Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 april 2020

Uittreksel uit arrest nr. 161/2019 van 24 oktober 2019 Rolnummers 7042 en 7089 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 20 van de wet van 14 februari 2014 « met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzak Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. M(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020201612
pub.
17/04/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 161/2019 van 24 oktober 2019 Rolnummers 7042 en 7089 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 20 van de wet van 14 februari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/02/2014 pub. 27/02/2014 numac 2014009077 bron federale overheidsdienst justitie Wet met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken sluiten « met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken », gesteld door het Hof van Cassatie.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij arrest van 31 oktober 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 november 2018, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 20 van de wet van 14 februari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/02/2014 pub. 27/02/2014 numac 2014009077 bron federale overheidsdienst justitie Wet met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken sluiten met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het de mogelijkheid afschaft voor een minderjarige die het voorwerp uitmaakt van een beslissing tot uithandengeving en tot verwijzing die overeenkomstig artikel 57bis van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade is gewezen, om tegen die beslissing een onmiddellijk cassatieberoep in te stellen, terwijl een onmiddellijk cassatieberoep mogelijk is voor een beklaagde of een inverdenkinggestelde tegen de in laatste aanleg gewezen niet-definitieve beslissing inzake de bevoegdheid van de rechtscolleges ? ».b. Bij arrest van 18 december 2018Relevante gevonden documenten type arrest prom. 18/12/2018 pub. 29/04/2019 numac 2019011790 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Besluit van het Algemeen Beheerscomité tot vaststelling van het personeelsplan 2019 van Fedris sluiten, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 31 december 2018, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 20 van de wet van 14 februari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/02/2014 pub. 27/02/2014 numac 2014009077 bron federale overheidsdienst justitie Wet met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken sluiten met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken de artikelen 10 en 11 Grondwet in zoverre dit de minderjarige de mogelijkheid ontneemt om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing tot uithandengeving en verwijzing in de zin van artikel 57bis Jeugdbeschermingswet en deze aldus gelijk stelt met een inverdenkinggestelde die evenmin onmiddellijk cassatieberoep kan instellen tegen een beslissing tot verwijzing van het onderzoeksgerecht, terwijl de gevolgen van het ontbreken van een onmiddellijk cassatieberoep in beide situaties wezenlijk verschillend [zijn] ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7042 en 7089 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen gaan over de rechtspleging na een beslissing tot uithandengeving door de jeugdrechtbank.

De uithandengeving is onder bepaalde voorwaarden mogelijk indien de persoon die wegens een als misdrijf omschreven feit voor de jeugdrechtbank is gebracht op het tijdstip van dat feit zestien jaar of ouder was en de jeugdrechtbank een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding niet geschikt acht. De jeugdrechtbank kan in dat geval de zaak bij een met redenen omklede beslissing uit handen geven en ze naar het openbaar ministerie verwijzen met het oog op vervolging voor het bevoegde gerecht (artikel 57bis van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade », zoals van toepassing in de geschillen voor de verwijzende rechter). De beslissing tot uithandengeving is dus geen beslissing ten gronde.

B.2. De prejudiciële vragen hebben meer bepaald betrekking op de mogelijkheid om cassatieberoep in te stellen tegen de beslissing tot uithandengeving.

Artikel 420 van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij de in het geding zijnde bepaling (artikel 20 van de wet van 14 februari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/02/2014 pub. 27/02/2014 numac 2014009077 bron federale overheidsdienst justitie Wet met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken sluiten « met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken » (hierna : de wet van 14 februari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/02/2014 pub. 27/02/2014 numac 2014009077 bron federale overheidsdienst justitie Wet met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken sluiten) bepaalt : « Tegen de voorbereidende beslissingen en beslissingen van onderzoek, zelfs al zijn die zonder voorbehoud ten uitvoer gelegd, kan slechts cassatieberoep worden ingesteld na het eindarrest of het eindvonnis.

Er kan niettemin onmiddellijk cassatieberoep worden ingesteld tegen de beslissingen : 1° inzake bevoegdheid;2° met toepassing van de artikelen 135, 235bis en 235ter;3° die inzake de burgerlijke rechtsvordering uitspraak doen over het beginsel van aansprakelijkheid;4° die, overeenkomstig artikel 524bis, § 1, uitspraak doen over de strafvordering en een bijzonder onderzoek naar vermogensvoordelen bevelen ». B.3. Uit de voormelde bepaling vloeit voort dat geen onmiddellijk cassatieberoep mogelijk is tegen een beslissing tot uithandengeving.

Vóór de inwerkingtreding van de wet van 14 februari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/02/2014 pub. 27/02/2014 numac 2014009077 bron federale overheidsdienst justitie Wet met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken sluiten bestond die mogelijkheid wel. Het Wetboek van strafvordering voorzag immers uitdrukkelijk in een uitzondering voor « verwijzingsarresten overeenkomstig artikel 57bis van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de jeugdbescherming » (artikel 416 van het Wetboek van strafvordering).

Die uitzondering werd niet behouden in het nieuwe artikel 420 van het Wetboek van strafvordering, op grond van de volgende motivering : « Het voorgestelde artikel 420 is een weergave van het huidige artikel 416 van het Wetboek van strafvordering.

De bepaling handhaaft het beginsel van het eerste lid van dat artikel : cassatieberoepen tegen voorbereidende arresten zijn alleen mogelijk op het einde van het proces.

Tegelijk beperkt ze het aantal uitzonderingen dat het tweede lid toestaat, dat wil zeggen het aantal gevallen waarin cassatieberoep onmiddellijk mogelijk is. De arresten of vonnissen gewezen bij toepassing van de artikelen 135, 235bis en 235ter van het Wetboek van strafvordering, alsook de arresten van verwijzing overeenkomstig artikel 57bis van de wet van 8 april 1965Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/04/1965 pub. 02/08/2010 numac 2010000404 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de jeugdbescherming zijn uit de lijst verwijderd. Dankzij de wet van 12 maart 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009267 bron ministerie van justitie Wet tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009266 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van Strafvordering inzake de procedure tot onttrekking van de zaak aan de rechter sluiten tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek werd een ruimer stelsel van onmiddellijk cassatieberoep aangenomen. Nu moet men evenwel vaststellen dat die regeling onbedoelde gevolgen heeft. De rechtsmiddelen leiden zelden tot resultaat.

De drie uitzonderingen die in het voorgestelde artikel 416 gehandhaafd worden, zijn die welke het meest aangewezen lijken : die waarvan men kan veronderstellen dat ze geen schijnberoepen mogelijk maken, dat wil zeggen beroepen die in de overgrote meerderheid van de gevallen op een verwerping zullen uitdraaien.

Voor de beslissingen die van de lijst met uitzonderingen verwijderd zijn, blijft de algemene structuur van de hervorming gelden. De mogelijkheid dat er controle is [door] het Hof van Cassatie blijft bestaan, ook al volgt die controle achteraf » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-1832/1, p. 9).

B.4. Als gevolg van een amendement werd in het nieuwe artikel 420 van het Wetboek van strafvordering de uitzondering voor beslissingen « met toepassing van de artikelen 135, 235bis en 235ter » behouden.

De wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie » heeft die uitzondering uiteindelijk geschrapt. Aldus werd de mogelijkheid opgeheven om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen de beslissingen van de kamer van inbeschuldigingstelling met toepassing van de artikelen 135, 235bis en 235ter van het Wetboek van strafvordering.

Bij zijn arrest nr. 148/2017 van 21 december 2018 heeft het Hof geoordeeld dat het schrappen van die uitzondering grondwettig was : « B.55.1. De bestreden bepalingen voeren een maatregel in die reeds herhaaldelijk door het Hof van Cassatie is voorgesteld met het oog op het beheersen en het wegwerken van een aanzienlijke en aanhoudende gerechtelijke achterstand (Verslag 2012-2013 van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie aan het Parlementair Comité belast met de wetsevaluatie, Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-1414/011 en Senaat, 2012-2013, nr. 5-1453/7, pp. 5-10; Verslag 2013-2014 van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie aan het Parlementair Comité belast met de wetsevaluatie, Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-0435/001 en Senaat, 2014-2015, nr. 6-39/1, pp. 31-33).

De toevloed aan cassatieberoepen en de daaruit voortvloeiende achterstand zou onder meer kunnen worden verklaard door de mogelijkheid om, in afwijking van het algemene beginsel vervat in artikel 420, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen de beslissingen van de kamer van inbeschuldigingstelling met toepassing van de artikelen 135, 235bis en 235ter van hetzelfde Wetboek (Verslag 2012-2013 van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie aan het Parlementair Comité belast met de wetsevaluatie, voormeld, p. 8).Volgens de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepaling ' ontaardt [die mogelijkheid] vaak in een proces tijdens het proces, waardoor de rechtsplegingen, tijdens dewelke dezelfde vragen opnieuw worden gesteld in een andere vorm of door een andere partij, bovenmatig worden verlengd nog vóór het vonnis ten gronde wordt gewezen in de zaak ' (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/005, p. 19).

B.55.2. De bestreden bepalingen streven aldus een wettig doel na, namelijk het beheersen en het wegwerken van een aanzienlijke gerechtelijke achterstand, en zijn pertinent om dat doel te bereiken.

Zij houden geen onevenredige beperking in van de rechten van de betrokkenen. Ingevolge de opheffing van de mogelijkheid om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen de beslissingen van de kamer van inbeschuldigingstelling met toepassing van de artikelen 135, 235bis en 235ter van het Wetboek van strafvordering, wordt de algemene regel vervat in artikel 420, eerste lid, van dat Wetboek van toepassing. Tegen die beslissingen staat aldus nog steeds cassatieberoep open, zij het slechts na het eindarrest of het eindvonnis.

B.55.3. Weliswaar is de wetgever met de bestreden bepalingen daaromtrent teruggekomen op de bij de wet van 12 maart 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009267 bron ministerie van justitie Wet tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009266 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van Strafvordering inzake de procedure tot onttrekking van de zaak aan de rechter sluiten gemaakte keuze om het onderzoeksdossier definitief van onregelmatigheden te zuiveren vooraleer de zaak naar de vonnisrechter wordt verwezen. Een dergelijke beleidswijziging behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever.

Zoals blijkt uit de in B.49.5 aangehaalde parlementaire voorbereiding, is die keuze verantwoord door de vaststelling dat de mogelijkheid om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen de beslissingen van de kamer van inbeschuldigingstelling met toepassing van de artikelen 135, 235bis en 235ter tot een toevloed aan cassatieberoepen en een aanzienlijke gerechtelijke achterstand heeft geleid. Die keuze is bovendien in overeenstemming met ontwikkelingen in de rechtspraak en de wetgeving, die tot gevolg hebben dat de onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden die door de kamer van inbeschuldigingstelling zijn onderzocht in welbepaalde omstandigheden alsnog voor de vonnisrechter kunnen worden gebracht, zodat het bij de wet van 12 maart 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009267 bron ministerie van justitie Wet tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009266 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van Strafvordering inzake de procedure tot onttrekking van de zaak aan de rechter sluiten nagestreefde doel in ieder geval niet volledig wordt bereikt ».

B.5. De prejudiciële vraag in de zaak nr. 7042 betreft een verschil in behandeling. Zij vergelijkt de onmogelijkheid om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing tot uithandengeving met de mogelijkheid om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing inzake de bevoegdheid (artikel 420, tweede lid, 1°, van het Wetboek van strafvordering).

De prejudiciële vraag in de zaak nr. 7089 betreft een gelijke behandeling. Zij vergelijkt de onmogelijkheid om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing tot uithandengeving met de onmogelijkheid om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing tot verwijzing van het onderzoeksgerecht.

Beide prejudiciële vragen hebben evenwel dezelfde strekking. Het verwijzende rechtscollege wenst in wezen van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre zij de mogelijkheid uitsluit om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing tot uithandengeving.

B.6. Het cassatieberoep is een buitengewoon rechtsmiddel waardoor een partij in de mogelijkheid wordt gesteld om, wegens schending van de wet of wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, de vernietiging te vorderen van een in laatste aanleg gewezen beslissing.

Het recht op een cassatieberoep geldt niet op algemene wijze. Wanneer de wetgever evenwel in het rechtsmiddel van cassatieberoep voorziet, moet hij daarbij een eerlijk verloop van de procedure waarborgen en kan hij dat rechtsmiddel niet aan bepaalde categorieën van rechtzoekenden ontzeggen zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

B.7. Het recht op toegang tot de rechter, dat een onderdeel is van het recht op een eerlijk proces, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, met name wat betreft het instellen van een rechtsmiddel. Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Dat zou het geval zijn wanneer de beperkingen geen wettig doel nastreven of indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel. De verenigbaarheid van de beperkingen met het recht op toegang tot een rechterlijke instantie hangt af van de bijzonderheden van de in het geding zijnde procedure en wordt beoordeeld in het licht van het proces in zijn geheel (arrest nr. 148/2017 van 21 december 2017, B.54).

B.8. Het is weliswaar zo, zoals het Hof bij zijn arrest nr. 148/2017 heeft vastgesteld, dat de onmogelijkheid om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen voorbereidende beslissingen een adequate maatregel is om de gerechtelijke achterstand bij het Hof van Cassatie te bestrijden en dat die maatregel - algemeen beschouwd - de rechten van de betrokkenen niet op onevenredige wijze beperkt omdat zij nog steeds cassatieberoep kunnen instellen, zij het slechts na het eindarrest of het eindvonnis.

In hetzelfde arrest heeft het Hof evenwel de onmogelijkheid om tegen bepaalde beslissingen inzake voorlopige hechtenis onmiddellijk cassatieberoep in te stellen ongrondwettig bevonden, namelijk tegen de andere beslissingen tot handhaving van de voorlopige hechtenis dan die van de kamer van inbeschuldigingstelling die in hoger beroep worden gewezen tegen de eerste beslissing tot handhaving van de voorlopige hechtenis (arrest nr. 148/2017 van 21 december 2017, B.77.5). De mogelijkheid om cassatieberoep in te stellen na de eindbeslissing ten gronde kon in dat geval niet volstaan omdat « de doeltreffendheid van een cassatieberoep inzake de voorlopige hechtenis veronderstelt dat het arrest van het Hof van Cassatie snel wordt gewezen » (B.77.4).

B.9. In soortgelijke zin beperkt de onmogelijkheid om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen de beslissing tot uithandengeving op onevenredige wijze de rechten van de betrokken minderjarige. Een dergelijke beslissing heeft immers tot gevolg dat de bijzondere maatregelen waarin voor de minderjarigen is voorzien, niet langer van toepassing zijn en dat de betrokken minderjarige aan de gewone rechtsmacht wordt onderworpen.

De mogelijkheid om cassatieberoep in te stellen na de eindbeslissing ten gronde kan in dat geval niet volstaan, omdat de minderjarige dan doorgaans reeds meerderjarig zal zijn. De doeltreffendheid van een cassatieberoep inzake de uithandengeving veronderstelt dat het arrest van het Hof van Cassatie snel wordt gewezen.

B.10. In zijn verwijzingsarrest in de zaak nr. 7089 heeft het Hof van Cassatie overigens zelf erop gewezen dat de gevolgen van het ontbreken van een onmiddellijk cassatieberoep verschillend zijn naargelang het een verwijzingsbeslissing van het jeugdgerecht van een uithandengegeven minderjarige dan wel een verwijzingsbeslissing van een onderzoeksgerecht van een meerderjarige inverdenkinggestelde betreft : « - de hoedanigheid van een minderjarige kan tijdens het verloop van de strafprocedure wijzigen. Wanneer meerderjarig na de eindbeslissing over de strafvordering kan, in geval van cassatie van de beslissing tot uithandengeving en verwijzing, de jeugdrechtbank deze persoon voor de bewezen verklaarde feiten, ongeacht hun ernst, nog enkel een beperkt aantal beschermingsmaatregelen opleggen; - het ogenblik waarop de beslissing tot uithandengeving en verwijzing definitief wordt, beïnvloedt de kwalificatie van nieuwe feiten die de minderjarige pleegt. Zodra deze beslissing definitief is, wordt de minderjarige voor alle feiten gepleegd na de dagvaarding tot deze uithandengeving als een volwassene berecht, zonder dat hiervoor een nieuwe procedure tot uithandengeving moet worden gevoerd » (Cass., 18 december 2018, P.18.0972.N).

In de zaak nr. 7042 heeft de advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie de moeilijkheden in herinnering gebracht die het schrappen van de mogelijkheid van een onmiddellijk cassatieberoep tegen het arrest tot uithandengeving doet rijzen : « Ten eerste heeft een uitgesteld cassatieberoep tegen de beslissing tot uithandengeving slechts weinig zin aangezien in de meeste situaties de betrokkene ondertussen meerderjarig zal zijn geworden en aangezien een door de jeugdrechter bevolen maatregel niet langer kan worden verantwoord; in het geval dat de beslissing tot veroordeling na uithandengeving wordt gewezen terwijl de minderjarige de leeftijd van twintig jaar of ouder heeft bereikt en terwijl het arrest tot uithandengeving op dat ogenblik wordt verbroken, is de enige maatregel die de jeugdrechtbank ten aanzien van de minderjarige kan nemen, die van de berisping. Het ter discussie stellen van de beslissing tot uithandengeving heeft slechts zin indien dat op korte termijn gebeurt, op een ogenblik waarop de betrokkene het voordeel van beschermingsmaatregelen nog daadwerkelijk kan genieten.

Vervolgens dient erop te worden gewezen dat, in geval van cassatie van de beslissing tot uithandengeving, het jeugdgerecht ten aanzien van de betrokkene die twintig jaar of ouder is, geen plaatsingsmaatregel in een gesloten opvoedingsafdeling van een openbare gemeenschapsinstelling voor jeugdbescherming zal kunnen nemen, zodat, indien de feiten ernstig zijn, de persoon in vrijheid zal zijn » (conclusie voor Cass., 31 oktober 2018, P.18.0897.F).

B.11. In zoverre artikel 420 van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij de in het geding zijnde bepaling, niet in de mogelijkheid voorziet om cassatieberoep in te stellen tegen de beslissing tot uithandengeving, is het niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De prejudiciële vragen dienen bevestigend te worden beantwoord.

B.12. Aangezien de vaststelling van de in B.11 vermelde lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepaling toe te passen met inachtneming van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, staat het aan de verwijzende rechter, in afwachting van een optreden van de wetgever, het onmiddellijk tegen een beslissing tot uithandengeving ingestelde cassatieberoep ontvankelijk te verklaren.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 420 van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 20 van de wet van 14 februari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/02/2014 pub. 27/02/2014 numac 2014009077 bron federale overheidsdienst justitie Wet met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken sluiten « met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken », schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het niet in de mogelijkheid voorziet om onmiddellijk cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing tot uithandengeving.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 24 oktober 2019.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^