gepubliceerd op 27 april 2020
Uittreksel uit arrest nr. 163/2019 van 7 november 2019 Rolnummer 6787 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1 van het decreet van 6 fructidor jaar II en artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de (...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 163/2019 van 7 november 2019 Rolnummer 6787 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1 van het decreet van 6 fructidor jaar II (23 augustus 1794) en artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, P. Nihoul, T. Giet en J. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 29 november 2017, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 december 2017, heeft de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden artikel 1 van het decreet van 6 fructidor jaar II, dat op heden niet uitdrukkelijk is opgeheven, en artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek, zoals het in 1991 van kracht was, afzonderlijk genomen of met elkaar in samenhang gelezen, in die zin geïnterpreteerd dat, zodra ' de schrijfwijze van de familienaam, in de geboorteakte van een kind, in overeenstemming is met die van de naam in de geboorteakte van zijn vader, wordt geoordeeld dat de naam van het kind geen vergissing in dat verband bevat en bijgevolg geenszins aanleiding kan geven tot de in artikel 1383 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde verbetering van die geboorteakte ', niet met name de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met andere, supranationale wetsbepalingen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met name de artikelen 8 en 14 ervan, hetgeen zodoende onder meer een ongeoorloofde en onevenredige belemmering voor de bescherming van het privé- en gezinsleven uitmaakt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Vóór de opheffing ervan bij artikel 117, 1°, van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten « houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing » bepaalde artikel 1 van het decreet van 6 fructidor jaar II « waarbij het iedere burger verboden wordt een andere naam of voornamen te dragen dan deze vermeld in zijn akte van geboorte » : « Geen burger mag een andere naam en voornamen voeren dan die welke in zijn akte van geboorte vermeld zijn; zij die zich er van ontdaan hebben, zijn gehouden ze weder aan te nemen ».
B.1.2. Artikel 335, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, zoals het luidde ingevolge de vervanging ervan bij artikel 38 van de wet van 31 maart 1987 « tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming » en vóór de wijziging ervan bij artikel 21, A), van de wet van 1 juli 2006 « tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan », bepaalde : « Het kind wiens afstamming alleen van vaderszijde vaststaat of wiens afstamming van vaderszijde en van moederszijde tegelijkertijd komen vast te staan, draagt de naam van zijn vader, behalve wanneer de vader gehuwd is en een kind erkent dat tijdens het huwelijk bij een andere vrouw dan zijn echtgenote is verwekt ».
B.2. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de grondwettigheid van de twee voormelde bepalingen, in de interpretatie volgens welke de familierechtbank waarbij de zaak met toepassing van artikel 1383 van het Gerechtelijk Wetboek aanhangig is gemaakt, niet de verbetering van een geboorteakte kan bevelen wegens een vergissing in de wijze waarop de naam van het pasgeboren kind wordt geschreven wanneer die wijze overeenstemt met die waarop de naam van de vader van dat kind in de geboorteakte van die vader wordt geschreven.
B.3.1. Vóór de opheffing ervan bij artikel 117, 7°, van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten bepaalde artikel 1383 van het Gerechtelijk Wetboek : « Hij die verbetering van een akte van de burgerlijke stand wil doen bevelen, dient een verzoekschrift in bij de familierechtbank, tenzij de verbetering gebeurt op grond van de artikelen 99 en 100 van het Burgerlijk Wetboek ».
B.3.2. Artikel 35, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten en gewijzigd bij artikel 166, 7°, van de wet van 21 december 2018 « houdende diverse bepalingen betreffende justitie », bepaalt : « De persoon die een akte wil laten verbeteren [...] kan hiertoe een verzoekschrift indienen bij de familierechtbank.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die deze akte wil laten verbeteren, kan hiertoe een verzoekschrift indienen bij de familierechtbank.
De procureur des Konings vordert de verbetering van een akte bij de familierechtbank indien hij een fout in de akte vaststelt ».
B.4.1. Artikel 1 van het decreet van 6 fructidor jaar II verbood een persoon een andere naam te voeren dan die waarmee hij in zijn geboorteakte wordt aangeduid. In de voormelde versie ervan vermeldde artikel 335, § 1, van het Burgerlijk Wetboek enkele regels om de naam van een persoon te bepalen.
Die twee bepalingen regelden noch de wijze waarop een geboorteakte wordt opgesteld, noch de voorwaarden waaronder die akte van de burgerlijke stand kon worden verbeterd in geval van een vergissing.
B.4.2. Noch artikel 1383 van het Gerechtelijk Wetboek, noch artikel 35 van het Burgerlijk Wetboek, dat de verbetering van een geboorteakte door de familierechtbank regelde of regelt, verbieden dat rechtscollege om de verbetering in de in B.2 beschreven omstandigheden te bevelen.
B.4.3. De prejudiciële vraag is bijgevolg gebaseerd op een kennelijk onjuiste interpretatie van de in het geding zijnde bepalingen.
B.5. Voor het overige blijkt uit de stukken die door de familierechtbank te Namen aan het Hof zijn overgezonden, dat de wijze waarop de naam van het pasgeboren kind wordt geschreven in de geboorteakte die het voorwerp uitmaakt van de vordering tot verbetering die bij die rechtbank aanhangig is gemaakt, niet overeenstemt met de wijze waarop de naam van de vader van dat kind in de geboorteakte van die vader wordt geschreven.
In die laatste akte, die in 1954 is opgemaakt, zijn de desbetreffende familienaam, net zoals andere woorden die onbetwistbaar met een accent worden geschreven, uitsluitend in hoofdletters en zonder accent getypt, terwijl in de geboorteakte van 1991 waarvan de verbetering wordt gevorderd, enkel de beginletter van diezelfde naam met een hoofdletter is getypt.
Bijgevolg is de regel die het verwijzende rechtscollege afleidt uit de in het geding zijnde bepalingen, inhoudende dat de in artikel 1383 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde verbetering van de geboorteakte van een kind geen toepassing kan vinden wanneer de schrijfwijze van de familienaam, in die akte, in overeenstemming is met die van de naam in de geboorteakte van zijn vader, niet van toepassing op het voor dat rechtscollege hangende geschil. Het antwoord op die vraag is dus niet nuttig voor de oplossing van het geschil.
B.6. De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 7 november 2019.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût