Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 december 2019

Uittreksel uit arrest nr. 74/2019 van 23 mei 2019 Rolnummer 6864 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 253, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik.

bron
grondwettelijk hof
numac
2019205592
pub.
19/12/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 74/2019 van 23 mei 2019 Rolnummer 6864 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 253, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 15 februari 2018 in zake de nv « Resa » tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 maart 2018, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 253, 3°, van het WIB 1992 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, meer bepaald in de toepassing ervan in het onderhavige geval ten aanzien van de nv Resa, die erop neerkomt dat die laatste het voordeel van de volledige vrijstelling van de onroerende voorheffing op haar onroerende goederen niet geniet, terwijl die vrijstelling zou worden toegekend aan de intercommunales, die handelen als een andere economische operator die activiteiten zou ontplooien in dezelfde sector in een concurrentiële context, op de onroerende goederen om de enige reden dat zij toebehoren aan een publiekrechtelijke instelling die krachtens een uitdrukkelijke bepaling van de wet van 22 december 1986 die ze onder de nationale domeingoederen doet vallen, met de Staat wordt gelijkgesteld ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 253, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992), dat luidt : « Van de onroerende voorheffing wordt het kadastraal inkomen vrijgesteld : [...] 3° van onroerende goederen die de aard van nationale domeingoederen hebben, op zichzelf niets opbrengen en voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt;de vrijstelling is van de drie voorwaarden samen afhankelijk ».

B.1.2. In de prejudiciële vraag wordt eveneens verwezen naar artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, dat bepaalt : « Onverminderd de bestaande wetsbepalingen zijn de intercommunales vrijgesteld van alle belastingen ten gunste van de Staat, evenals van alle belastingen ingevoerd door de provincies, de gemeenten of enig andere publiekrechtelijke persoon ».

B.2. Het Hof wordt verzocht om de bestaanbaarheid van artikel 253, 3°, van het WIB 1992 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te onderzoeken in zoverre het niet de mogelijkheid biedt om de goederen die toebehoren aan een privaatrechtelijke vennootschap en die gedeeltelijk worden gebruikt voor een opdracht van openbare dienst, van de onroerende voorheffing vrij te stellen, terwijl, in de interpretatie van de verwijzende rechter, de goederen die op soortgelijke wijze worden gebruikt en die toebehoren aan een intercommunale, van de onroerende voorheffing worden vrijgesteld.

B.3. De vrijstelling bedoeld in artikel 253, 3°, van het WIB 1992 bekrachtigt een sedert lang bestaande regel van het belastingrecht, die reeds was neergelegd in de wet van 3 frimaire jaar VII (23 november 1798), en vloeit voort uit beschouwingen van algemeen belang.

De eigendommen die aan de aanslag in de onroerende voorheffing worden onttrokken zijn die welke de aard van nationaal domeingoed bezitten, op zichzelf niets opbrengen en worden gebruikt voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut. De vrijstelling is van de drie voorwaarden samen afhankelijk.

B.4.1. Wat de eerste voorwaarde betreft, oordeelt de verwijzende rechter dat de verzoekende partij voor hem een privaatrechtelijke vennootschap met winstoogmerk is, die de vorm van een naamloze vennootschap heeft aangenomen en die niet met de Staat wordt gelijkgesteld wat de toepassing van de belastingwet betreft. Hij stelt vast dat de door de verzoekende partij aangeboden diensten een commercieel karakter hebben en dat die haar activiteiten in vrije mededinging ontplooit. Hij besluit daaruit dat het in het geding zijnde onroerend goed geen deel uitmaakt van het nationaal domein.

B.4.2. Wat de tweede en de derde voorwaarde betreft, leidt de verwijzende rechter uit het onderzoek van de statuten van de in het geding zijnde vennootschap af dat het statutaire doel van die laatste deel uitmaakt van de aan de gemeenschap verleende dienst, maar dat het zich ook uitstrekt tot andere activiteiten met een overwegend commercieel karakter. Hij voegt eraan toe dat de verzoekende partij het onroerend goed in kwestie gebruikt voor de winstgevende exploitatie van de dienst aan de gemeenschap teneinde winst te maken en haar omzet te vergroten. Hij leidt daaruit af dat het onroerend goed niet improductief is en dat het niet wordt gebruikt voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut.

B.4.3. De verwijzende rechter besluit daaruit dat te dezen aan geen van de drie voormelde cumulatieve voorwaarden wordt voldaan.

B.5.1. Tot de wijziging ervan bij artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 11 april 2014 « tot wijziging van het decreet van 12 april 2001Relevante gevonden documenten type decreet prom. 12/04/2001 pub. 01/05/2001 numac 2001027238 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt sluiten betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt » bepaalde artikel 6 van dat laatste decreet dat de distributienetbeheerder een publiekrechtelijke rechtspersoon was die de vorm van een intercommunale mocht aannemen.

Tot de wijziging ervan bij artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 21 mei 2015 « houdende wijziging van het decreet van 19 december 2002Relevante gevonden documenten type decreet prom. 19/12/2002 pub. 11/02/2003 numac 2003200080 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt sluiten betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt » bepaalde artikel 5 van dat laatste decreet dat de distributienetbeheerder een publiekrechtelijke rechtspersoon was die de vorm van een intercommunale kon aannemen.

B.5.2. Bij de voormelde wijzigingen van 11 april 2014 en van 21 mei 2015 heeft de decreetgever het mogelijk gemaakt dat de distributienetbeheerder voor elektriciteit of gas : « 1° een publiekrechtelijke rechtspersoon [is] die de vorm mag aannemen van een intercommunale; of 2° een privaatrechtelijke rechtspersoon die minstens voor 70 percent in het bezit is en gecontroleerd wordt, rechtstreeks of onrechtstreeks, door publiekrechtelijke personen ». B.5.3. Die decreetswijzigingen die het de distributienetbeheerders mogelijk maken om de vorm van een privaatrechtelijke rechtspersoon aan te nemen, werden verantwoord door « de wil van een deel van de sector om in de nabije toekomst kapitaal te kunnen zoeken op de markten door beursgenoteerd te zijn » (Parl. St., Waals Parlement, 2013-2014, nr. 1020/4, p. 2; Parl. St., Waals Parlement, 2014-2015, nr. 164/1, p. 5).

B.5.4. Bij de artikelen 2 en 14 van het decreet van het Waalse Gewest van 11 mei 2018 « tot wijziging van het decreet van 12 april 2001Relevante gevonden documenten type decreet prom. 12/04/2001 pub. 01/05/2001 numac 2001027238 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt sluiten betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt en het decreet van 19 december 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt » heeft de decreetgever de artikelen 6 en 5 van de voormelde decreten opnieuw gewijzigd, die voortaan bepalen dat « de distributienetbeheerder [...] een publiekrechtelijke rechtspersoon [is] die de vorm mag aannemen van een intercommunale ».

B.6.1. Zonder dat het noodzakelijk is om, in het kader van de voorliggende prejudiciële vraag, te onderzoeken in welke mate de intercommunales kunnen worden vrijgesteld van de onroerende voorheffing met betrekking tot de goederen waarvan zij eigenaar zijn met toepassing van artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, volstaat het vast te stellen dat artikel 253, 3°, van het WIB 1992, door de vrijstelling van de onroerende voorheffing te beperken tot het kadastraal inkomen van de goederen die de aard van nationale domeingoederen hebben, die op zichzelf niets opbrengen en die voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt, tussen de eigenaars van onroerende goederen welke die kenmerken vertonen en de eigenaars van onroerende goederen welke die kenmerken niet vertonen, onder wie met name de eigenaars die privaatrechtelijke personen zijn, een verschil in behandeling invoert dat niet zonder verantwoording is.

B.6.2. Gelet op het louter fiscale doel van de onroerende voorheffing is het verantwoord om de vrijstelling ervan te beperken tot de goederen die op zichzelf geen inkomsten voortbrengen en die, terwijl zij toebehoren aan een publiekrechtelijke rechtspersoon, worden gebruikt voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut waarvan de financiering net wordt verzekerd door de opbrengst van de belasting. Een dergelijke verantwoording bestaat immers niet voor goederen die toebehoren aan een privaatrechtelijke rechtspersoon zoals, met name, de verzoekende partij voor de verwijzende rechter, zelfs in het geval waarin die goederen worden gebruikt voor een opdracht van algemeen nut, aangezien de financiering ervan afkomstig is uit verschillende bronnen.

B.7. Voor het overige betreft de omstandigheid dat de verzoekende partij voor de verwijzende rechter de fiscale vrijstelling met betrekking tot haar onroerende goederen had kunnen genieten indien zij de rechtsvorm van een intercommunale had aangenomen of behouden, net zoals andere distributienetbeheerders voor gas of elektriciteit, een keuze van de verzoekende partij en kan zij niet tot een verschillend antwoord leiden.

B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 253, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 23 mei 2019.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux F. Daoût

^