Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 mei 2020

Uittreksel uit arrest nr. 108/2019 van 3 juli 2019 Rolnummer 6915 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1, § 2, eerste lid, 4°, b), van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gesteld door de familierechtbank van de Rec Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020200372
pub.
14/05/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 108/2019 van 3 juli 2019 Rolnummer 6915 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1, § 2, eerste lid, 4°, b), van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gesteld door de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 25 april 2018 in zake A.K., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 mei 2018, heeft de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1, § 2, 4°, b), van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, waarin wordt aangegeven dat het begrip ' gewichtige feiten eigen aan de persoon ' met name ' het feit aanhanger te zijn van een beweging of organisatie die door de Veiligheid van de Staat als gevaarlijk wordt beschouwd ' dekt, niet onder meer de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6 van het EVRM (recht op een eerlijk proces, wapengelijkheid, beginsel van de tegenspraak, enz.), zo geïnterpreteerd dat een eenvoudig, te dezen bondig schrijven van die Veiligheid van de Staat, waarin wordt vermeld dat de persoon die de nationaliteit aanvraagt door haar diensten bekend is ' (...) wegens talrijke contacten met extremistische kringen ', volstaat om onder dat begrip te vallen, terwijl het (1) de betrokkene bij ontstentenis van verdere precisering belet het bewijs van het tegendeel te leveren en (2) de rechter belet het hem voorgelegde dossier correct te beoordelen ? Is een met de voormelde bepalingen overeenstemmende interpretatie mogelijk? Dient de Veiligheid van de Staat, om met de voormelde wettelijke bepalingen in overeenstemming te zijn en om het dilemma te voorkomen waarmee de rechter noodgedwongen wordt geconfronteerd en waarvan sprake is in de motieven van de onderhavige beslissing, niet ertoe te worden verplicht haar advies te staven ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De nationaliteitsverklaring is één van de wijzen, naast het verzoek tot naturalisatie, waarop een vreemdeling de Belgische nationaliteit kan verkrijgen.

De vreemdeling moet daartoe aan bepaalde voorwaarden voldoen, vermeld in artikel 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, en voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn hoofdverblijfplaats de verklaring afleggen, bedoeld in artikel 15, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek.

Als de verklaring volledig en ontvankelijk is, en het verschuldigde registratierecht werd voldaan, geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand een ontvangstbewijs af en zendt hij een afschrift van het dossier voor advies aan de procureur des Konings van de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied (artikel 15, § 2, vierde en achtste lid, van het vermelde Wetboek).

B.1.2. Artikel 15, § 3, eerste lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit bepaalt : « De procureur des Konings kan, binnen vier maanden te rekenen van de datum van het in § 2 bedoelde ontvangstbewijs, een negatief advies uitbrengen inzake de verkrijging van de Belgische nationaliteit wanneer er een beletsel is wegens gewichtige feiten eigen aan de persoon, die hij in de motivering van zijn advies dient te omschrijven, of als de grondvoorwaarden, die hij moet aanduiden, niet vervuld zijn ».

In het geval van een negatief advies kan de vreemdeling aan de ambtenaar van de burgerlijke stand vragen zijn dossier over te zenden aan de rechtbank van eerste aanleg, die uitspraak doet over de gegrondheid van het negatieve advies (artikel 15, § 5, van het voormelde Wetboek).

B.1.3. Het in het geding zijnde artikel 1, § 2, eerste lid, 4°, b), van hetzelfde Wetboek bepaalt : « Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : [...] 4° gewichtige feiten eigen aan de persoon zijn, met name : [...] b) het feit aanhanger te zijn van een beweging of organisatie die door de Veiligheid van de Staat als gevaarlijk wordt beschouwd;».

B.2. Uit de feiten en uit de motivering van het vonnis alsook uit de formulering van de prejudiciële vraag volgt dat aan het Hof wordt gevraagd of het voormelde artikel 1, § 2, eerste lid, 4°, b), van het Wetboek van de Belgische nationaliteit bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het « bondige » schrijven van de Veiligheid van de Staat waarop het negatief advies van het openbaar ministerie, uitgebracht overeenkomstig het voormelde artikel 15, § 3, van hetzelfde Wetboek, steunt, niet zou toelaten, noch aan diegene die een nationaliteitsaanvraag indient het bewijs van het tegendeel te leveren, noch aan de verwijzende rechter « het hem voorgelegde dossier correct te beoordelen », waardoor hij voor een « dilemma » wordt geplaatst dat hij hoopt te kunnen oplossen door aan het Hof een vraag te stellen.

B.3. De Ministerraad voert in hoofdorde aan dat de prejudiciële vraag niet ontvankelijk is omdat zij de vergeleken categorieën van personen niet identificeert. In ondergeschikte orde voert hij aan dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, waarvan de schending wordt aangevoerd door de verwijzende rechter, niet van toepassing is op de politieke rechten, waartoe het recht op een nationaliteit zou behoren.

B.4. Uit het voormelde artikel 15, § 3, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit volgt dat het openbaar ministerie een negatief advies « kan » uitbrengen, en uit artikel 15, § 4, dat dit advies met redenen moet zijn omkleed. Het openbaar ministerie is dus niet verplicht de inlichtingen die het van de Veiligheid van de Staat ontvangt, te volgen. Overigens doet de familierechtbank waarbij de persoon die een negatief advies heeft gekregen zijn dossier aanhangig heeft gemaakt, luidens artikel 15, § 5, van hetzelfde Wetboek, uitspraak, bij een met redenen omklede beslissing en na de belanghebbende te hebben gehoord, over het negatief advies bedoeld in artikel 15, § 3.

De prejudiciële vraag betreft in werkelijkheid de toepassing, op het geschil, van de in het geding zijnde bepaling en niet de bestaanbaarheid ervan met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.5. De prejudiciële vraag is niet ontvankelijk.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag is niet ontvankelijk.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 3 juli 2019.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux F. Daoût

^