gepubliceerd op 09 december 2019
Uittreksel uit arrest nr. 132/2019 van 10 oktober 2019 Rolnummer 7137 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering van de verkeersveiligheid », gesteld door de Correctionele Rechtbank H Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. M(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 132/2019 van 10 oktober 2019 Rolnummer 7137 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de
wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/03/2018
pub.
15/03/2018
numac
2018010649
bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid
sluiten « ter verbetering van de verkeersveiligheid », gesteld door de Correctionele Rechtbank Henegouwen, afdeling Doornik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. - Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 22 februari 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 maart 2019, heeft de Correctionele Rechtbank Henegouwen, afdeling Doornik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 26 van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten die op 15 maart 2018 is bekendgemaakt, in zoverre het voorziet in de retroactieve inwerkingtreding van artikel 25, 1°, van die wet op 15 februari 2018, niet de artikelen 10, 11 en 12 van de Grondwet, de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten ten aanzien van de beklaagden wier tenlastelegging of tenlasteleggingen tussen 15 februari 2018 en de tiende dag na de datum van de bekendmaking van die wet in het Belgisch Staatsblad (of tussen 15 februari 2018 en 1 juli 2018) waren verjaard en ten aanzien waarvan de strafvordering wegens de retroactieve inwerkingtreding van die wet opnieuw is kunnen ontstaan ? ».
Op 4 april 2019 hebben de rechters-verslaggevers T. Giet en R. Leysen, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen het onderzoek van de zaak af te doen met een arrest gewezen op voorafgaande rechtspleging. (...) III. - In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van artikel 26 van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten « ter verbetering van de verkeersveiligheid » (hierna : de wet van 6 maart 2018) met de artikelen 10, 11 en 12 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering die het gevolg is van een overtreding van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 (hierna : de Wegverkeerswet) alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, doet ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018 « ten aanzien van de beklaagden wier tenlastelegging of tenlasteleggingen tussen 15 februari 2018 en de tiende dag na de datum van de bekendmaking van [de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten] in het Belgisch Staatsblad (of tussen 15 februari 2018 en 1 juli 2018) waren verjaard ». B.2. Zoals de Ministerraad aangeeft, zijn de bepalingen van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten die op 1 juli 2018 in werking zijn getreden, vreemd aan de invoering met terugwerkende kracht van de verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering, bedoeld in de artikelen 25, 1°, en 26 van dezelfde wet.
Het Hof onderzoekt de prejudiciële vraag in die zin dat zij betrekking heeft op de grondwettigheid van artikel 26 van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten, in zoverre die bepaling de inwerkingtreding van artikel 25, 1°, van dezelfde wet vastlegt op 15 februari 2018.
B.3. Bij zijn arrest nr. 54/2019 van 4 april 2019 heeft het Hof geoordeeld : « B.1. De verwijzende rechter wenst met de eerste prejudiciële vraag te vernemen of artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten ter verbetering van de verkeersveiligheid (hierna : de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten), in samenhang gelezen met artikel 25, 1°, van dezelfde wet en met artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering die het gevolg is van een overtreding van de wet ' betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 ' (hierna : de Wegverkeerswet) alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, doet ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018.
B.2.1. Artikel 25 van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten bepaalt : ' In artikel 68 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 juli 1990 en gewijzigd bij de wetten van 16 maart 1999 en 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden " een jaar " worden vervangen door de woorden " twee jaar ";2° de woorden " en 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6° " worden vervangen door de woorden ", 37/1, § 4, 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°, en 48 ".'.
B.2.2. Ingevolge die wijzigingen, luidt artikel 68 van [de] Wegverkeerswet als volgt : ' De strafvordering die het gevolg is van een overtreding van deze wet alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, verjaart door verloop van twee jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is begaan; deze termijn bedraagt evenwel drie jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is begaan voor overtredingen van artikel 30, § 1 en § 3, 33, 34, § 2, 35, 37/1, § 4, 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°, en 48 '.
B.3.1. De wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 maart 2018. Met betrekking tot de inwerkingtreding bepaalt artikel 26 van die wet : ' Deze wet treedt in werking op 15 februari 2018, met uitzondering van de artikelen 10, 14, 16 en 20, en artikel 25, 2°, die in werking treden op 1 juli 2018.
Artikel 37/1, § 1, van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, zoals vervangen bij artikel 10, geldt enkel voor de feiten gepleegd na de inwerkingtreding ervan '.
Met uitzondering van de artikelen 10, 14, 16, 20 en 25, 2°, die in werking treden op 1 juli 2018, heeft de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten derhalve terugwerkende kracht.
B.3.2. Hieruit vloeit voort dat artikel 25, 1°, van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten, dat de verjaring van de strafvordering ten gevolge van een overtreding van de Wegverkeerswet of van haar uitvoeringsbesluiten verlengt van één naar twee jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is begaan, retroactief in werking treedt op 15 februari 2018.
B.3.3. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof niet over de verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering op zich, doch enkel over de invoering van die verlenging met terugwerkende kracht.
B.4. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld, ' kan de verjaring worden gedefinieerd als het recht dat bij de wet aan de dader van een misdrijf is toegekend om niet meer te worden vervolgd of berecht na het verstrijken van een bepaalde termijn sedert de feiten zich hebben voorgedaan. De verjaringstermijnen, die de rechtsstelsels van de verdragsluitende Staten met elkaar gemeen hebben, hebben verschillende doeleinden, waaronder het waarborgen van de rechtszekerheid door een termijn voor de rechtsvorderingen vast te stellen en het verhinderen van een aantasting van de rechten van de verdediging waaraan afbreuk zou kunnen worden gedaan indien de rechtbanken zich zouden moeten uitspreken over de gegrondheid van bewijselementen die onvolledig zouden zijn wegens de verstreken tijd (arrest Stubbings e.a. t. Verenigd Koninkrijk van 22 oktober 1996, Rec. 1996-IV, pp. 1502-1503, § 51) ' (EHRM, 22 juni 2000, Coëme e.a. t. België, § 146). B.5.1. De wetsbepaling die de verjaringstermijn van een strafvordering verlengt, is noch een wet die een nieuw misdrijf invoert, noch een wet die de strafmaat bepaalt. Het gaat om een procedurewet die overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Gerechtelijk Wetboek vanaf de inwerkingtreding ervan van toepassing is op elke strafvordering, zelfs wanneer die vóór die inwerkingtreding is ontstaan, voor zover de strafvordering op die datum niet verjaard was (Cass., 12 november 1996, P.95.1171.N).
B.5.2. Met betrekking tot de onmiddellijke inwerkingtreding van een wet die de verjaringstermijn van de strafvordering verlengt, heeft het Hof bij zijn arrest nr. 165/2015 van 19 november 2015 geoordeeld : ' Terwijl de rechtsonzekerheid die voortvloeit uit de invoering van straffen waarin niet was voorzien op het ogenblik waarop het misdrijf werd begaan niet vatbaar is voor verantwoording, is zulks echter niet het geval met de onzekerheid die te maken heeft met het feit dat een misdrijf dat reeds strafbaar was op het ogenblik waarop het werd begaan, nog met dezelfde straffen zou kunnen worden gestraft na het verstrijken van de verwachte termijn van verjaring, ook al worden de verwachtingen van de inverdenkinggestelde aldus gedwarsboomd (zie in dezelfde zin : EHRM, 22 juni 2000, Coëme e.a. t. België, § § 149-151) '.
B.6. De onmiddellijke inwerkingtreding van een wet die de verjaringstermijn van de strafvordering verlengt moet echter worden onderscheiden van een verlenging die met terugwerkende kracht wordt ingevoerd.
Doordat de in het geding zijnde bepalingen de verlenging van de verjaringstermijn invoeren met terugwerkende kracht hebben zij immers tot gevolg dat de strafvorderingen herleven die, zoals in het bodemgeschil, definitief verjaard waren op grond van de vroegere wet in de periode van 15 februari 2018 tot 15 maart 2018.
Aldus doen zij zonder dat daarvoor enige redelijke verantwoording kan bestaan afbreuk aan de waarborg van rechtszekerheid die met de verjaring wordt beoogd en die in strafzaken inhoudt dat de dader van een misdrijf niet meer kan worden vervolgd of berecht na het verstrijken van een bepaalde termijn sedert de feiten zich hebben voorgedaan.
Zoals de Ministerraad vermeldt in zijn memorie, wordt de inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de bestreden bepalingen overigens op geen enkele wijze verantwoord in de parlementaire voorbereiding (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2868/001, pp. 31-32).
B.7. De eerste prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord ».
B.4. Om dezelfde redenen als die welke in het voormelde arrest nr. 54/2019 zijn vermeld, dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten « ter verbetering van de verkeersveiligheid », in samenhang gelezen met artikel 25, 1°, van dezelfde wet, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering van één naar twee jaar doet ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 10 oktober 2019.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût