Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 maart 2021

Uittreksel uit arrest nr. 11/2021 van 28 januari 2021 Rolnummer 6872 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 7° en 8°, en 6, 6°, 7° en 10°, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 « tot v Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021200533
pub.
15/03/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 11/2021 van 28 januari 2021 Rolnummer 6872 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 7° en 8°, en 6, 6°, 7° en 10°, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 « tot vaststelling van de regels voor de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten en de OCMW's van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vanaf het jaar 2017 », ingesteld door de gemeente Sint-Agatha-Berchem.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques en Y. Kherbache, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 maart 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 maart 2018, heeft de gemeente Sint-Agatha-Berchem, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Bourtembourg en Mr. F. Belleflamme, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 7° en 8°, en 6, 6°, 7° en 10°, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 « tot vaststelling van de regels voor de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten en de OCMW's van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vanaf het jaar 2017 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 september 2017). (...) II. In rechte (...) B.1. In de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 « tot vaststelling van de regels voor de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten en de OCMW's van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vanaf het jaar 2017 » worden de regels geformuleerd volgens welke de Brusselse Hoofdstedelijke Regering elk jaar het « begrotingskrediet van de algemene dotatie aan de gemeenten » toekent « om de algemene financiering van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te verzekeren » (artikel 3, eerste lid, van de genoemde ordonnantie).

B.2.1. Artikel 6 van de ordonnantie van 27 juli 2017 bepaalt : « Overeenkomstig artikel 5 wordt het krediet onder de gemeenten verdeeld op basis van de onderstaande verhoudingen en indicatoren : [...] 6° voor 1/105de op grond van een verdeelsleutel die afhangt van het aantal plaatsen in de kinderopvang per gemeente. Voor elke gemeente ' g ' definieert het aantal plaatsen in gemeentelijke kinderdagverblijven in verhouding tot de bevolking jonger dan 3 jaar oud op de dag van de recentste bevolkingstelling een relatieve indicator ' kindvbl '.

De verdeelsleutel die gebaseerd is op deze indicator, wordt voor iedere gemeente ' g ' als volgt berekend :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 7° voor 4/105de op grond van een verdeelsleutel die afhangt van de schoolbevolking per gemeente. Voor iedere gemeente ' g ' vormt de verhouding van de schoolbevolking in het beschouwde schooljaar tot het aantal inwoners van 3 tot 17 jaar in het kalenderjaar dat overeenstemt met het tweede jaar van dat schooljaar de basis voor de relatieve indicator ' scholen '.

De verdeelsleutel die gebaseerd is op deze indicator, wordt voor iedere gemeente ' g ' als volgt berekend :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld [...] 10° voor 15/105de op grond van een verdeelsleutel die gebaseerd is op de gecorrigeerde bevolkingsdichtheid. Voor iedere gemeente ' g ' wordt de gecorrigeerde bevolkingsdichtheid (Geco_bev_di) berekend als volgt :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De verdeelsleutel steunt op een criterium om te bepalen welke gemeenten in aanmerking komen en een criterium om de verdeling onder die gemeenten te bepalen.

Komen in aanmerking : de gemeenten met een gecorrigeerde bevolkingsdichtheid die hoger is dan 75 % van het gemiddelde van de gecorrigeerde bevolkingsdichtheden van de 19 gemeenten.

Komen dus in aanmerking : de gemeenten waarvoor :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De andere gemeenten krijgen een nulkrediet voor de indicator gecorrigeerde bevolkingsdichtheid.

De verdeelsleutel voor de gemeenten die in aanmerking komen, wordt berekend naar rata van de gecorrigeerde bevolkingsdichtheid, waarop afhankelijk van de gecorrigeerde oppervlakte een gemeentelijke coëfficiënt (gem_coëf) wordt toegepast van : a) 0,3 wanneer de gecorrigeerde oppervlakte van de gemeente minder bedraagt dan 1 vierkante kilometer;b) 0,5 wanneer zij gelijk is aan of hoger is dan 1 vierkante kilometer, maar minder dan 2 vierkante kilometer;c) 1 wanneer zij gelijk is aan of hoger is dan 2 vierkante kilometer, maar minder dan 7 vierkante kilometer;d) 1,5 wanneer zij gelijk is aan of hoger is dan 7 vierkante kilometer. De verdeelsleutel die gebaseerd is op deze indicator, wordt voor elke van de z in aanmerking komende gemeenten ' g_aanm ' als volgt berekend :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld ».

B.2.2. Artikel 2 van de ordonnantie van 27 juli 2017 bepaalt : « Voor de toepassing van deze gezamenlijke ordonnantie moet worden verstaan onder : 1° Bevolking : bevolking van rechtswege zoals deze jaarlijks gepubliceerd wordt in het Belgisch Staatsblad door de federale overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; 2° Bevolking van X jaar tot Y jaar : bevolking tussen de voleindigde leeftijd van X jaar en de voleindigde leeftijd van Y jaar op de dag waarop deze bevolking geteld wordt;3° Bev g : bevolking van de gemeente g; [...] 7° Gecorrigeerde oppervlakte : oppervlakte van de betrokken gemeente waarvan de oppervlakte van statistische sectoren (zoals bepaald in Bijlage I) met een kleine dichtheid wordt afgetrokken.De in aanmerking genomen gecorrigeerde oppervlakte (gecor_opp) in km2 wordt verstrekt in de onderstaande tabel :

Gemeente

Gecorrigeerde oppervlakte (km2)

Anderlecht

14,00656

Oudergem

4,32838

Sint-Agatha-Berchem

2,94958

Stad Brussel

19,60526

Etterbeek

3,09439

Evere

3,80189

Vorst

3,77359

Ganshoren

1,85333

Elsene

6,07832

Jette

3,83757

Koekelberg

0,98982

Sint-Jans-Molenbeek

5,16172

Sint-Gillis

2,2815

Sint-Joost-ten-Node

1,0191

Schaarbeek

7,50272

Ukkel

17,31068

Watermaal-Bosvoorde

4,55678

Sint-Lambrechts-Woluwe

7,22484

Sint-Pieters-Woluwe

7,28851


8° gemeentelijke kinderdagverblijven : opvangplaatsen voor peuters (kinderdagverblijven of onthaalmoeders) erkend door Kind en Gezin of het ' Office de la Naissance et de l'Enfance ', rechtstreeks ingericht door de gemeente of via een gemeentelijke vzw of het OCMW; [...] 11° K : index van de som van opeenvolgende termijnen van de gemeenten; [...] ».

B.2.3. Bijlage I bij de ordonnantie van 27 juli 2017 heeft als opschrift « Lijst van de statistische sectoren die overeenstemmen met de kleinste territoriale onderverdeling bepaald door de algemene directie Statistiek en economische informatie van de federale overheidsdienst Economie, Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Middenstand en Energie ».

Zij neemt de vorm aan van een tabel die, voor elk van de negentien gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, een lijst van sectoren bevat en, voor elk van die sectoren, een code, het nummer van de « wijk » waartoe zij behoren en de oppervlakte in vierkante kilometer.

B.2.4. De « gecorrigeerde oppervlaktes » die voor elke gemeente zijn vermeld in de tabel in het in B.2.2 weergegeven artikel 2, 7°, van de ordonnantie van 27 juli 2017, zijn het resultaat van de optelling van de oppervlaktes van de statistische sectoren van elke gemeente die zijn opgenomen in de tabel van « bijlage I » bij de ordonnantie.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep B.3. Wanneer een beroep tot vernietiging bij het Hof wordt ingesteld door een rechtspersoon, moet die, in beginsel, het bewijs kunnen voorleggen dat de beslissing om dat beroep in te stellen door het bevoegde orgaan is genomen (artikel 7, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof). Die regel heeft tot doel het Hof en de partijen in staat te stellen om na te gaan of het beroep regelmatig is ingesteld.

B.4. Artikel 270, eerste en tweede lid, van de Nieuwe Gemeentewet, dat van toepassing blijft op de gemeenten van het Brusselse Gewest, bepaalde, vóór de inwerkingtreding van artikel 80 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 17 juli 2020 « tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet » : « [...] Het college van burgemeester en schepenen [...] stelt de vorderingen in kort geding en de bezitsvorderingen in; het verricht alle handelingen tot bewaring van recht of tot stuiting van verjaring en van verval.

Alle andere rechtsvorderingen waarbij de gemeente als eiser optreedt, mogen door het college slechts worden ingesteld na machtiging van de gemeenteraad ».

B.5. De verzoekende gemeente heeft op nuttige wijze bij haar verzoekschrift een afschrift gevoegd van een beraadslaging van haar gemeenteraad van 7 september 2017, alsook een afschrift van een beraadslaging van haar college van burgemeester en schepenen van 12 september 2017.

Uit het eerste document blijkt dat de gemeenteraad het voormelde college ertoe heeft gemachtigd een beroep tot vernietiging in te stellen van de ordonnantie van 27 juli 2017. Uit het tweede document blijkt dat het college van burgemeester en schepenen heeft beslist dat beroep in te stellen.

De omstandigheid dat de motivering die in de beraadslaging van de gemeenteraad is vermeld uitsluitend betrekking heeft op de regels die in de artikelen 2, 7°, en 6, 10°, van die ordonnantie zijn geformuleerd, kan de draagwijdte van de machtiging die door de raad aan het college is gegeven niet tot die bepalingen beperken.

B.6. In zoverre het beroep tot vernietiging betrekking heeft op artikel 2, 8°, en artikel 6, 6° en 7°, van die ordonnantie, kan het dus niet onontvankelijk worden verklaard om de reden dat het college van burgemeester en schepenen van de verzoekende gemeente niet ertoe zou zijn gemachtigd uit naam van die gemeente bij het Hof de vernietiging van die bepalingen te vorderen.

Ten aanzien van de bevoegdheid van het Hof B.7. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van, onder andere, de artikelen 33, 105 en 108 van de Grondwet.

B.8. Krachtens artikel 142, tweede lid, van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten is het Hof bevoegd om uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging van een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en wegens schending van de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten ») en van de artikelen 143, § 1, 170, 172 en 191 van de Grondwet.

B.9.1. Artikel 33 van de Grondwet bepaalt : « Alle machten gaan uit van de Natie.

Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald ».

Artikel 105 van de Grondwet bepaalt : « De Koning heeft geen andere macht dan die welke de Grondwet en de bijzondere wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, hem uitdrukkelijk toekennen ».

Artikel 108 van de Grondwet bepaalt : « De Koning maakt de verordeningen en neemt de besluiten die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen ».

B.9.2. In geen enkele van de voormelde grondwetsbepalingen wordt een regel geformuleerd die ertoe strekt de onderscheiden bevoegdheid van de federale overheid en de deelentiteiten te bepalen.

Het Hof is dus niet bevoegd om uitspraak te doen over de inachtneming van de regels die daarin worden geformuleerd.

B.10. In zoverre het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 33, 105 en 108 van de Grondwet, is het beroep niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het derde middel B.11. Om ontvankelijk te zijn, moet een middel, krachtens artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, onder meer uiteenzetten in welk opzicht de bestreden bepaling onverenigbaar zou zijn met de regel waarvan de schending wordt aangevoerd.

B.12. In de uiteenzetting van het derde middel wordt niet toegelicht in welk opzicht artikel 6, 7°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 onbestaanbaar zou zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het rechtszekerheidsbeginsel.

B.13. In zoverre dat middel is afgeleid uit de schending van die regels, is het niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de aanvullende memorie B.14. Bij beschikking van 23 september 2020 heeft het Hof de verzoekende gemeente gevraagd uiterlijk op 29 oktober 2020 een aanvullende memorie in te dienen en dat geschrift binnen dezelfde termijn aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en aan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie over te leggen.

B.15. De verzoekende gemeente heeft de brief met de genoemde memorie op 28 oktober 2020 aan de postdiensten toevertrouwd. Het Hof heeft hem op 29 oktober 2020 ontvangen.

Uit een door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en door het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voorgelegd stuk blijkt dat die memorie hun door de verzoekende partij pas is overgelegd bij een e-mail van 30 oktober 2020. Die memorie is dus niet binnen de bij de beschikking van het Hof van 23 september 2020 vastgelegde termijn aan de Regering en aan het College overgelegd.

B.16. Artikel 86 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, vervangen bij artikel 24 van de bijzondere wet van 4 april 2014, bepaalt : « De memories bedoeld in de artikelen 71, tweede lid, 72, tweede lid, 85, 87 en 89, die niet zijn ingediend binnen de door deze wet bepaalde termijn, worden uit de debatten geweerd ».

B.17. De door de verzoekende gemeente ingediende aanvullende memorie wordt beoogd in artikel 90, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, dat de bepaling is met toepassing waarvan het Hof de beschikking van 23 september 2020 heeft genomen.

Die bepaling staat het Hof niet toe een memorie uit de debatten te weren om de reden dat zij te laat aan een andere partij zou zijn overgelegd.

B.18. Bovendien blijkt dat de vertraging waarmee de verzoekende gemeente haar aanvullende memorie aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en aan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie heeft overgelegd, slechts een geringe weerslag heeft gehad op de uitoefening van de rechten van de verdediging van die overheden.

De beschikking van 23 september 2020 waarborgde aan die laatste immers dat zij over bijna twintig dagen zouden beschikken om hun aanvullende memorie van antwoord voor te bereiden. Te dezen heeft de vertraging in de overlegging van de memorie van de verzoekende gemeente die termijn niet met meer dan één dag verminderd.

B.19. De aanvullende memorie van de verzoekende gemeente is ontvankelijk.

Ten gronde Wat het eerste middel betreft B.20. Uit de uiteenzetting van het middel blijkt dat het Hof wordt verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van artikel 2, 7°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de bestreden bepaling, zonder dat er een redelijke verantwoording bestaat, een verschil in behandeling zou doen ontstaan tussen, enerzijds, de gemeenten waarvan het grondgebied ten minste een « statistische sector met een kleine dichtheid » telt, en, anderzijds, de gemeenten waarvan het grondgebied geen enkele sector van dat type telt.

Door de oppervlakte van de eerste te verminderen, verhoogt de bestreden bepaling hun bevolkingsdichtheid en bijgevolg hun gewicht in de verdeling, met toepassing van artikel 6, eerste lid, 10°, van de ordonnantie van 27 juli 2017, van het gedeelte van de « algemene dotatie aan de gemeenten [...] om de algemene financiering van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te verzekeren » dat in verband staat met de « gecorrigeerde bevolkingsdichtheid », hetgeen tot logisch gevolg heeft het gewicht van de tweede in diezelfde verdeling af te zwakken.

B.21.1. De « gecorrigeerde oppervlakte » van een gemeentelijk grondgebied wordt berekend door van de werkelijke oppervlakte van dat grondgebied de oppervlakte van de « statistische sectoren met een kleine dichtheid » welke die gemeente telt, af te trekken (artikel 2, 7°, van de ordonnantie van 27 juli 2017).

De « gecorrigeerde oppervlakte » van een gemeentelijk grondgebied dat geen « statistische sector met een kleine dichtheid » telt, is dus steeds gelijk aan de werkelijke oppervlakte van dat grondgebied, terwijl de « gecorrigeerde oppervlakte » van een gemeentelijk grondgebied dat ten minste een « statistische sector met een kleine dichtheid » telt, steeds kleiner is dan de werkelijke oppervlakte van dat grondgebied.

B.21.2. De waarde van de « gecorrigeerde oppervlakte » van het gemeentelijke grondgebied heeft een weerslag op de hoogte van de rechten die de gemeente kan doen gelden op het gedeelte van de algemene dotatie aan de gemeenten dat moet worden verdeeld op grond van de « gecorrigeerde bevolkingsdichtheid ».

Krachtens de in artikel 6, 10°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 geformuleerde regels plaatst een « gecorrigeerde oppervlakte » die kleiner is dan de werkelijke oppervlakte de betrokken gemeente in een meer voordelige positie dan een « gecorrigeerde oppervlakte » die gelijk is aan haar werkelijke oppervlakte, zowel bij de berekening die ertoe strekt te bepalen welke de gemeenten zijn die recht hebben op een aandeel in het voormelde gedeelte van de dotatie als bij de berekening van de waarde van het aandeel van de gemeenten die een dergelijk recht hebben.

Een « gecorrigeerde oppervlakte » van het gemeentelijk grondgebied die kleiner is dan de werkelijke oppervlakte van het grondgebied heeft niet alleen tot gevolg dat de waarschijnlijkheid wordt verhoogd dat de gemeente tot de verdeling van het voormelde gedeelte van de dotatie wordt toegelaten, maar ook dat het aandeel van de tot die verdeling toegelaten gemeente verhoogt (artikel 6, 10°, van de ordonnantie van 27 juli 2017).

B.21.3. De definitie van de « gecorrigeerde oppervlakte » doet dus een verschil in behandeling ontstaan tussen de twee in B.20 bedoelde categorieën van gemeenten.

B.22.1. De « statistische sector met een kleine dichtheid » wordt niet gedefinieerd in de ordonnantie van 27 juli 2017.

B.22.2. Uit het opschrift van bijlage I bij de ordonnantie van 27 juli 2017 blijkt dat een « statistische sector » de « kleinste territoriale onderverdeling bepaald door de algemene directie Statistiek en economische informatie van de federale overheidsdienst Economie, Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Middenstand en Energie » is.

B.22.3. Rekening houdend met de bewoordingen gebruikt in de artikelen 2, 7°, en 6, 10°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 alsook met de gegevens opgenomen in de lijst van bijlage I erbij, dient ervan te worden uitgegaan dat de dichtheid bedoeld in het begrip « statistische sector met een kleine dichtheid » de bevolkingsdichtheid van de statistische sector is, dat wil zeggen het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer van die sector. Die dichtheid kan op objectieve wijze worden bepaald aan de hand van andere objectieve gegevens zoals de oppervlakte van de beschouwde « statistische sector » en het aantal inwoners van die onderverdeling van het grondgebied.

Het is daarentegen onmogelijk om, op grond van de bewoordingen van de ordonnantie van 27 juli 2017, objectief te bepalen wat een statistische sector met een « kleine » dichtheid is of, met andere woorden, een « statistische sector » waarvan de bevolkingsdichtheid gering is. Bijlage I bij de ordonnantie van 27 juli 2017 vermeldt evenmin welke de « statistische sectoren met een kleine dichtheid » zijn.

B.22.4. Het in B.14 beschreven verschil in behandeling berust dus niet op een objectief criterium.

B.23. In zoverre het is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, is het eerste middel gegrond. Bijgevolg dient artikel 2, 7°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 te worden vernietigd.

Wat het tweede middel betreft B.24. Uit de uitzetting van het middel blijkt dat het Hof wordt verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van artikel 2, 8°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre, door als « opvangplaatsen voor peuters » enkel de « kinderdagverblijven » en de « onthaalmoeders » te vermelden, de bestreden bepaling een verschil in behandeling zou doen ontstaan tussen twee categorieën van gemeenten die opvangplaatsen voor peuters inrichten : enerzijds, zij die een crèche of een dienst voor kinderopvangers onder overeenkomst in de zin van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 27 februari 2003 « houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen » inrichten en, anderzijds, zij die een « peutertuin » en een « gemeentelijk huis voor kinderopvang » in de zin van hetzelfde besluit inrichten.

B.25. De bestreden bepaling definieert de « gemeentelijke kinderdagverblijven » waarmee rekening dient te worden gehouden voor de berekening uiteengezet in het in B.2.1 weergegeven artikel 6, 6°, van de ordonnantie van 27 juli 2017.

Het eerste element van die definitie geeft aan dat het moet gaan om « opvangplaatsen voor peuters (kinderdagverblijven of onthaalmoeders) ».

B.26. Vóór de opheffing ervan bij een besluit van 22 mei 2019, definieerde het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 27 februari 2003 de « opvangvoorziening » als « iedere natuurlijke of rechtspersoon buiten verband met het familiaal levensmilieu van het kind en die kinderen onder de zes jaar in externaat regelmatig opvangt » (artikel 1, 4°).

Dat besluit van 27 februari 2003 onderscheidde en definieerde ook verschillende soorten van opvangvoorzieningen, waaronder de « crèche » (artikel 2, 1°), de « peutertuin » (artikel 2, 2°), het « gemeentelijk huis voor kinderopvang » (artikel 2, 3°) en de « dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst » (artikel 2, 6°).

B.27. Noch de tekst, noch de parlementaire voorbereiding van artikel 2, 8°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 geven aan dat de woorden « kinderdagverblijven » en « onthaalmoeders » die in die bepaling worden gebruikt, in die zin moeten worden begrepen dat zij enkel verwijzen naar de « crèche » en de « dienst voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst » in de zin van artikel 2 van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 27 februari 2003.

Bovendien betreft het begrip « gemeentelijke kinderdagverblijven », luidens de bestreden bepaling, ook opvangplaatsen voor peuters erkend door Kind en Gezin, een overheid die onder de Vlaamse Gemeenschap valt en die dus niet aan het voormelde besluit onderworpen is.

B.28. Voor het Hof zetten de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie uiteen dat de woorden « kinderdagverblijven » en « onthaalmoeders » die in artikel 2, 8°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 worden gebruikt, niet in die zin moeten worden begrepen dat zij betekenen dat alleen de crèches en de « diensten voor kinderopvangers(-sters) onder overeenkomst » in de zin van het besluit van 27 februari 2003 opvangplaatsen voor peuters zijn die als gemeentelijke kinderdagverblijven in de zin van die bepaling kunnen worden beschouwd.

Zij betogen dat de « peutertuin » en het « gemeentelijk huis voor kinderopvang » in de zin van hetzelfde besluit ook opvangplaatsen voor peuters zijn die als « gemeentelijke kinderdagverblijven » kunnen worden aangemerkt die in aanmerking moeten worden genomen voor de in artikel 6, 6°, van de ordonnantie beschreven berekening van de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten.

Bijgevolg doet de bestreden bepaling geen verschil in behandeling ontstaan tussen de in B.24 vermelde categorieën van gemeenten.

B.29. Het tweede middel is niet gegrond.

Wat het derde middel betreft B.30. Uit de uiteenzetting van het middel blijkt dat de verzoekende gemeente de woorden « schoolbevolking per gemeente » die in het in B.2.1 weergegeven artikel 6, 7°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 staan, in die zin interpreteert dat zij verwijzen naar het aantal voor leerlingen beschikbare plaatsen in de op het grondgebied van een gemeente aanwezige instellingen voor kleuter-, lager en secundair onderwijs.

B.31.1. Het woord « bevolking » verwijst nochtans naar een geheel van personen.

B.31.2. Het woord « schoolbevolking » dat wordt gebruikt in artikel 6, 7°, van de ordonnantie van 27 juli 2017 verwijst niet naar een aantal plaatsen in scholen (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2016-2017, A-537/2, p. 38).

B.32. Aangezien het op een verkeerde lezing van de bestreden bepaling berust, is het derde middel, in zoverre het is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, niet gegrond.

Ten aanzien van de gevolgen van de vernietiging van artikel 2, 7°, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 Wat betreft de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 27 juli 2017 « tot vaststelling van de regels voor de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten en de OCMW's van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vanaf het jaar 2017 » B.33. De ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 is identiek aan een ordonnantie die gezamenlijk is aangenomen door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie met toepassing van artikel 92bis/1, § § 1 en 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, in samenhang gelezen met de artikelen 42 en 63, eerste en zesde tot negende lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.

B.34. Uit de combinatie van die bepalingen en van artikel 8, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof blijkt dat wanneer het Hof een bepaling vernietigt van een ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest die gezamenlijk met een identieke ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie is aangenomen, het Hof ook de identieke bepaling van de door die Commissie aangenomen ordonnantie dient te vernietigen.

Artikel 2, 7°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 27 juli 2017 « tot vaststelling van de regels voor de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten en de OCMW's van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vanaf het jaar 2017 » dient dus ook te worden vernietigd.

Wat de handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepalingen betreft B.35. Artikel 8, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof bepaalt : « Zo het Hof dit nodig oordeelt, wijst het, bij wege van algemene beschikking, die gevolgen van de vernietigde bepalingen aan welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd of voorlopig gehandhaafd worden voor de termijn die het vaststelt ».

B.36.1. De twee ordonnanties van 27 juli 2017 hebben uitwerking sinds 1 januari 2017 (artikel 22).

Artikel 2, 7°, van die ordonnanties is dus reeds herhaalde malen toegepast wat betreft de verdeling, overeenkomstig artikel 6, 10°, van dezelfde ordonnanties, van het gedeelte van de algemene dotatie dat verbonden is met de gecorrigeerde bevolkingsdichtheid, onder de negentien gemeenten van het Brusselse Gewest.

B.36.2. Ingevolge de vernietiging van artikel 2, 7°, van de ordonnanties van 27 juli 2017 zou de wettigheid van de bestuurshandelingen houdende verdeling van dat gedeelte van de algemene dotatie kunnen worden betwist en sommige gemeenten zouden in die context een verzoek om terugbetaling kunnen ontvangen van ten minste een deel van de sommen die hun deze laatste jaren om die reden werden betaald met toepassing van de vernietigde wetskrachtige bepalingen.

Een dergelijk verzoek om terugbetaling zou die gemeenten kunnen blootstellen aan financiële moeilijkheden.

B.36.3. De vernietiging van artikel 2, 7°, van de ordonnanties van 27 juli 2017 heeft bovendien tot gevolg dat de « gecorrigeerde oppervlakte » waarmee rekening dient te worden gehouden voor de toepassing van artikel 6, 10°, van dezelfde ordonnanties niet meer is gedefinieerd, zodat het niet langer mogelijk is, noch voor het verleden, noch voor de toekomst, om de « gecorrigeerde bevolkingsdichtheid » van de gemeenten te berekenen; dat gegeven is echter onontbeerlijk voor de verdeling van het in die bepaling bedoelde gedeelte van de algemene dotatie.

Aan de wetgevende macht van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en aan de wetgevende macht van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie dient dus de nodige tijd te worden gelaten om in de voormelde ordonnanties de wijzigingen aan te brengen die nuttig zijn voor de verdeling van dat gedeelte van de algemene dotatie.

De sommen die aan de gemeenten worden toegewezen in het kader van de verdeling van die dotatie worden berekend per « driejarige periode » (artikelen 5 en 8 tot 11 van de ordonnanties van 27 juli 2017). Een driejarige periode begint op 1 januari van een begrotingsjaar en eindigt op 31 december van het tweede volgende begrotingsjaar (artikel 2, 10°, van dezelfde ordonnanties). Aangezien de eerste driejarige periode is begonnen op 1 januari 2016 (artikel 16 van dezelfde ordonnanties), is zij geëindigd op 31 december 2018. De tweede driejarige periode zal dus eindigen op 31 december 2021.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 2, 7°, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 « tot vaststelling van de regels voor de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten en de OCMW's van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vanaf het jaar 2017 »; - vernietigt artikel 2, 7°, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 27 juli 2017 « tot vaststelling van de regels voor de verdeling van de algemene dotatie aan de gemeenten en de OCMW's van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vanaf het jaar 2017 »; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepalingen tot en met 31 december 2021; - verwerpt het beroep voor het overige.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 28 januari 2021.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^