om die redenen pleit de Hoge Raad voor de afschaffing van deze limiet van 12 % of, op zijn minst, voor een opheldering van het toepassingsgebied ervan (enkel de primo-benoemingen) » (Hoge Raad voor de Justitie, advies van 17 oktober 2016, p. 11).
B.10. Zoals is vermeld in B.6.1-B.6.4, is de in het geding zijnde bepaling in het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd bij de wet van 7 april 2005. Met die wet is de wetgever niet alleen willen tegemoetkomen aan de bezwaren die het Hof had geuit in zijn arrest nr.14/2003 van 28 januari 2003, maar heeft hij ook zijn wil opnieuw bevestigd om een derde toegangsweg tot de magistratuur in te voeren voor personen met een lange ervaring aan de balie, en dit ter verwezenlijking van de door hem nagestreefde doelstelling, met name te komen tot « een magistratuur [met] een veelzijdig aangezicht » waarin « alle leeftijden [...] vertegenwoordigd zijn » (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-976/4, p. 33).
B.11. Uit het in B.9 aangehaalde advies van de Hoge Raad voor de Justitie blijkt dat de toepassing van het quotum van 12 % bij de zogenaamde « latere » benoemingen afbreuk kan doen aan « de effectiviteit zelf van de derde toegangsweg tot de magistratuur », en dit om reden van een blokkering van die toegangsweg gedurende vele jaren. In de interpretatie dat het quotum van 12 % niet alleen bij de « primo-benoemingen », maar ook bij latere benoemingen dient te worden toegepast, is het door de in het geding zijnde bepaling in het leven geroepen verschil in behandeling tussen kandidaten voor een ambt van magistraat die reeds een ander ambt van magistraat uitoefenen, aldus niet pertinent ten aanzien van de door de wetgever met de derde toegangsweg tot de magistratuur nagestreefde doelstellingen. In die interpretatie doet die bepaling bovendien op een discriminerende wijze afbreuk aan de carrièremogelijkheden van personen die het ambt van magistraat reeds uitoefenen. Ten aanzien van een regeling betreffende de voorwaarden waaronder personen kunnen worden benoemd tot een bepaald ambt in de magistratuur, bevinden personen die het ambt van magistraat uitoefenen en die dus reeds « toegang » hebben verkregen tot de magistratuur, zich bij het stellen van hun kandidatuur, immers niet in wezenlijk verschillende situaties, naargelang de wijze waarop zij in het verleden zijn toegetreden tot hun ambt. In de voormelde interpretatie is het verschil in behandeling dat door de in het geding zijnde bepaling, in het leven wordt geroepen tussen de in de prejudiciële vraag beoogde categorieën van magistraten niet redelijk verantwoord.
B.12. In de interpretatie dat zij niet alleen van toepassing is op de kandidaten die geslaagd zijn voor het in artikel 191bis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde mondelinge evaluatie-examen en die nog geen ambt van magistraat uitoefenen (de « primo-benoemingen »), maar ook op de kandidaten die reeds een ambt van magistraat uitoefenen, waartoe zij zijn toegetreden na te zijn geslaagd voor het voormelde mondelinge evaluatie-examen (de latere benoemingen), is de in het geding zijnde bepaling niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.13. De in het geding zijnde bepaling kan evenwel ook op een andere wijze worden geïnterpreteerd, meer bepaald in die zin dat het erin bedoelde quotum van 12 % alleen van toepassing is bij de « primo-benoemingen », en dus niet bij latere benoemingen van kandidaten die reeds een ambt van magistraat uitoefenen. Zoals de Hoge Raad voor de Justitie in het voormelde advies heeft opgemerkt, is het immers « zeker niet de bedoeling van de wetgever [geweest] » om de door hem aangenomen bepalingen betreffende de derde toegangsweg tot de magistratuur op zulke wijze te interpreteren dat de toepassing ervan leidt tot een blokkering van die toegangsweg gedurende vele jaren. Uit de geest van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek die de derde toegangsweg tot de magistratuur regelen, kan bovendien worden afgeleid dat de wetgever met die toegangsweg de « primo-benoemingen » heeft beoogd.
B.14. In die interpretatie roept de in het geding zijnde bepaling geen verschil in behandeling in het leven tussen de in de prejudiciële vraag beoogde categorieën van magistraten.
B.15. In de interpretatie dat zij alleen van toepassing is op de kandidaten die geslaagd zijn voor het in artikel 191bis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde mondelinge evaluatie-examen en die nog geen ambt van magistraat uitoefenen (de « primo-benoemingen »), en niet op de kandidaten die reeds een ambt van magistraat uitoefenen, waartoe zij zijn toegetreden na te zijn geslaagd voor het voormelde mondelinge evaluatie-examen (de latere benoemingen), is de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - In de interpretatie dat artikel 187ter van het Gerechtelijk Wetboek niet alleen van toepassing is op de kandidaten die geslaagd zijn voor het in artikel 191bis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde mondelinge evaluatie-examen en die nog geen ambt van magistraat uitoefenen, maar ook op de kandidaten die reeds een ambt van magistraat uitoefenen waartoe zij zijn toegetreden na te zijn geslaagd voor het voormelde mondelinge evaluatie-examen, schendt die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - In de interpretatie dat artikel 187ter van het Gerechtelijk Wetboek uitsluitend van toepassing is op de kandidaten die geslaagd zijn voor het in artikel 191bis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde mondelinge evaluatie-examen en die nog geen ambt van magistraat uitoefenen, en niet op de kandidaten die reeds een ambt van magistraat uitoefenen waartoe zij zijn toegetreden na te zijn geslaagd voor het voormelde mondelinge evaluatie-examen, schendt die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 25 februari 2021.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût