Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 oktober 2019

Uittreksel uit arrest nr. 22/2019 van 14 februari 2019 Rolnummer 6760 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 14, derde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Leuven. Het samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019204541
pub.
14/10/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 22/2019 van 14 februari 2019 Rolnummer 6760 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 14, derde lid, van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Leuven.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 26 oktober 2017 in zake L.P. tegen J.M. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 november 2017, heeft de Rechtbank van Koophandel te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt art. 14 derde lid Wet 8 augustus 1997 Faillissementswet voor zover het betrekking heeft op derdenverzet tegen een later vonnis waarbij de datum van staking van betaling wordt vervroegd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in combinatie met art. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, enerzijds doordat een belanghebbende derde in het faillissementsrecht anders behandeld wordt dan een belanghebbende derde in het gemeen recht of in het vennootschapsrecht, en anderzijds doordat het recht van tegenspraak niet afdoende wordt gewaarborgd ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 14 van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten bepaalt : « Ieder vonnis van faillietverklaring of ieder vonnis waarbij het tijdstip van staking van betaling wordt vastgesteld, is bij voorraad en op de minuut vanaf de uitspraak uitvoerbaar.

Tegen de vonnissen bedoeld in het eerste lid kan verzet worden gedaan door de verstekdoende partijen en derdenverzet door de belanghebbenden die daarbij geen partij zijn geweest.

Het verzet is slechts ontvankelijk indien het wordt gedaan binnen vijftien dagen na de betekening van het vonnis. Het derdenverzet is slechts ontvankelijk indien het wordt gedaan binnen vijftien dagen na de opneming van het uittreksel van het vonnis in het Belgisch Staatsblad.

De termijn om hoger beroep in te stellen tegen de vonnissen bedoeld in het eerste lid, is vijftien dagen te rekenen van de opneming in het Belgisch Staatsblad van het uittreksel bedoeld in artikel 38 of van de betekening van het vonnis, indien het hoger beroep door de gefailleerde is ingesteld ».

B.2. De faillissementswet is opgeheven met ingang van 1 mei 2018, maar is van toepassing gebleven op de lopende faillissementsprocedures (artikel 70 van de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten houdende invoeging van het Boek XX « Insolventie van ondernemingen », in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht).

Een soortgelijke bepaling als de bepaling vermeld in B.1 is thans opgenomen in artikel XX.108 van het Wetboek van economisch recht.

B.3. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de termijn om het derdenverzet in te dienen, meer bepaald tegen een vonnis waarbij het tijdstip van staking van betaling wordt vastgesteld. De gefailleerde wordt in beginsel geacht op te houden te betalen vanaf het vonnis van faillietverklaring, maar de rechtbank kan dat tijdstip vervroegen wanneer ernstige en objectieve omstandigheden ondubbelzinnig aangeven dat de betalingen voor het vonnis hebben opgehouden. De rechtbank kan ook bij een later vonnis beslissen het tijdstip van staking van betaling te wijzigen. Dat gebeurt op dagvaarding van de curators, betekend aan de gefailleerde, of op dagvaarding van iedere belanghebbende, betekend aan de gefailleerde en aan de curators, binnen zes maanden na de datum van het vonnis van faillietverklaring (artikel 12 van de faillissementswet).

De termijn om het derdenverzet in te dienen tegen een vonnis waarbij het tijdstip van staking van betaling wordt vastgesteld, bedraagt vijftien dagen na de opneming van het uittreksel van het vonnis in het Belgisch Staatsblad (artikel 14, derde lid, tweede zin, van de faillissementswet).

De gemeenrechtelijke termijn voor derdenverzet bedraagt dertig jaar (artikel 1128, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek), maar wanneer het vonnis aan de derde is betekend, moet die het derdenverzet instellen binnen drie maanden na de betekening (artikel 1129 van het Gerechtelijk Wetboek). Bovendien geldt voor bepaalde rechterlijke beslissingen in vennootschapsrechtelijke aangelegenheden een bijzondere termijn van zes maanden na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad om derdenverzet in te stellen (artikel 1128, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling verenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat het recht op een eerlijk proces waarborgt.

B.4. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.5. Het derdenverzet is een buitengewoon rechtsmiddel dat een rechtzoekende, die in zijn rechten wordt benadeeld door een rechterlijke beslissing waarbij hij geen partij was noch vertegenwoordigd was, toelaat zich te richten tot het rechtscollege dat de beslissing heeft gewezen teneinde die laatste te zijnen aanzien te laten vernietigen. Het maakt het de derde bij een rechtspleging mogelijk om de bewijskracht te zijnen aanzien van de beslissing waarbij hij geen partij was en die in het kader van een andere rechtspleging aan hem zou kunnen worden tegengesteld, aan te vechten.

Het heeft een facultatief karakter, zodat de derde die geen gebruik maakt van dat rechtsmiddel, niet het recht verliest om de niet-tegenstelbaarheid van de beslissing die zijn rechten aantast, aan te voeren door het daaraan verbonden wettelijk vermoeden van waarheid bij een latere rechtspleging om te keren (zie het arrest nr. 21/2017 van 16 februari 2017, B.4).

B.6. Het recht op toegang tot de rechter, dat een onderdeel is van het recht op een eerlijk proces, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, met name wat betreft het instellen van een rechtsmiddel. Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Dit zou het geval zijn wanneer de beperkingen geen wettig doel nastreven of indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel.

De verenigbaarheid van die beperkingen met het recht op toegang tot een rechterlijke instantie hangt af van de bijzonderheden van de in het geding zijnde procedure en wordt beoordeeld in het licht van het proces in zijn geheel.

Meer in het bijzonder zijn de regels betreffende de vormvoorschriften en termijnen om beroep in te stellen gericht op een goede rechtsbedeling en het weren van de risico's van rechtsonzekerheid. Die regels mogen de rechtzoekenden echter niet verhinderen de beschikbare rechtsmiddelen te doen gelden (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière t.

België, § § 35-37; 29 maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 69; 18 oktober 2016, Miessen t. België, § § 63-66; 17 juli 2018, Ronald Vermeulen t.

België, § 43).

B.7. Het vonnis van faillietverklaring en het latere vonnis dat de staking van betaling vaststelt, moeten door de griffier binnen vijf dagen na hun dagtekening bij uittreksel worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en moeten tevens door de curators binnen dezelfde termijn worden bekendgemaakt in minstens twee dagbladen of periodieke uitgaven met regionale spreiding (artikel 38, eerste lid, van de faillissementswet vóór de opheffing ervan bij de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten).

De bekendmaking in het Belgisch Staatsblad is het officiële middel waarmee de wetgever de daadwerkelijke toegang waarborgt tot de voormelde vonnissen. De datum van bekendmaking bij uittreksel van een vonnis in het Belgisch Staatsblad is bijgevolg de datum waarop de derden belanghebbenden worden geacht van dat vonnis kennis te hebben genomen. Hij vormt een relevant aanvangspunt om de beroepstermijn te doen ingaan.

B.8. Met de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten beoogde de wetgever een snelle en vlotte afwikkeling van de faillissementsprocedure teneinde het normale marktmechanisme zo weinig mogelijk te verstoren en teneinde de situatie van alle betrokkenen, en vooral van de schuldeisers, zo snel mogelijk uit te klaren (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, p. 29).

Die bekommernis van een snelle afwikkeling heeft betrekking op de faillissementsprocedure in haar geheel. De wetgever mocht daarom niet alleen het vonnis van faillietverklaring maar ook elk later vonnis dat het tijdstip van staking van betaling wijzigt aan een korte en eenvormige termijn voor derdenverzet onderwerpen.

B.9. Rekening houdend met de door de faillissementswet nagestreefde doelstellingen en met het specifieke karakter van de aangelegenheid die door die wet wordt geregeld, blijkt niet dat artikel 14, derde lid, tweede zin, ervan, doordat het inzake faillissementen afwijkt van de artikelen 1128 en 1129 van het Gerechtelijk Wetboek, op onevenredige wijze afbreuk doet aan de rechten van de betrokken partijen. De termijn van vijftien dagen na bekendmaking van het vonnis in het Belgisch Staatsblad waarin de voormelde zin voorziet, verhindert de rechtzoekende niet het buitengewone rechtsmiddel van derdenverzet tijdig in te stellen. Bovendien geldt ook in dat geval het algemene rechtsbeginsel dat de gestrengheid van de wet in geval van overmacht kan worden gemilderd, waarvan de in het geding zijnde wet niet is afgeweken.

B.10. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 14, derde lid, tweede zin, van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 14 februari 2019.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen

^