gepubliceerd op 29 november 2019
Uittreksel uit arrest nr. 62/2019 van 8 mei 2019 Rolnummer 6878 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 23 en 43 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, gesteld door het Ho Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P(...)
Uittreksel uit arrest nr. 62/2019 van 8 mei 2019 Rolnummer 6878 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 23 en 43 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, gesteld door het Hof van Cassatie.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 22 februari 2018 in zake Maria Mattheussen en Marc Bolckmans, August Verstraelen en Marc Verstraelen en Luc Jansen tegen het ruilverkavelingscomité Zondereigen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 maart 2018, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 23 en 43 van de Ruilverkavelingswet van 22 juli 1970 de artikelen 10 en 11 van de Gecoördineerde Grondwet voor zover artikel 23, twaalfde lid zo moet gelezen worden dat het een cassatieberoep door elke belanghebbende uitsluit tegen een vonnis in laatste aanleg van de vrederechter op grond van voormeld artikel 23 of 43, waardoor een onderscheid wordt gemaakt met de mogelijkheid die elke belanghebbende partij bij een vonnis of arrest volgens het gemeen recht heeft om cassatieberoep in te stellen tegen een in laatste aanleg gewezen beslissing ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag betreft de artikelen 23 en 43 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet (hierna : de wet van 22 juli 1970), zoals van toepassing in het Vlaamse Gewest.
Uit de zaak voor het verwijzende rechtscollege blijkt dat de vraag in het bijzonder betrekking heeft op artikel 23, eerste en twaalfde lid, en artikel 43, § 1, eerste, tweede en vijfde lid, van de wet van 22 juli 1970, die bepalen : «
Art. 23.Ieder belanghebbende kan de vaststelling van de waarden betwisten. Hij kan eveneens de vaststelling van de oppervlakte van zijn kavels betwisten, doch enkel wanneer het comité voor een kavel een andere oppervlakte heeft vastgesteld dan diegene die blijkt uit de kadastrale stukken, of wanneer het comité in zijn lijsten de kadastrale oppervlakte van een kavel heeft overgenomen dan wanneer het kadaster in zijn stukken geen rekening heeft gehouden met een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing die de oppervlakte van die kavel heeft vastgesteld of voor een kavel een oppervlakte vermeldt die ten minste twee pct kleiner is dan ofwel de oppervlakte vermeld in een akte met vaste dagtekening ofwel de door natrekking gewijzigde oppervlakte. Die twee pct worden berekend voor eenzelfde geheel waarvan eenzelfde belanghebbende alleen of in onverdeeldheid ofwel eigenaar, ofwel blote eigenaar of vruchtgebruiker is. [...] Tegen het vonnis is, behalve verzet, geen beroep mogelijk, onverminderd de bevoegdheid van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie om zich te voorzien wegens machtsoverschrijding of in het belang van de wet, overeenkomstig artikel 1091 van het Gerechtelijk Wetboek ». «
Art. 43.§ 1. Ieder belanghebbende kan de oppervlakten betwisten van de nieuwe kavels die hem in elke waardezone worden toegewezen, de berekening van de globale waarden en van de opleg die er uit voortspruit, het bedrag van de vergoedingen wegens meer- of minderwaarden evenals de vergoeding voor gebruiksverlies.
Kan eveneens door ieder belanghebbende worden betwist het aandeel in de kosten dat hem overeenkomstig de bepalingen van artikel 40, eerste en tweede lid, ten laste wordt gelegd. [...] De bepalingen van artikel 23, leden drie, vier en zes tot twaalf, zijn van toepassing op de hiervoren bedoelde rechtsvorderingen ».
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die bepalingen.
B.1.2. In de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van die bepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, « voor zover artikel 23, twaalfde lid, zo moet gelezen worden dat het een cassatieberoep door elke belanghebbende uitsluit tegen een vonnis in laatste aanleg van de vrederechter op grond van voormeld artikel 23 of 43 ».
B.2.1. De ruilverkaveling uit kracht van de wet, zoals geregeld bij de wet van 22 juli 1970, streeft hoofdzakelijk naar een verbetering van de economische exploitatie van de agrarische infrastructuur, in beginsel door ruiling van versnipperde en verspreid liggende gronden met het oog op het vormen van aaneensluitende en regelmatige kavels.
Een ruilverkaveling kan gepaard gaan met het uitvoeren van bepaalde werken die betrekking kunnen hebben op onder meer de aanleg en verbetering van wegen, de waterbeheersing en de landschapszorg, evenals met andere maatregelen van landinrichting (artikel 62 van de wet van 22 juli 1970).
B.2.2. Indien de Vlaamse Regering beslist dat zal worden overgegaan tot ruilverkaveling van de goederen aangeduid op het door de bevoegde minister vastgestelde kavelplan, wordt een ruilverkavelingscomité opgericht (artikel 65 van de wet van 22 juli 1970). Het ruilverkavelingscomité, dat rechtspersoonlijkheid heeft, beraadslaagt en beslist over alles wat de uitvoering van de ruilverkaveling betreft (artikel 66 van dezelfde wet). Aldus maakt het comité een kavelplan op, waarbij voor elke eigenaar, vruchtgebruiker en gebruiker en voor elke kavel zowel de oppervlakte als de waarde van de ingebrachte kavels worden vastgesteld, evenals een herverkavelingsplan, waarbij de nieuwe kavels aan de betrokken eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers worden toegewezen en de vergoedingen voor meer- en minderwaarden en voor gebruiksverlies worden vastgesteld (artikelen 26, 34 en 69 van dezelfde wet). Het ruilverkavelingscomité wordt daarin bijgestaan door een commissie van advies, evenals door de Vlaamse Landmaatschappij (artikelen 15 en 67 van dezelfde wet, in samenhang gelezen met artikel 18octies van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij).
B.2.3. Krachtens de artikelen 23 en 43 van de wet van 22 juli 1970 kunnen de belanghebbenden de daarin vermelde beslissingen van het ruilverkavelingscomité, die betrekking hebben op de vaststelling van de oppervlakten en de waarden van de ingebrachte en de nieuw toegekende kavels evenals op de toegekende vergoedingen, bij de vrederechter betwisten. Krachtens artikel 23, twaalfde lid, van de wet van 22 juli 1970, waarnaar artikel 43, § 1, vijfde lid, verwijst, is tegen het vonnis van de vrederechter, behalve verzet, geen beroep mogelijk, onverminderd de bevoegdheid van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie om zich te voorzien wegens machtsoverschrijding of in het belang van de wet.
B.3. Het verwijzende rechtscollege wenst van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde artikelen 23 en 43 van de wet van 22 juli 1970 bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die interpretatie dat de belanghebbende geruilkavelden geen voorziening in cassatie kunnen instellen tegen een op grond van die bepalingen in laatste aanleg gewezen vonnis van de vrederechter.
De prejudiciële vraag noopt tot een vergelijking van die situatie van de geruilkavelden met die van andere rechtzoekenden, die krachtens het gemeen recht wel een voorziening in cassatie kunnen instellen tegen in laatste aanleg gewezen beslissingen.
B.4. In tegenstelling tot wat de Vlaamse Regering aanvoert, bevinden de in de prejudiciële vraag beoogde categorieën van personen zich in situaties die voldoende vergelijkbaar zijn, wat de mogelijkheid betreft om een voorziening in cassatie in te stellen tegen een in laatste aanleg gewezen beslissing.
Het feit dat de ruilverkaveling betrekking zou hebben op het algemeen belang, terwijl de geschillen die ressorteren onder de gemeenrechtelijke procedure louter private belangen zouden betreffen, kan weliswaar een element zijn in de beoordeling van de redelijkheid en evenredigheid van het verschil in behandeling, maar het kan niet volstaan om tot de niet-vergelijkbaarheid te besluiten.
B.5. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.
B.6. Het cassatieberoep is een buitengewoon rechtsmiddel waardoor een partij in de mogelijkheid wordt gesteld om, wegens schending van de wet of wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, de vernietiging te vorderen van een in laatste aanleg gewezen beslissing. Het Hof van Cassatie treedt daarbij niet in de beoordeling van de zaken zelf.
B.7. Noch uit artikel 13 van de Grondwet, noch uit enige andere grondwets- of verdragsbepaling vloeit een recht op een cassatieberoep voort.
B.8.1. De uitsluiting van rechtsmiddelen tegen het vonnis van de vrederechter was reeds neergelegd in de wet van 25 juni 1956 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, vervangen bij de wet van 22 juli 1970, gewijzigd bij de wet van 11 augustus 1978. Het door die bepaling nagestreefde doel werd als volgt verantwoord : « Voor de procedure die uitgewerkt wordt in artikel 20 heeft men zich laten leiden door de wet van 3 Februari 1947 betreffende de procedure voor onteigening ten algemenen nutte in hoogdringende omstandigheden. Elke belanghebbende, in de breedste zin van het woord, kan de bepaling van de oppervlakten en van de waarden betwisten door het comité voor de vrederechter te dagen. Deze beslist in laatste aanleg. Het enig toegelaten verhaal is de voorziening in verbreking in het belang der wet door de Procureur Generaal bij het Hof van Verbreking.
Men zou kunnen aanvoeren dat de belanghebbenden verstoken blijven van de dubbele rechtspraak; in werkelijkheid evenwel is het comité ter zake een onafhankelijk en onpartijdig lichaam en zijn beslissingen bieden zodanige waarborgen van objectiviteit dat men ze kan beschouwen als zijnde genomen in eerste aanleg » (Parl. St., Senaat, 1954-1955, nr. 27, p. 13).
Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 juli 1970, die de wet van 25 juni 1956 heeft vervangen, blijkt voorts dat de wetgever « een bijzondere aandacht [heeft] besteed aan een sneller verloop van de verkavelingsprocedure », en evenzeer erover bekommerd was « een maximale rechtszekerheid te waarborgen aan de belanghebbende eigenaars, vruchtgebruikers, gebruikers en houders van zakelijke rechten » (Parl. St., Kamer, 1969-1970, nr. 250/6, p. 8). De parlementaire voorbereiding vermeldt nog : « De ruilverkaveling is een ingewikkelde operatie. Er komen noodzakelijkerwijze een aantal verrichtingen aan te pas welke onder geen voorwendsel mogen worden achterwege gelaten. Er is geen ruilverkaveling denkbaar zonder een nauwkeurig onderzoek van de inbreng van ieder der betrokken eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers; zonder een herverdeling waardoor aan ieder van de betrokkenen een aandeel wordt teruggegeven van dezelfde waarde als zijn inbreng; en meestal zonder weg- en afwateringswerken om de agrarische structuur van de bij de ruilverkaveling betrokken goederen te verbeteren.
Bij elke fase van dat werk moet noodzakelijkerwijze een onderzoek worden ingesteld om de betrokkenen in de gelegenheid te stellen hun opmerkingen naar voren te brengen, die, indien ze gegrond zijn en door het comité worden aanvaard, dit laatste ertoe verplichten de opgemaakte plannen te herzien.
Dat alles vergt tijd.
Maar dat is een reden te meer om te pogen komaf te maken met al wat de afloop van de verrichtingen kan vertragen » (ibid., p. 11). « De aan de procedureregelen voorgestelde wijzigingen hebben tot doel te komen tot een procedure die de rechten van de verdediging eerbiedigt en tegelijk snel de [lees : en] doeltreffend is en verhindert dat gebeurlijke geschillen het normale verloop van de ruilverkavelingsverrichtingen belemmeren » (ibid., pp. 39-40).
B.8.2. De ruilverkaveling strekt ertoe, in het algemeen belang, te komen tot een betere exploitatie van de landeigendommen. De specifieke kenmerken van die operatie verantwoorden dat de wetgever heeft voorzien in bijzondere regels die op verschillende punten afwijken van het gemeen recht, teneinde de behandeling van de geschillen die ontstaan in het kader van de ruilverkavelingsverrichtingen te versnellen en aldus zo snel mogelijk rechtszekerheid te bieden.
Er dient daarbij rekening te worden gehouden met het feit dat de ruilverkaveling een complexe operatie uitmaakt waarbij een regeling betreffende één fase, die door bepaalde belanghebbenden als discriminerend wordt ervaren, een onderdeel vormt van een algehele regeling die kan voorzien in de door de overheid te bekostigen inrichtingswerken in het voordeel van de geruilkavelden.
B.8.3. De uitsluiting van het cassatieberoep tegen het vonnis dat door de vrederechter op grond van de artikelen 23 en 43 van de wet van 22 juli 1970 wordt gewezen, is relevant om het door de wetgever nagestreefde doel te verwezenlijken dat erin bestaat de procedure van de ruilverkaveling te versnellen teneinde de betrokkenen zo snel mogelijk rechtszekerheid te bieden.
B.8.4. De wetgever heeft daarbij erover gewaakt de rechten van verdediging van de belanghebbenden te eerbiedigen. Laatstgenoemden beschikken in elke belangrijke fase van de ruilverkaveling over de mogelijkheid om, ter gelegenheid van een openbaar onderzoek, hun bezwaren mee te delen (zie onder meer de artikelen 6, 21, 35 en 42 van de wet van 22 juli 1970). Het ruilverkavelingscomité onderzoekt die bezwaren en beslist daarover, na het advies van de commissie van advies te hebben gevraagd (artikelen 22, 35 en 42 van dezelfde wet).
Die commissie bestaat uit zes tot tien leden van wie twee leden betrokken eigenaars of vruchtgebruikers zijn en twee leden betrokken gebruikers zijn (artikel 15 van dezelfde wet). Indien het ruilverkavelingscomité het niet eens is met het gunstig advies van de commissie van advies betreffende één of meer bezwaren van een belanghebbende, dient het de betrokkene op te roepen om hem te horen (artikelen 22, 35 en 42 van dezelfde wet).
De in de artikelen 23 en 43 van de wet van 22 juli 1970 vermelde beslissingen van het ruilverkavelingscomité inzake de vaststelling van bepaalde waarden en vergoedingen kunnen vervolgens voor de vrederechter worden betwist, overeenkomstig de in die bepalingen neergelegde procedure. De in het geding zijnde bepalingen sluiten weliswaar uit dat, behoudens verzet, rechtsmiddelen tegen het vonnis van de vrederechter worden aangewend. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie beschikt echter wel over de mogelijkheid om zich te voorzien wegens machtsoverschrijding of in het belang van de wet.
De belanghebbenden blijven voorts gerechtigd om op basis van de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek een schadevergoeding te vorderen voor de schade die zij zouden bewijzen geleden te hebben door machtsmisbruik en machtsafwending of door een foutieve beslissing van het ruilverkavelingscomité. De bevoegde rechtbank is dan krachtens de haar door artikel 159 van de Grondwet opgedragen wettigheidscontrole bevoegd om na te gaan of dat comité zich van zijn taak heeft gekweten overeenkomstig de zorgvuldigheidsnormen die besloten zijn in de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
Bovendien kunnen de eindbeslissingen van het ruilverkavelingscomité, in zoverre het administratieve rechtshandelingen betreft, met een beroep voor de Raad van State worden bestreden.
B.8.5. Gelet op de specifieke en complexe aard van de ruilverkaveling en de door de wetgever nagestreefde doelstelling om de geruilkavelden zo snel mogelijk rechtszekerheid te verschaffen, en rekening houdende met de waarborgen die aan de belanghebbenden worden geboden om hun bezwaren te doen gelden en de beslissingen van het ruilverkavelingscomité te betwisten, doet de uitsluiting van het cassatieberoep tegen de vonnissen van de vrederechter op grond van de in het geding zijnde bepalingen niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de betrokkenen.
B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 23 en 43 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 8 mei 2019.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen