Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 december 2020

Uittreksel uit arrest nr. 118/2020 van 24 september 2020 Rolnummer 7094 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 206 tot 208 van de wet van 21 december 2018 « houdende diverse bepalingen betreffende justitie » Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020204085
pub.
31/12/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 118/2020 van 24 september 2020 Rolnummer 7094 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 206 tot 208 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten « houdende diverse bepalingen betreffende justitie » (« Wijziging van de artikelen 508/13 en 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek »), ingesteld door E.M. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 januari 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 januari 2019, heeft E.M., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. R. Fonteyn, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 206 tot 208 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten « houdende diverse bepalingen betreffende justitie » (« Wijziging van de artikelen 508/13 en 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek »), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2018. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan B.1.1. De verzoekende partij vordert de vernietiging van de artikelen 206, 207 en 208 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten « houdende diverse bepalingen betreffende justitie » (hierna : de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten).

B.1.2. De artikelen 206 en 207 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten wijzigen de artikelen 508/13 en 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek, die deel uitmaken van boek IIIbis « Juridische eerste- en tweedelijnsbijstand ». Artikel 508/13 van het Gerechtelijk Wetboek regelt de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand. Artikel 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek heeft betrekking op de vergoeding van de advocaten die de juridische tweedelijnsbijstand verlenen.

De juridische tweedelijnsbijstand wordt bij artikel 508/1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek als volgt gedefinieerd : « de juridische bijstand die wordt verleend aan een natuurlijke persoon in de vorm van een omstandig juridisch advies, bijstand al dan niet in het kader van een procedure of bijstand bij een geding met inbegrip van de vertegenwoordiging in de zin van artikel 728 ».

B.1.3. Artikel 208 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten bepaalt dat « de artikelen 206 en 207 [...] uitwerking [hebben] met ingang van 1 september 2016 ».

De datum van 1 september 2016 stemt overeen met de inwerkingtreding van de laatste hervorming van het systeem van de kosteloze juridische bijstand, die is doorgevoerd bij de wet van 6 juli 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016009356 bron wetgevende kamers, kamer van volksvertegenwoordigers Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand sluiten « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand » (hierna : de wet van 6 juli 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016009356 bron wetgevende kamers, kamer van volksvertegenwoordigers Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand sluiten), bij het koninklijk besluit van 21 juli 2016 « tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 december 1999 houdende uitvoerings-bepalingen inzake de vergoeding die aan advocaten wordt toegekend in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand en inzake de subsidie voor de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand » (hierna : het koninklijk besluit van 21 juli 2016), bij het koninklijk besluit van 3 augustus 2016 « tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand » (hierna : het koninklijk besluit van 3 augustus 2016) en bij het ministerieel besluit van 19 juli 2016Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 19/07/2016 pub. 10/08/2016 numac 2016009402 bron federale overheidsdienst justitie Ministerieel besluit tot vaststelling van de nomenclatuur van de punten voor prestaties verricht door advocaten belast met gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot vaststelling van de nomenclatuur van de punten voor prestaties verricht door advocaten belast met gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand » (hierna : het ministerieel besluit van 19 juli 2016Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 19/07/2016 pub. 10/08/2016 numac 2016009402 bron federale overheidsdienst justitie Ministerieel besluit tot vaststelling van de nomenclatuur van de punten voor prestaties verricht door advocaten belast met gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand sluiten).

B.1.4.1. De koninklijke besluiten van 21 juli 2016 en 3 augustus 2016, alsook het ministerieel besluit van 19 juli 2016Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 19/07/2016 pub. 10/08/2016 numac 2016009402 bron federale overheidsdienst justitie Ministerieel besluit tot vaststelling van de nomenclatuur van de punten voor prestaties verricht door advocaten belast met gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand sluiten maken thans het voorwerp uit van een of meer beroepen tot nietigverklaring die bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hangende zijn. Twee van die beroepen zijn door de verzoekende partij ingesteld.

B.1.4.2. Steunend op de adviezen nrs. 59.718/3 en 59.719/3 van de afdeling wetgeving van de Raad van State bij de ontwerpen die hebben geleid tot de voormelde uitvoeringsbesluiten, is het auditoraat in zijn verslagen ervan uitgegaan dat verscheidene bepalingen van de voormelde koninklijke besluiten van 21 juli 2016 en 3 augustus 2016, een wettelijke grondslag misten.

B.1.5. De bestreden bepalingen zijn via amendement aangenomen teneinde de Koning een voldoende nauwkeurige machtiging te verlenen « met het oog op de uitvoering van de bepalingen op grond waarvan het bureau voor juridische bijstand kan nagaan of voldaan is aan de voorwaarden inzake kosteloosheid in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand » en « met het oog op de uitvoering van de bepalingen met betrekking tot de uitvoeringsbepalingen inzake de vergoeding die aan advocaten wordt toegekend in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand », aangezien die twee machtigingen niet in de wet van 6 juli 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016009356 bron wetgevende kamers, kamer van volksvertegenwoordigers Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand sluiten zijn vervat (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3303/010, pp. 32-34).

Daarenboven werden de machtigingen aan de Koning verleend met terugwerkende kracht om « [te waarborgen] dat de reglementaire bepalingen genomen zonder machtiging aan de Koning niet ter discussie worden gesteld, aangezien zij de grondslag vormen voor de implementatie van het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand en inzonderheid van het puntensysteem voor de vergoeding van de advocaten, de nomenclatuur op basis waarvan de punten werden toegekend en de berekeningswijze van de waarde van het punt » (ibid., p. 35).

B.1.6. Sinds de wijziging ervan bij het bestreden artikel 206 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten bepaalt artikel 508/13 van het Gerechtelijk Wetboek : « De juridische tweedelijnsbijstand kan gedeeltelijk of volledig kosteloos zijn voor wie over ontoereikende bestaansmiddelen beschikt en voor de met hen gelijkgestelde personen. De juridische tweedelijnsbijstand wordt niet toegekend als en in de mate dat de begunstigde een beroep kan doen op de tussenkomst van een derde betaler.

De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de omvang van die bestaansmiddelen, de over te leggen bewijsstukken en wie gelijkgesteld wordt met de personen met ontoereikende bestaansmiddelen.

Het bureau gaat na of voldaan is aan de voorwaarden inzake kosteloosheid. Daartoe machtigt de Koning het bureau voor juridische bijstand ertoe niet alleen aan de rechtzoekende maar ook aan derden bewijsstukken te vragen volgens de nadere regels die Hij bepaalt. [...] ».

B.1.7. Sinds de wijziging ervan bij het bestreden artikel 207 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten bepaalt artikel 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek : « § 1. De advocaat int de aan de begunstigde toegekende rechtsplegingsvergoeding en betaalt de eigen bijdrage bedoeld in artikel 508/17, § 1, tweede en derde lid, en § 2 terug aan de rechtzoekende voor zover de rechtsplegingsvergoeding de vergoeding berekend op basis van punten bedoeld in artikel 508/19, § 2, tweede lid, overtreft. § 2. De advocaten belast met de gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand doen verslag aan het bureau over elke behandelde zaak waarvoor zij in dit raam prestaties hebben verricht.

Dit verslag vermeldt eveneens de door de advocaat geïnde rechtsplegingsvergoeding en de vergoedingen geïnd overeenkomstig artikel 508/19ter alsook de bijdragen bedoeld in artikel 508/17, § 1, tweede en derde lid, en § 2.

Het bureau voor juridische bijstand kent voor die prestaties op grond van een lijst met de punten die voor bepaalde uurprestaties worden aangerekend, waarvan de nadere regels worden bepaald door de Koning, aan de advocaten punten toe en doet hierover verslag aan de stafhouder. Het bureau voor juridische bijstand kent geen punten toe of vermindert de punten, in voorkomend geval, voor de prestaties waarvoor geldsommen werden geïnd op grond van de artikelen 508/17, § 1, tweede en derde lid, en § 2, 508/19, § 1, en 508/19ter of voor de prestaties voor dewelke de advocaat afziet van de inning van geldsommen op grond van artikel 508/17, § 3.

De stafhouder deelt het totaal van de punten van de balie mee aan de in artikel 488 bedoelde overheden die het totaal van de punten van alle balies meedelen aan de Minister van Justitie. § 3. Zodra hij de mededeling heeft ontvangen van de informatie bedoeld in § 2, kan de Minister van Justitie een controle laten uitvoeren op de wijze die hij bepaalt na raadpleging van de in artikel 488 bedoelde overheden. Hij gelast de betaling van de vergoeding aan die overheden die in voorkomend geval via de Ordes van Advocaten voor de verdeling ervan zorgen. § 4. De Koning bepaalt de uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid de criteria inzake toekenning, niet-toekenning of vermindering van de punten, de berekeningswijze van de waarde van het punt, de voorwaarden inzake indiening van de aanvraag tot vergoeding en de nadere regels en voorwaarden inzake betaling van de vergoeding ».

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2. De Ministerraad en de tussenkomende partijen betwisten het belang van de verzoekende partij bij het beroep.

B.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.

B.4.1. Zoals in B.1.4.1 is vermeld, heeft de verzoekende partij bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee beroepen tot nietigverklaring ingesteld, respectievelijk tegen de koninklijke besluiten van 21 juli 2016 en 3 augustus 2016, waaraan bij de bestreden bepalingen een wettelijke grondslag wordt gegeven.

In zoverre de bestreden bepalingen van invloed zijn op de procedures die door de verzoekende partij bij de Raad van State zijn ingesteld, heeft die partij klaarblijkelijk belang erbij bij het Hof de vernietiging ervan te vorderen.

B.4.2. De excepties worden verworpen.

Ten gronde Wat het eerste middel betreft B.5. De verzoekende partij leidt een eerste middel af uit de schending van de artikelen 10, 11, 13 en 23, eerste lid, tweede lid en derde lid, 2°, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 33, 105 en 108 van de Grondwet, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de algemene beginselen van wettigheid, gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid, in zoverre de machtiging die aan de Koning is verleend bij het bestreden artikel 207 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten, dat artikel 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek wijzigt, niet voldoende nauwkeurig is.

B.6. Bij het bestreden artikel 207 worden in artikel 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek twee delegaties aan de Koning ingevoegd : - enerzijds, een delegatie om de nadere regels te bepalen met betrekking tot de lijst met de punten die worden aangerekend voor bepaalde uurprestaties die worden verricht door de advocaten die de juridische tweedelijnsbijstand verlenen (het bestreden artikel 207, 1°, van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten, waarbij artikel 508/19, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld); en - anderzijds, een delegatie om de uitvoeringsbepalingen van artikel 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek vast te stellen, « inzonderheid de criteria inzake toekenning, niet-toekenning of vermindering van de punten, de berekeningswijze van de waarde van het punt, de voorwaarden inzake indiening van de aanvraag tot vergoeding en de nadere regels en voorwaarden inzake betaling van de vergoeding » (het bestreden artikel 207, 2°, van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten, waarbij in artikel 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek een paragraaf 4 wordt ingevoegd).

B.7. De Ministerraad betoogt dat het middel alleen tegen het bestreden artikel 207, 2°, van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten is gericht en niet tegen artikel 207, 1°, van dezelfde wet.

Uit het verzoekschrift blijkt dat de verzoekende partij tegelijkertijd het te vage en te ruime karakter bekritiseert van de bij het bestreden artikel 207, 2°, aan de Koning verleende machtiging en het verschil in behandeling tussen de rechtzoekenden die het voordeel van de juridische tweedelijnsbijstand kunnen genieten, wier relatie met de advocaat hoofdzakelijk reglementair wordt geregeld, enerzijds, en de andere rechtzoekenden, wier relatie met de advocaat hoofdzakelijk bij de wet wordt bepaald, anderzijds.

Aangezien het niet is uitgesloten dat die laatste kritiek ook het bestreden artikel 207, 1°, van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten kan beogen, heeft de toetsing door het Hof betrekking op artikel 207, 1° en 2°, van die wet.

B.8.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.8.2. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; [...] ».

B.9. Artikel 23, tweede lid en derde lid, 2°, van de Grondwet verplicht de bevoegde wetgever om het recht op juridische bijstand te waarborgen en de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht te bepalen.

Die grondwetsbepaling verbiedt die wetgever echter niet machtigingen te verlenen aan de uitvoerende macht, voor zover die machtigingen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de wetgever het onderwerp heeft aangegeven.

B.10. Door de Koning ertoe te machtigen, enerzijds, « de criteria inzake toekenning, niet-toekenning of vermindering van de punten, de berekeningswijze van de waarde van het punt, de voorwaarden inzake indiening van de aanvraag tot vergoeding en de nadere regels en voorwaarden inzake betaling van de vergoeding » te bepalen en, anderzijds, de nadere regels te bepalen met betrekking tot de lijst met de punten die worden aangerekend voor uurprestaties verricht door de advocaten die juridische tweedelijnsbijstand verstrekken, heeft de wetgever het onderwerp bepaald van de door de Koning te nemen maatregelen.

B.11. In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partij betoogt, maakt het feit dat het vastleggen van de nadere regels en de voorwaarden voor de vergoeding van de advocaat aan de Koning is gedelegeerd, het niet mogelijk te veronderstellen dat die vergoeding niet daadwerkelijk zou zijn gewaarborgd. Een eventuele ontstentenis van vergoeding van de advocaten voor hun prestaties inzake juridische tweedelijnsbijstand zou trouwens getuigen van een gebrekkige uitvoering of inwerkingstelling van artikel 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij het bestreden artikel 207, hetgeen niet onder de bevoegdheid van het Hof valt.

B.12. Tot slot berust het aangeklaagde verschil in behandeling tussen de rechtzoekenden « die het voordeel van de juridische tweedelijnsbijstand kunnen genieten en de andere rechtzoekenden, waarbij de tweeden, in tegenstelling tot de eersten, de essentiële voorwaarden van het contract dat hen aan hun advocaat bindt, bij de wet bepaald zien (te dezen de burgerlijke wet en het contractenrecht) » op een verkeerd uitgangspunt. Buiten het kader van de juridische tweedelijnsbijstand wordt de vergoeding van de advocaat immers geenszins bij de wet geregeld. Die vergoeding maakt het voorwerp uit van het contract dat vrij wordt overeengekomen tussen de advocaat en zijn cliënt behoudens de beperkingen vastgesteld in artikel 446ter van het Gerechtelijk Wetboek.

B.13. Het eerste middel is niet gegrond.

Wat het tweede middel betreft B.14. De verzoekende partij leidt een tweede middel af uit de schending, door artikel 206 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten, van de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 160 van de Grondwet, met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met de verordening (EU) nr. 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 « betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) » (hierna : de algemene verordening gegevensbescherming).

Eerste onderdeel B.15. In het eerste onderdeel ervan betoogt de verzoekende partij dat het bestreden artikel 206 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten de artikelen 5, 6, 9, 10, 13, 14 en 32 van de algemene verordening gegevensbescherming en, bijgevolg, de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 22, tweede lid, van de Grondwet schendt, in zoverre de bestreden bepaling niet voorziet in de mogelijkheid van controle of rechtzetting van de verzamelde gegevens, noch in voorwaarden met betrekking tot de bewaring ervan.

B.16. De bestreden bepaling vult het derde lid van artikel 508/13 van het Gerechtelijk Wetboek aan teneinde de Koning ertoe te machtigen de bureaus voor juridische bijstand toe te staan aan de rechtzoekende en aan derden bewijsstukken te vragen die het mogelijk maken na te gaan of de rechtzoekende voldoet aan de voorwaarden voor kosteloosheid, en de nadere regels ervan te bepalen.

Sinds die wijziging bepaalt artikel 508/13, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek : « Het bureau gaat na of voldaan is aan de voorwaarden inzake kosteloosheid. Daartoe machtigt de Koning het bureau voor juridische bijstand ertoe niet alleen aan de rechtzoekende maar ook aan derden bewijsstukken te vragen volgens de nadere regels die Hij bepaalt ».

B.17.1. De algemene verordening gegevensbescherming is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking, alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen (artikel 2, lid 1, van de voormelde verordening).

B.17.2. Persoonsgegevens moeten worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is (artikel 5, lid 1, a), van de algemene verordening gegevensbescherming).

Zij moeten juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd en worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt noodzakelijk is, behoudens uitzonderingen (artikel 5, lid 1, d) en e), van de algemene verordening gegevensbescherming).

Daarenboven moet de verwerkingsverantwoordelijke een aantal gegevens verstrekken, die zijn bepaald bij artikel 13 van de algemene verordening gegevensbescherming, wanneer de persoonsgegevens bij de betrokkene worden verzameld (artikel 13), en die zijn bepaald bij artikel 14 van dezelfde verordening, wanneer de persoonsgegevens bij derden worden verzameld (artikel 14). De « verwerkingsverantwoordelijke » is een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer de doelstellingen van en de middelen voor die verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, kan daarin worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria die wordt aangewezen (artikel 4, 7), van de verordening).

De persoon wiens persoonsgegevens worden verwerkt, heeft een recht van inzage in de hem betreffende gegevens (artikel 15) en een recht op rectificatie van die gegevens (artikel 16).

B.18.1. De algemene verordening gegevensbescherming is in het interne recht rechtstreeks van toepassing op de verwerkingen van persoonsgegevens. Aldus zijn de verplichtingen die daarbij ten laste van de verwerkingsverantwoordelijke worden gelegd en de rechten die daarbij aan de betrokkene worden verleend, rechtstreeks van toepassing op de verwerkingen van persoonsgegevens die door de bureaus voor juridische bijstand worden verricht.

Bijgevolg kan de bestreden bepaling niet worden verweten niet te voorzien in de mogelijkheid om de persoonsgegevens te controleren en te rectificeren of nog dat zij de voorwaarden voor het bewaren van die gegevens niet bepaalt. In voorkomend geval machtigt de bestreden bepaling de Koning daartoe.

B.18.2. Voor het overige toont de verzoekende partij niet aan in welk opzicht het recht op eerbiediging van het privéleven, dat wordt gewaarborgd bij artikel 22 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, op een andere wijze zou zijn geschonden dan in zoverre de artikelen 5, 6, 9, 10, 13, 14 en 32 van de algemene verordening gegevensbescherming zouden zijn geschonden.

B.19. Daaruit volgt dat de bestreden bepaling, die zich ertoe beperkt aan de Koning een machtiging te verlenen om de bureaus voor juridische bijstand toe te staan over te gaan tot een bepaalde verwerking van persoonsgegevens en de nadere regels ervan te organiseren, de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de voormelde bepalingen van de algemene verordening gegevensbescherming, met de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, niet schendt.

Het eerste onderdeel van het tweede middel is niet gegrond.

Tweede en derde onderdeel B.20. In het tweede en derde onderdeel van het tweede middel voert de verzoekende partij aan dat het bestreden artikel 206 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten, dat is ingevoerd via amendement, niet is onderworpen aan de Toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens die is ingesteld bij de wet van 3 december 2017 « tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit », noch aan de afdeling wetgeving van de Raad van State.

B.21.1. Wanneer de verwerking van persoonsgegevens waarschijnlijk een « hoog risico » inhoudt « voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen », moet de verwerkingsverantwoordelijke, overeenkomstig artikel 35 van de algemene verordening gegevensbescherming, vóór de verwerking een beoordeling uitvoeren van het effect van de beoogde verwerkingsactiviteiten op de bescherming van persoonsgegevens.

Vervolgens moet, krachtens artikel 36 van dezelfde verordening, de verwerkingsverantwoordelijke voorafgaand aan de verwerking de toezichthoudende autoriteit raadplegen, wanneer uit de effectbeoordeling blijkt dat de verwerking een hoog risico zou opleveren indien de verwerkingsverantwoordelijke geen maatregelen neemt om het risico te beperken.

B.21.2. Zonder zich uit te spreken over de bevoegdheid van het Hof om kennis te nemen van grieven met betrekking tot de wijze van of de nadere regels inzake de totstandkoming van de bestreden bepaling, dient te worden vastgesteld dat de verzoekende partij niet aangeeft in welk opzicht de aan de bureaus voor juridische bijstand gegeven toelating om aan derden bewijsstukken te vragen, een « hoog risico voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen » in de zin van de algemene verordening gegevensbescherming zou inhouden.

B.21.3. Het tweede en het derde onderdeel van het tweede middel zijn niet gegrond.

B.22. Bijgevolg is het tweede middel niet gegrond.

Wat het derde middel betreft B.23. De verzoekende partij leidt een derde middel af uit de schending van de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de algemene beginselen van rechtszekerheid, van de rechten van verdediging, van niet-retroactiviteit en van de inachtneming van de gewettigde verwachtingen van anderen, in zoverre bij het bestreden artikel 208 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten aan de artikelen 206 en 207 van dezelfde wet een retroactieve werking wordt verleend.

B.24. Het bestreden artikel 208 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten bepaalt dat « de artikelen 206 en 207 [...] uitwerking [hebben] met ingang van 1 september 2016 ».

De artikelen 206 tot 208 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten verlenen aan de koninklijke besluiten van 21 juli 2016 en 3 augustus 2016 en aan het ministerieel besluit van 19 juli 2016Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 19/07/2016 pub. 10/08/2016 numac 2016009402 bron federale overheidsdienst justitie Ministerieel besluit tot vaststelling van de nomenclatuur van de punten voor prestaties verricht door advocaten belast met gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand sluiten een wettelijke grondslag, met terugwerkende kracht tot 1 september 2016.

De artikelen 206 tot 208 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten moeten dus als een wettelijke validatie worden beschouwd.

B.25. De niet-retroactiviteit van de wetten is een waarborg die tot doel heeft rechtsonzekerheid te voorkomen. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende de gevolgen van een bepaalde handeling in redelijke mate kan voorzien op het ogenblik dat die handeling wordt gesteld. De terugwerkende kracht is enkel verantwoord indien die absoluut noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang.

Indien blijkt dat de terugwerkende kracht bovendien tot doel of tot gevolg heeft dat de afloop van gerechtelijke procedures in een welbepaalde zin wordt beïnvloed of dat de rechtscolleges worden verhinderd zich uit te spreken over een welbepaalde rechtsvraag, vereist de aard van het in het geding zijnde beginsel dat uitzonderlijke omstandigheden of dwingende motieven van algemeen belang het optreden van de wetgever verantwoorden, dat, ten nadele van een categorie van burgers, afbreuk doet aan de aan allen geboden jurisdictionele waarborgen.

B.26.1. Zoals blijkt uit B.1.4.1 tot B.1.5, hebben de bestreden bepalingen niet enkel tot doel maar ook tot gevolg, dat de bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hangende procedures, die onder meer door de verzoekende partij zijn ingesteld, in een welbepaalde zin worden beïnvloed. Het Hof moet dus onderzoeken of er uitzonderlijke omstandigheden of dwingende motieven van algemeen belang bestaan welke die inmenging van de wetgevende macht in lopende gerechtelijke procedures verantwoorden.

B.26.2. De retroactieve werking die bij de bestreden bepaling aan de artikelen 206 en 207 van de wet van 21 december 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015683 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie type wet prom. 21/12/2018 pub. 17/01/2019 numac 2018206244 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken sluiten wordt verleend, wordt in de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « Aan de artikelen 201 en 202 wordt terugwerkende kracht verleend. Die terugwerkende kracht is verantwoord omdat het absoluut noodzakelijk is om de rechtszekerheid, de goede werking en de continuïteit van het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand te waarborgen. Er moet immers worden gewaarborgd dat de reglementaire bepalingen genomen zonder machtiging aan de Koning niet ter discussie worden gesteld, aangezien zij de grondslag vormen voor de implementatie van het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand en inzonderheid van het puntensysteem voor de vergoeding van de advocaten, de nomenclatuur op basis waarvan de punten werden toegekend en de berekeningswijze van de waarde van het punt.

Als de genomen bepalingen ter discussie zouden worden gesteld, zouden de berekeningswijze en de toekenning van de vergoedingen van de advocaten in het verleden en in de toekomst in gevaar kunnen worden gebracht, wat een aanzienlijke financiële impact zou hebben en het functioneren van het volledige systeem van de juridische tweedelijnsbijstand zou verhinderen. De terugwerkende kracht is derhalve verantwoord wegens deze uitzonderlijke omstandigheden, zulks teneinde de rechtszekerheid te waarborgen » (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3303/010, p. 35).

B.26.3. Een eventuele vernietiging van de bestreden bepalingen die het bureau voor juridische bijstand de mogelijkheid bieden aan derden, met inbegrip van overheidsinstanties, alle informatie te vragen die nuttig wordt geacht om na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden voor de toegang tot de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand, en die de grondslagen organiseren van het systeem van vergoeding van de advocaten die juridische tweedelijnsbijstand verlenen, waaronder het principe van de toekenning van de punten per prestatie op basis van een lijst, de mogelijkheid van een vermindering van de waarde van het punt en de berekening van de waarde van het punt, zou een grote rechtsonzekerheid doen ontstaan.

De vernietiging van die bepalingen zou immers voor de periode van de inwerkingtreding van die bepalingen op 1 september 2016 tot de inwerkingtreding van de bestreden bepalingen op 10 januari 2019, zijnde tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, leiden tot de ongeldigverklaring van de beslissingen van de bureaus voor juridische bijstand om op grond van de bij derden verkregen bewijsstukken een advocaat aan te wijzen of die aanwijzing te weigeren. Zodoende zou die vernietiging het recht op toegang tot de rechter voor de meest behoeftige rechtzoekenden belemmeren, aangezien de juridische tweedelijnsbijstand ertoe strekt de uitoefening door die rechtzoekenden van dat fundamentele recht te waarborgen.

Daarenboven zou een dergelijke vernietiging de vergoeding ongeldig maken van de advocaten die tussen 1 september 2016 en 10 januari 2019 juridische tweedelijnsbijstand hebben verleend en zou zij bijgevolg de juridische bijstand die door die advocaten aan de meest behoeftige rechtzoekenden wordt verleend, aanzienlijk verstoren, hetgeen eveneens gevolgen heeft voor het recht op toegang tot de rechter.

Tot slot heeft de validatie waarin is voorzien bij de bestreden bepalingen een beperkte draagwijdte, aangezien die bepalingen zich ertoe beperken aan de door de Koning reeds genomen en in B.1.3 beoogde reglementaire maatregelen een wettelijke grondslag te verlenen, en de inhoud van de rechtsordening niet wijzigen. Die retroactieve validatie draagt te dezen bij tot de rechtszekerheid, aangezien de toegankelijkheid en de voorzienbaarheid van de regeling van juridische tweedelijnsbijstand verzekerd zijn.

B.26.4. Om een dergelijke rechtsonzekerheid te vermijden, die de werking van het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand, waarbij de doeltreffendheid wordt verzekerd van het in artikel 23 van de Grondwet gewaarborgde recht op juridische bijstand en van het in artikel 13 van de Grondwet gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, sterk zou hebben verstoord, kon de wetgever redelijkerwijs van mening zijn dat er dwingende redenen van algemeen belang bestonden die het noodzakelijk maakten retroactief een wettelijke basis te verlenen aan sommige bepalingen van de koninklijke besluiten van 21 juli 2016 en 3 augustus 2016 en, aldus, de uitkomst van de bij de Raad van State hangende procedures die tegen die besluiten zijn ingesteld, niet af te wachten.

B.27. Het derde middel is niet gegrond.

Over het verzoek om aan het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen te stellen B.28. In haar memorie nodigt de verzoekende partij het Hof uit om aan het Hof van Justitie van de Europese Unie twee prejudiciële vragen te stellen teneinde te bepalen of de toestemming die bij het bestreden artikel 206 aan de bureaus voor juridische bijstand is verleend om aan derden bewijsstukken te vragen, een « verwerking » vormt in de zin van de algemene verordening gegevensbescherming en, zo ja, of die verwerking waarschijnlijk een « hoog risico » inhoudt « voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen » in de zin van de artikelen 35 en 36 van de voormelde verordening.

B.29. Zonder dat het Hof van Justitie bevoegd is om zich rechtstreeks uit te spreken over de bestaanbaarheid van een internrechtelijke bepaling met het recht van de Europese Unie, verleent artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het Hof van Justitie de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over zowel de uitlegging van de verdragen en van de handelingen van de instellingen van de Europese Unie als de geldigheid van die handelingen. Indien een vraag ten dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig voor een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is die instantie gehouden zich tot het Hof van Justitie te wenden (artikel 267, derde alinea, van hetzelfde Verdrag), tenzij zij vaststelt « dat de opgeworpen vraag niet relevant is of dat de betrokken gemeenschapsbepaling reeds door het Hof [van Justitie] is uitgelegd of dat de juiste toepassing van het gemeenschapsrecht zo evident is, dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan » (HvJ, 6 oktober 1982, C-283/81, CILFIT).

B.30. Aangezien het tweede middel niet gegrond is en aangezien het antwoord op de prejudiciële vragen dus geen invloed kan hebben op het onderzoek van de in B.28 vermelde grieven door het Hof, dienen de door de verzoekende partij voorgestelde prejudiciële vragen niet aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te worden gesteld.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 24 september 2020.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^