gepubliceerd op 08 maart 2019
Uittreksel uit arrest nr. 133/2018 van 11 oktober 2018 Rolnummer 6716 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1 van de wetten betreffende het personeel in Afrika, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 21 mei 1964, gesteld door het Hof Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 133/2018 van 11 oktober 2018 Rolnummer 6716 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1 van de wetten betreffende het personeel in Afrika, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 21 mei 1964, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 28 juni 2017Relevante gevonden documenten type arrest prom. 28/06/2017 pub. 03/07/2017 numac 2017012960 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Besluit van de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen van 28 juni 2017 houdende delegatie van beslissingsbevoegdheid in individuele asieldossiers aan de adjunct-commissarissen en bepaalde personeelsleden van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen die minimaal tot de A3-klasse behoren of door de Commissaris-generaal zijn aangesteld om tijdelijk een functie van niveau A3 waar te nemen sluiten in zake de Federale Pensioendienst tegen Katomba Etienne Mbiangandu Mukengeshayi, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 augustus 2017, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1 van de op 21.05.1964 gecoördineerde wetten betreffende het personeel in Afrika, in die zin geïnterpreteerd dat het het recht op een rustpensioen voorbehoudt aan personen van Belgische of Luxemburgse nationaliteit die waren benoemd in de hoedanigheid van leden van het beroepspersoneel van de kaders in Afrika, met uitsluiting van ' Belgen met Congolees statuut ', de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de context van de aanneming ervan B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 1, eerste lid, van de wetten betreffende het personeel in Afrika, gecoördineerd op 21 mei 1964, dat bepaalt : « Dit hoofdstuk is van toepassing op de personen van Belgische of Luxemburgse nationaliteit die vóór 30 juni 1960 waren benoemd in de hoedanigheid van leden van het beroepspersoneel der kaders in Afrika ».
B.1.2. Het verwijzende rechtscollege interpreteert die bepaling in die zin dat zij het recht op het rustpensioen waarin is voorzien bij de artikelen 9, § 2, en 10 van dezelfde wetten voorbehoudt aan de personen die de Belgische of Luxemburgse nationaliteit bezaten op het ogenblik waarop zij de diensten hebben verricht die in aanmerking worden genomen voor de toekenning van het pensioen en in die zin dat zij van het recht op dat pensioen de personen uitsluit die op hetzelfde ogenblik « Belgen met Congolees statuut » waren.
Het Hof onderzoekt de in het geding zijnde bepaling in die interpretatie.
B.2.1. De in het geding zijnde bepaling was, tot de coördinatie van 21 mei 1964, opgenomen in artikel 1 van de wet van 27 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/07/1961 pub. 09/12/1999 numac 1999000097 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop . - Duitse vertaling sluiten houdende sommige maatregelen ten gunste van het beroepspersoneel van de kaders van Afrika.
B.2.2. Die wet was ontworpen om het hoofd te bieden aan de gevolgen, voor die personeelsleden, van de gebeurtenissen die zich vanaf de maand juli 1960 in Congo hebben voorgedaan. Terwijl op het ogenblik van het soeverein worden van Congo de Belgische overheden hadden kunnen verwachten dat de moederlandse ambtenaren die hun functies in Afrika uitoefenden, geleidelijk en in de tijd gespreid naar het moederland zouden terugkeren, hebben de gebeurtenissen van juli 1960 in een korte tijdspanne geleid tot een plotse en massale terugkeer van die ambtenaren naar België. De wet van 27 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/07/1961 pub. 09/12/1999 numac 1999000097 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop . - Duitse vertaling sluiten had bijgevolg tot doel het lot van die personeelsleden te regelen (Parl. St., Kamer, B.Z. 1961, nr. 106/1, pp. 1-2) door een regeling in te stellen « ten gunste van de personeelsleden die zich in de onmogelijkheid bevinden hun loopbaan wegens de gebeurtenissen voort te zetten, [...] stelsel dat tegelijkertijd inhoudt én de toekenning van zekere geldelijke voordelen én een plan tot mildering ten hunnen opzichte van de regelen die met het oog op de aanwerving in de moederlandse openbare sector zijn voorzien » (ibid., p. 3).
B.2.3. Die wet omvatte derhalve talrijke bepalingen die tot doel hebben de herklassering in het Belgisch openbaar ambt te organiseren van de ambtenaren die plots en niet voorbereid naar het moederland zijn teruggekeerd. Zij voorzag ook in zekere geldelijke voordelen ten gunste van de ambtenaren van wie de loopbaan binnen het Bestuur in Afrika bij die gelegenheid was geëindigd.
B.2.4. In verband met de geldelijke voordelen wordt in de memorie van toelichting bij de wet van 27 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/07/1961 pub. 09/12/1999 numac 1999000097 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop . - Duitse vertaling sluiten vermeld : « Billijkheidshalve, hoort het, dat aan de leden van het beroepspersoneel der kaders van Afrika, die wegens de gebeurtenissen hun betrekking verloren, een pensioen of een als dusdanig geldende uitkering wordt toegekend voor de bewezen diensten. Dit pensioen of deze uitkering dient normaal in verhouding te zijn met de door de belanghebbende volbrachte diensttijd.
Anderzijds, wanneer de herklassering van alle leden van het beroepspersoneel in de moederlandse openbare sector onmogelijk is, beduidt dit geenszins dat de betrokkenen aan hun lot dienen overgelaten te worden. De Staat heeft, ten hunnen opzichte, de plicht hen onder zijn hoede te nemen en het hoort dat hij hen, althans gedurende een redelijke tijdspanne zijn geldelijke steun toezegt.
De duur van deze tijdspanne is nauw verbonden met de herklasseringsmoeilijkheden welke de belanghebbenden zuilen ondervinden en tevens met de rechten welke hen inzake pensioen zullen werden toegekend » (ibid., p. 3).
Ten gronde B.3.1. Het Hof wordt verzocht de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, te onderzoeken van het bij de in het geding zijnde bepaling in het leven geroepen verschil in behandeling tussen de leden van het beroepspersoneel van de kaders in Afrika die de Belgische of Luxemburgse nationaliteit bezaten op het ogenblik van de diensten die zij voor de Belgische Staat in Congo hebben verricht en diegenen die op hetzelfde ogenblik « Belgen met Congolees statuut » waren. De eersten, die hun Belgische of Luxemburgse nationaliteit hadden als gevolg van de moederlandse nationaliteitswetten, genieten het recht op het rustpensioen, terwijl de tweeden, die afkomstig zijn van de gekoloniseerde grondgebieden en die, krachtens het Koloniaal Charter van 18 oktober 1908, onder de bijzondere regeling werden gehouden van de wetten die het statuut van de kolonie regelden, hetzelfde recht niet genieten.
B.3.2. Uit de feiten van de zaak voor het verwijzende rechtscollege blijkt dat de vordering tot toekenning van een pensioen een persoon betreft die in België verblijft. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de situatie van de voormalige leden van het beroepspersoneel van de kaders in Afrika die, op het ogenblik van het indienen van het verzoek tot toelating tot het voordeel van het pensioen, regelmatig in België verblijven.
B.4.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.4.2. Het recht op het pensioen van loontrekkende of van openbaar ambtenaar is een subjectief recht van vermogensrechtelijke aard dat door artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens wordt beschermd (zie onder meer EHRM, 12 april 2006, Stec en anderen t. Verenigd Koninkrijk, § 55; 18 februari 2009, Andrejeva t. Letland, § 79).
B.5. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op het criterium van de nationaliteit van de ambtenaar die diensten heeft verricht als lid van het beroepspersoneel van de kaders in Afrika op het ogenblik dat hij deel uitmaakte van dat personeel. Een dergelijk criterium is objectief.
Het Hof dient te onderzoeken of het relevant is ten aanzien van de doelstelling van de in het geding zijnde bepaling. In dat opzicht dient rekening te worden gehouden met het feit dat enkel zeer sterke overwegingen een verschil in behandeling kunnen verantwoorden dat uitsluitend op de nationaliteit berust.
B.6.1. Het criterium van de nationaliteit van de ambtenaar op het ogenblik van het verrichten van de diensten kan, in de context van de aanneming van de voormelde wet van 27 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/07/1961 pub. 09/12/1999 numac 1999000097 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop . - Duitse vertaling sluiten, relevant worden geacht ten aanzien van het doel van de bepalingen van die wet waarbij wordt voorzien in de herklassering in het Belgisch openbaar ambt van de moederlandse ambtenaren die ervoor hadden gekozen een loopbaan in het openbaar ambt in de kolonie uit te bouwen en die plots verhinderd waren die loopbaan voort te zetten en verplicht waren naar België terug te keren en waarbij die herklassering wordt georganiseerd.
B.6.2. Daarentegen kan het criterium van de nationaliteit niet relevant worden geacht ten aanzien van de bepaling van dezelfde wet waarbij wordt voorzien in de toekenning van een rustpensioen aan de ambtenaren naar gelang van de verrichte diensten. De gebeurtenissen die zich in juli 1960 hebben voorgedaan, hebben immers ook gevolgen gehad voor de loopbaan van de ambtenaren van het Bestuur in Afrika die Belgen met Congolees statuut waren, en inzonderheid op hun recht op het rustpensioen. Hoewel het, te hunnen aanzien, niet vereist was te zorgen voor hun herklassering in het moederlands openbaar ambt, verantwoordt niets dat het recht op het rustpensioen dat zij, rekening houdend met de diensten die zij ten voordele van de Belgische kolonie hebben verricht, zouden hebben verkregen indien hun loopbaan normaal was kunnen verlopen, hun wordt ontzegd.
B.6.3. De memorie van toelichting bij de wet van 27 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/07/1961 pub. 09/12/1999 numac 1999000097 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop . - Duitse vertaling sluiten vermeldt : « België heeft ten overstaan van de ambtenaren die zijn [zaak] in Afrika hebben gediend, morele verplichtingen waaraan het zich kan noch mag onttrekken. [...] Het gaat, inderdaad, in ieder geval op zich zelf, om personen die, krachtens een akte van de Uitvoerende Macht, in een openbaar ambt worden benoemd teneinde, onder statuut, een loopbaan te voleindigen aan het einde van dewelke zij normaal zouden geroepen zijn om van een rustpensioen ten laste van de openbare Schatkist te genieten » (Parl.
St., Kamer, B.Z. 1961, nr. 106/1, pp. 2-3).
B.7.1. In de interpretatie volgens welke de nationaliteitsvoorwaarde waarin is voorzien bij artikel 1 van de wetten betreffende het personeel in Afrika, gecoördineerd op 21 mei 1964, van toepassing is op de bepalingen van die wet met betrekking tot het recht op het rustpensioen, zodat zij het recht op pensioen ontzegt aan de leden van het beroepspersoneel van de kaders in Afrika die destijds Belgen met Congolees statuut waren en die op het ogenblik van de toekenning van het voordeel van het pensioen in België verblijven, dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.
B.7.2. Het Hof doet echter opmerken dat de in het geding zijnde bepaling een andere interpretatie kan krijgen, volgens welke de nationaliteitsvoorwaarde enkel van toepassing is op de bepalingen die de herklassering, in het Belgisch openbaar ambt, organiseren van de leden van het personeel in Afrika bij hun terugkeer naar België ten gevolge van de gebeurtenissen van 1960 en niet op de bepalingen met betrekking tot het recht op het rustpensioen waarin is voorzien bij dezelfde wetten.
In die interpretatie doet de in het geding zijnde bepaling niet het in de prejudiciële vraag aangeklaagde verschil in behandeling ontstaan, zodat die ontkennend dient te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 1 van de wetten betreffende het personeel in Afrika, gecoördineerd op 21 mei 1964, in die zin geïnterpreteerd dat het de Belgen met Congolees statuut die benoemd zijn als leden van het beroepspersoneel van de kaders in Afrika, uitsluit van het rustpensioen waarin is voorzien bij de artikelen 9, § 2, en 10 van dezelfde wetten, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat zij de Belgen met Congolees statuut die benoemd zijn als leden van het beroepspersoneel van de kaders in Afrika, niet uitsluit van het rustpensioen waarin is voorzien bij de artikelen 9, § 2, en 10 van dezelfde wetten, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 11 oktober 2018.
De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut F. Daoût