Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 03 april 2020

Uittreksel uit arrest nr. 144/2019 van 17 oktober 2019 Rolnummer 6936 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1476quater van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. He samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goe(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020201126
pub.
03/04/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 144/2019 van 17 oktober 2019 Rolnummer 6936 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1476quater van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 17 mei 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 mei 2018, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1476quater, laatste lid van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet : - voor zover het geen verlenging van de termijn van ' beroep ' toestaat wanneer die termijn binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, - terwijl artikel 50, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat, indien de termijn van hoger beroep, voorzien in de artikelen 1051 en 1253quater, c) en d) van het Gerechtelijk Wetboek binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, verlengd wordt tot de vijftiende dag van het nieuw gerechtelijk jaar ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 1476quater, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de termijn om beroep aan te tekenen bij de familierechtbank tegen de weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om van de verklaring van wettelijke samenwoning melding te maken, die binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, niet verlengd wordt tot de vijftiende dag van het nieuw gerechtelijk jaar, terwijl artikel 50, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek wel voorziet in een dergelijke verlenging voor de termijn van hoger beroep bedoeld in de artikelen 1051 en 1253quater, c) en d), van het Gerechtelijk Wetboek.

B.1.2. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de voorliggende vraag enkel betrekking heeft op de verlenging van de termijn van hoger beroep bedoeld in de artikelen 1051 en 1253quater, d), van het Gerechtelijk Wetboek, en niet op de verlenging voor de termijn van verzet bedoeld in de artikelen 1048 en 1253quater, c), van het Gerechtelijk Wetboek.

B.2.1. Artikel 1476quater van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert melding te maken van de verklaring van wettelijke samenwoning indien hij vaststelt dat de verklaring betrekking heeft op een in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde situatie.

Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de verklaring betrekking heeft op een in de artikelen 1476bis en 1476ter bedoelde situatie, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand, de melding van de verklaring van wettelijke samenwoning uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de partijen voornemens zijn de verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen, te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de afgifte van het in artikel 1476, § 1 bedoelde ontvangstbewijs, teneinde bijkomend onderzoek te verrichten. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen met hoogstens drie maanden. In dat geval, geeft hij van zijn beslissing kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt.

Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de in het tweede lid bepaalde termijn geen definitieve beslissing heeft genomen, dient hij onverwijld melding van de verklaring van wettelijke samenwoning te maken in het bevolkingsregister.

In geval van een in het eerste lid bedoelde weigering, brengt de ambtenaar van de burgerlijke stand, zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis van de belanghebbende partijen.

Terzelfdertijd wordt een afschrift hiervan, samen met een kopie van alle nuttige documenten, verzonden naar de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waarin de beslissing tot weigering genomen werd en aan de Dienst Vreemdelingenzaken.

Tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om van de verklaring van wettelijke samenwoning melding te maken, kan door de belanghebbende partijen binnen de maand na de kennisgeving van deze beslissing beroep worden aangetekend bij de familierechtbank ».

B.2.2. Overeenkomstig de voormelde bepaling weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand melding te maken van de verklaring van wettelijke samenwoning indien hij vaststelt dat er sprake is van een schijn- of gedwongen wettelijke samenwoning. Tegen die weigering kan door de belanghebbende partijen binnen de maand na kennisgeving van die beslissing beroep worden aangetekend bij de familierechtbank.

B.3.1. Artikel 50 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De termijnen, op straffe van verval gesteld, mogen niet worden verkort of verlengd, zelfs met instemming van partijen, tenzij dat verval gedekt is onder de omstandigheden bij de wet bepaald.

Indien de termijn van hoger beroep of verzet voorzien in de artikelen 1048, 1051 en 1253quater, c) en d) binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, wordt hij verlengd tot de vijftiende dag van het nieuw gerechtelijk jaar ».

B.3.2. Artikel 50, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, dat voorziet in een verlenging van de termijn voor hoger beroep en verzet wanneer die ingaat na het begin van de gerechtelijke vakantie, werd verantwoord door de vrees dat er geen voldoende bekendheid zou zijn nopens de tijdens die periode gedane betekening (Parl. St., Senaat, 1969-1970, nr. 138, p. 2). Ook werd gevreesd dat sommige advocaten op systematische wijze vonnissen tijdens de vakantieperiode zouden betekenen (Parl. St., Senaat, 1964-1965, nr. 170, p. 36). De wetgever achtte een verlenging van de termijn wegens gerechtelijke vakantie enkel noodzakelijk voor de in artikel 50 van het Gerechtelijk Wetboek beoogde gevallen.

B.3.3. Zoals de verwijzende rechter vaststelt, is artikel 50, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing op de termijn waarbinnen belanghebbende partijen beroep kunnen aantekenen tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om van de verklaring van wettelijke samenwoning melding te maken, waarin is voorzien in artikel 1476quater, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

B.4.1. Tussen een beroep dat wordt ingesteld tegen een beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand op grond van artikel 1476quater, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek en het hoger beroep bedoeld in artikel 50 van het Gerechtelijk Wetboek bestaat een fundamenteel verschil, doordat het in het eerste geval gaat om een beroep tegen een administratieve beslissing, terwijl het in het tweede geval gaat om de aanwending van een rechtsmiddel tegen een rechterlijke beslissing.

B.4.2. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.5.1. Artikel 1476quater van het Burgerlijk Wetboek bepaalt in welke omstandigheden de ambtenaar van de burgerlijke stand kan weigeren een verklaring van wettelijke samenwoning te registreren.

Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de verklaring betrekking heeft op een schijn- of gedwongen wettelijke samenwoning, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand, de melding van de verklaring van wettelijke samenwoning uitstellen, na eventueel het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, gedurende ten hoogste twee maanden vanaf de afgifte van het ontvangstbewijs van de verklaring, teneinde bijkomend onderzoek te verrichten (artikel 1476quater, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek).

De procureur des Konings kan die termijn verlengen met hoogstens drie maanden. In dat geval geeft hij van zijn beslissing kennis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die de belanghebbende partijen ervan in kennis stelt (artikel 1476quater, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek).

Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen twee maanden, eventueel verlengd met hoogstens drie maanden, geen definitieve beslissing heeft genomen, dient hij onverwijld melding te maken van de verklaring van wettelijke samenwoning in het bevolkingsregister (artikel 1476quater, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek). Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen de voorgeschreven termijn weigert melding te maken van de verklaring van wettelijke samenwoning, brengt hij zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis van de belanghebbende partijen (artikel 1476quater, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek).

B.5.2. Aldus schrijft artikel 1476quater van het Burgerlijk Wetboek in duidelijke bewoordingen voor binnen welke termijnen de ambtenaar van de burgerlijke stand ertoe gehouden is een beslissing te nemen over de registratie van de verklaring van wettelijke samenwoning.

Uit de totstandkoming van de in het geding zijnde bepaling blijkt dat de wetgever, door dergelijke strikte termijnen op te leggen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, meer rechtszekerheid heeft willen bieden aan de personen die een verklaring van wettelijke samenwoning willen laten registreren (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2673/001, p. 5; Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2673/007, p. 28).

B.6.1. Van de belanghebbende partijen die een verklaring van wettelijke samenwoning ter registratie hebben aangeboden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand mag redelijkerwijze worden verwacht dat zij blijk geven van een nauwe betrokkenheid bij het onderzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.5, kunnen zij voorzien wanneer zij de beslissing van die ambtenaar kunnen verwachten. Dit biedt hun de mogelijkheid om hun rechten te vrijwaren en om tijdig beroep in te stellen wanneer hun een weigeringsbeslissing wordt betekend, ook wanneer dit het geval is binnen de gerechtelijke vakantie. Overigens gaat de termijn van dertig dagen om beroep in te stellen pas in na de kennisneming van de beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

B.6.2. Voorts dient erop te worden gewezen dat een beroep tegen een dergelijke weigeringsbeslissing wordt geacht spoedeisend te zijn en wordt ingeleid en behandeld door de familierechtbank zoals in kort geding (artikel 1253ter/4, § 2, eerste lid, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek). De wetgever vermocht ook om die reden te oordelen dat een verlenging van de termijn wegens de gerechtelijke vakantie niet wenselijk is, gelet op de vertraging die een dergelijke verlenging met zich mee zou brengen voor de belanghebbenden.

B.6.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechten van de belanghebbende partijen die tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand om van de verklaring van wettelijke samenwoning melding te maken, beroep wensen aan te tekenen bij de familierechtbank, niet op onevenredige wijze worden beperkt.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1476quater, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 oktober 2019.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen

^