gepubliceerd op 04 mei 2021
Uittreksel uit arrest nr. 166/2020 van 17 december 2020 Rolnummer 7334 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Ou Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 166/2020 van 17 december 2020 Rolnummer 7334 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Oudenaarde.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 21 februari 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 december 2019, heeft de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Oudenaarde, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat de rechter geen kwijtschelding kan verlenen voor schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf, terwijl de rechter wel kwijtschelding kan verlenen voor schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een morele schade veroorzaakt door een misdrijf wegens de schending van de psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer, terwijl daardoor twee categorieën van personen die zich in dezelfde slachtoffersituatie bevinden, verschillend zouden worden behandeld, naargelang het herstel verschuldigd is van lichamelijke of morele schade door de dader van een misdrijf, en zulks zonder dat dat verschil in behandeling redelijk wordt verantwoord ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, dat betrekking heeft op de gerechtelijke aanzuiveringsregeling in de procedure van collectieve schuldenregeling.
Die bepaling luidt : « De rechter kan geen kwijtschelding verlenen voor volgende schulden : - [...]; - de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf; - [...] ».
B.1.2. Het Hof wordt ondervraagd over de verenigbaarheid van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer die bepaling zo wordt geïnterpreteerd dat de rechter bij het opleggen van een gerechtelijke aanzuiveringsregeling in de procedure van collectieve schuldenregeling geen kwijtschelding kan verlenen voor schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf, terwijl de rechter wel kwijtschelding kan verlenen voor schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een morele schade veroorzaakt door een misdrijf wegens de schending van de psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer.
B.2.1. De procedure van collectieve schuldenregeling, ingevoerd bij de wet van 5 juli 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/07/1998 pub. 31/07/1998 numac 1998011215 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen sluiten « betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen », heeft voornamelijk tot doel de financiële situatie te herstellen van een schuldenaar met overmatige schuldenlast door hem met name ertoe in staat te stellen voor zover mogelijk zijn schulden te betalen en tegelijkertijd te waarborgen dat hij zelf en zijn gezin een menswaardig leven kunnen leiden (artikel 1675/3, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van de voormelde wet van 5 juli 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/07/1998 pub. 31/07/1998 numac 1998011215 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen sluiten). De financiële situatie van de persoon met overmatige schuldenlast wordt in kaart gebracht en de ongecontroleerde druk van de schuldeisers valt voor die persoon weg dankzij het optreden van een schuldbemiddelaar, die luidens artikel 1675/6 van hetzelfde Wetboek wordt aangesteld door de rechter die voorafgaandelijk uitspraak heeft gedaan over de toelaatbaarheid van de vordering tot collectieve schuldenregeling. De beschikking van toelaatbaarheid doet een toestand van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers en heeft de opschorting van de loop van de interesten en de onbeschikbaarheid van het vermogen van de verzoeker tot gevolg (artikel 1675/7 van hetzelfde Wetboek).
B.2.2. De schuldenaar stelt aan zijn schuldeisers voor bij wege van een collectieve schuldenregeling een minnelijke aanzuiveringsregeling te treffen, onder toezicht van de rechter; die kan een gerechtelijke aanzuiveringsregeling opleggen indien geen akkoord wordt bereikt (artikel 1675/3). Die ontstentenis van akkoord wordt vastgesteld door de bemiddelaar (artikel 1675/11). De gerechtelijke aanzuiveringsregeling kan een aantal maatregelen bevatten, zoals het uitstel of de herschikking van betaling van de schulden of de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de moratoire interesten, vergoedingen en kosten (artikel 1675/12). Indien die maatregelen het niet mogelijk maken de financiële situatie van de schuldenaar te herstellen, kan de rechter besluiten tot elke andere gedeeltelijke kwijtschelding van schulden, zelfs van kapitaal, met uitzondering van de in artikel 1675/13, § 3, opgesomde schulden en op voorwaarde dat de in artikel 1675/13 vastgestelde voorwaarden in acht worden genomen.
Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 1675/13, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek blijkt dat die paragraaf is opgevat en aangenomen met de bedoeling rekening te houden met de realiteit van de overmatige schuldenlast : « schuldenaars zijn onvermogend en de economische logica mag niet aanvaarden dat deze personen zich verschansen in de ondergrondse economie en een gewicht voor de maatschappij blijven. Zij moeten opnieuw in het economisch en sociaal stelsel worden opgenomen door hen de mogelijkheid te geven een nieuwe start te nemen » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1 en 1074/1, p. 45).
B.2.3. Indien geen enkele minnelijke of gerechtelijke regeling mogelijk is omdat de verzoeker over onvoldoende middelen beschikt, machtigt artikel 1675/13bis, ingevoegd bij de wet van 13 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/12/2005 pub. 21/12/2005 numac 2005009983 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling sluiten « houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling », de rechter ertoe de volledige kwijtschelding van de schulden, met uitzondering van de in artikel 1675/13, § 3, opgesomde schulden, toe te kennen.
B.2.4. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 1675/13 blijkt tevens dat de wetgever strenge voorwaarden heeft gesteld aan de kwijtschelding van de schulden in hoofdsom : « In principe gebeurt de gerechtelijke aanzuiveringsregeling zonder kwijtschelding van schulden in hoofdsom.
Bovendien, kan de rechter, op verzoek van de schuldenaar, een grotere kwijtschelding van schulden beslissen dan deze bedoeld bij het vorig artikel, inzonderheid op de hoofdsom, maar mits naleving van heel strenge voorwaarden en modaliteiten, inzonderheid de tegeldemaking van alle goederen waarop beslag kan worden gelegd, conform de regels betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging.
Het spreekt voor zich dat deze maatregel slechts zal worden beslist indien de rechter deze onontbeerlijk acht in bijzonder ernstige toestanden van overmatige schuldenlast, waarin de schuldenaar niet over voldoende middelen beschikt om zijn schuldeisers terug te betalen » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1 en 1074/1, p. 44).
B.3. Wanneer de wetgever een categorie van personen wil beschermen om hen « opnieuw in het economisch en sociaal stelsel [op te nemen] door hen de mogelijkheid te geven een nieuwe start te nemen » (ibid., p. 45) en hij daartoe toestaat dat een gerechtelijke aanzuiveringsregeling een kwijtschelding van schulden bevat, behoort het tot zijn beoordelingsbevoegdheid de categorieën van schuldeisers aan te wijzen aan wie die kwijtschelding van schulden niet kan worden opgelegd.Hij mag daardoor evenwel geen onverantwoorde verschillen in behandeling teweegbrengen.
B.4.1. De wetgever heeft de toelaatbaarheid van het verzoekschrift tot collectieve schuldenregeling niet afhankelijk gemaakt van de voorwaarde dat de schulden niet te wijten zijn aan een opzettelijke of een zware fout. Daarenboven heeft hij noch de fiscale schulden, noch de sociale schulden, noch de schulden die uit strafrechtelijke geldboeten bestaan, uitgesloten van de mogelijkheid tot gedeeltelijke of volledige kwijtschelding door de rechter, onder voorbehoud van artikel 464/1, § 8, vijfde lid, van het Wetboek van strafvordering, luidens hetwelk « de kwijtschelding of vermindering van de straffen in het raam van een collectieve insolventieprocedure of burgerlijke beslagprocedure [...] enkel [kan] worden toegestaan met toepassing van de artikelen 110 en 111 van de Grondwet ».
B.4.2. Hij heeft daarentegen de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf, uitgesloten van de gedeeltelijke of volledige kwijtschelding in het kader van de collectieve schuldenregeling, uitsluiting die wordt verantwoord door de overweging dat de kwijtschelding van die schulden in dat geval bijzonder onbillijk zou zijn (Parl. St., Senaat, 1997-1998, nr. 1-929/5, p. 46).
B.5. De verwijzende rechter interpreteert het in het geding zijnde artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek in die zin dat de daarin neergelegde onmogelijkheid van de kwijtschelding van schulden die een schadevergoeding inhouden voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf, niet van toepassing is op schulden die een schadevergoeding inhouden voor het herstel van een morele schade wegens de schending van de psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer. In die interpretatie zou de tweede soort van schulden wel kunnen worden kwijtgescholden door de rechter.
De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling tussen schuldeisers van een schadevergoeding voor het herstel van schade veroorzaakt door een misdrijf, naar gelang van de aard van de vergoede schade, een schending uitmaakt van het bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet gewaarborgde beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
B.6. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.7. De in het geding zijnde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat de daarin neergelegde onmogelijkheid tot kwijtschelding van schulden die een schadevergoeding inhouden voor lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf, niet van toepassing is indien de toegekende schadevergoeding morele schade betreft wegens de schending van de psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer, resulteert in een verschil in behandeling dat niet pertinent is in het licht van de in B.4.2 vermelde doelstelling.
Ofschoon redelijkerwijze kan worden verantwoord dat de wetgever slechts een zeer beperkt aantal schulden heeft uitgesloten van de mogelijkheid te worden kwijtgescholden, nu zulks de gelijkheid tussen schuldeisers doorbreekt, blijkt noch uit de parlementaire voorbereiding, noch uit de memorie van de Ministerraad waarom de overwegingen inzake billijkheid die verantwoorden dat een schadevergoeding tot herstel van door een misdrijf veroorzaakte lichamelijke schade wordt uitgesloten van de mogelijkheid tot kwijtschelding, niet evenzeer gelden voor een schadevergoeding tot herstel van door een misdrijf veroorzaakte morele schade wegens de schending van de psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer, die immers eveneens de persoon van het slachtoffer betreft.
In die interpretatie dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.
B.8. De in het geding zijnde bepaling is evenwel ook vatbaar voor een andere interpretatie. Het in artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, vermelde begrip « lichamelijke schade » kan immers zo worden geïnterpreteerd dat zij eveneens de morele schade wegens de schending van de psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer omvat.
In die interpretatie bestaat het in de prejudiciële vraag opgeworpen verschil in behandeling niet en dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het begrip lichamelijke schade niet de morele schade die wordt veroorzaakt door een misdrijf wegens de schending van de psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer omvat, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat het begrip lichamelijke schade de morele schade die wordt veroorzaakt door een misdrijf wegens de schending van de psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer omvat, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 december 2020.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen