Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 september 2018

Uittreksel uit arrest nr. 56/2018 van 17 mei 2018 Rolnummer 6619 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 187, § 6, 1°, en § 9, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 83 van de wet van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018203593
pub.
04/09/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 56/2018 van 17 mei 2018 Rolnummer 6619 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 187, § 6, 1°, en § 9, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 15 februari 2017 in zake het openbaar ministerie tegen I.H., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 februari 2017, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 187, § § 6, 1°, en 9, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag van New York inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre het het onderzoek van het verzet afhankelijk maakt van de noodzaak voor de eiser in verzet om zich op een wettige reden te beroepen, waarbij de toetsing van het gerecht in hoger beroep wordt ingeperkt wanneer bij dat gerecht grieven aanhangig worden gemaakt met betrekking tot die procedurele voorwaarde die op discretionaire wijze door de eerste rechter werd beoordeeld ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 187 van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, bepaalt : « [...] § 6. Het verzet wordt als ongedaan beschouwd : 1° indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter; [...] § 9. Tegen de beslissing die op verzet is gewezen staat hoger beroep open of, indien zij gewezen is in hoger beroep, cassatieberoep.

Hoger beroep tegen de beslissing die het verzet als ongedaan beschouwt, houdt in dat de grond van de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter in hoger beroep, ook al is er geen hoger beroep ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis. [...] ».

B.2. Het verwijzende rechtscollege stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van de voormelde bepaling met de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, aangezien die bepaling, enerzijds (eerste onderdeel van de prejudiciële vraag), het onderzoek van het verzet afhankelijk maakt van de noodzaak voor de eiser in verzet om zich op een « wettige reden » te beroepen, waarbij, anderzijds (tweede onderdeel van de prejudiciële vraag), de toetsing van het gerecht in hoger beroep wordt ingeperkt wanneer bij dat gerecht grieven aanhangig worden gemaakt met betrekking tot die procedurele voorwaarde die op « discretionaire wijze » door de eerste rechter werd beoordeeld.

Ten aanzien van het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag B.3. Bij zijn arrest nr. 148/2017 van 21 december 2017 heeft het Hof geoordeeld : « B.31.1. Het bestreden artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten vervangt de regeling inzake het verzet tegen een bij verstek uitgesproken strafvonnis, zoals neergelegd in artikel 187 van het Wetboek van strafvordering. Met die nieuwe regeling beoogt de wetgever ' het codificeren, vereenvoudigen en rationaliseren van de verzetprocedure, zonder daarbij het recht op een tweede aanleg te beperken ' (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 72).

B.31.2 De grieven van de verzoekende partijen zijn gericht tegen het nieuwe artikel 187, § 6, van het Wetboek van strafvordering, dat bepaalt : ' Het verzet wordt als ongedaan beschouwd : 1° indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter;2° indien de eiser in verzet nogmaals verstek laat gaan bij zijn verzet, en dat in alle gevallen, ongeacht de redenen voor de opeenvolgende verstekken en zelfs indien het verzet reeds ontvankelijk werd verklaard '. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die bepaling.

B.32.1. Het verzet is een gewoon rechtsmiddel dat openstaat voor de partij die bij verstek is veroordeeld teneinde vanwege het rechtscollege dat bij verstek heeft geoordeeld, een nieuwe beslissing na een contradictoir debat te verkrijgen.

Het wezen en de doelstelling zelf van het verzet bestaan erin de persoon de mogelijkheid te bieden ten volle zijn rechten van verdediging uit te oefenen, die als gevolg van zijn niet-verschijnen mogelijkerwijze niet alle elementen van een zaak kent of zich daarover althans niet nader heeft kunnen verklaren.

B.32.2. Het ' ongedaan verzet ' houdt in dat het verzet ontvankelijk is maar als vervallen wordt beschouwd, met als gevolg dat het verstekvonnis waartegen verzet was ingesteld, onaangetast blijft (Cass., 18 november 2003, Arr. Cass., 2003, nr. 576). Het betreft een bijzondere sanctie die wegens welbepaalde omstandigheden die verband houden met de houding van de verzetdoende partij, wordt opgelegd.

De beslissing die het verzet ongedaan verklaart, heeft tot gevolg dat het rechtscollege dat bij verstek uitspraak deed, de zaak niet opnieuw moet beoordelen in het kader van een verzetsprocedure. De bij verstek gewezen beslissing blijft bestaan en is enkel nog vatbaar voor hoger beroep of, indien zij is gewezen in hoger beroep, voor cassatieberoep.

B.32.3. Vóór de opheffing ervan bij de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, werd het ' ongedaan verzet ' geregeld in artikel 188 van het Wetboek van strafvordering, dat bepaalde dat het verzet als ongedaan wordt beschouwd indien de verzetdoende partij of haar raadsman niet verschijnt op de eerste nuttige zitting na het aantekenen van het verzet.

Bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten heeft de wetgever de sanctie van ' ongedaan verzet ' uitgebreid tot nieuwe hypotheses. Die uitbreiding wordt verantwoord door de vaststelling dat ' bij de huidige stand van zaken [...] van de verzetprocedure misbruik [wordt] gemaakt door bepaalde beklaagden in wiens geval het verstek ofwel te wijten is aan hun eigen onachtzaamheid ofwel ingezet wordt als vertragingsmanoeuvre in hun verdedigingsstrategie, met het oog op een overschrijding van de redelijke termijn of zelfs een verjaring van het misdrijf waarvoor zij worden vervolgd. Aangezien het verzet in eerste aanleg en in hoger beroep is toegelaten, komt het voor dat een zaak vier keer wordt behandeld ' (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 73). Voorts dient die uitbreiding ' de belangen van de slachtoffers, die vaak ontmoedigd zijn door de verplichting om de debatten herhaaldelijk te volgen, met tijdverlies en uitgaven voor erelonen tot gevolg ' (ibid., p. 72).

Krachtens het bestreden artikel 187, § 6, van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, wordt het verzet in twee gevallen als ' ongedaan ' beschouwd : enerzijds, wanneer de eiser in verzet, in zoverre hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter (1°), en, anderzijds, indien de eiser in verzet nogmaals verstek laat gaan bij zijn verzet, en dat in alle gevallen, ongeacht de redenen voor de opeenvolgende verstekken en zelfs indien het verzet reeds ontvankelijk werd verklaard (2°).

B.33. Uit de uiteenzetting van de middelen blijkt dat het Hof de bestaanbaarheid dient te onderzoeken van de woorden ' wettige reden van verschoning ' en ' waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter ', die worden gebruikt in het bestreden artikel 187, § 6, 1°, van het Wetboek van strafvordering, met het wettigheidsbeginsel in strafzaken, zoals gewaarborgd bij de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Voorts dient het Hof de bestaanbaarheid te onderzoeken van artikel 187, § 6, van het Wetboek van strafvordering met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de aangevoerde verdragsbepalingen en met de algemene rechtsbeginselen, doordat het zou voorzien in een discriminerende beperking van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen. Vermits het onderzoek van die grief afhangt van de draagwijdte van de bestreden bepaling, dient de eerstgenoemde grief vooreerst te worden onderzocht.

B.34.1. Artikel 12, tweede lid, van de Grondwet bepaalt : ' Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft '.

Artikel 14 van de Grondwet bepaalt : ' Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet '.

Artikel 7.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : ' Niemand kan worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was '.

B.34.2. In zoverre het het wettigheidsbeginsel in strafzaken waarborgt, heeft artikel 7.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens een draagwijdte die analoog is aan de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet.

B.34.3. Uit die bepalingen vloeit voort dat de strafwet moet worden geformuleerd in bewoordingen op grond waarvan eenieder, op het ogenblik waarop hij een gedrag aanneemt, kan uitmaken of dat gedrag al dan niet strafbaar is en de mogelijkerwijs op te lopen straf kan kennen. De beginselen van wettigheid en voorspelbaarheid zijn van toepassing op de hele strafrechtspleging. De voormelde bepalingen willen aldus elk risico van willekeurig optreden vanwege de uitvoerende of de rechterlijke macht uitsluiten bij het vaststellen en toepassen van de straffen.

Het wettigheidsbeginsel in strafzaken gaat niet zover dat het de wetgever ertoe verplicht elk aspect van de strafbaarstelling, van de straf of van de strafrechtspleging zelf te regelen. Meer bepaald staat het niet eraan in de weg dat de wetgever aan de rechter of aan het openbaar ministerie een beoordelingsbevoegdheid toekent. Er dient immers rekening te worden gehouden met het algemene karakter van de wettelijke bepalingen, de uiteenlopende situaties waarop zij van toepassing zijn en de evolutie van de gedragingen die zij bestraffen.

B.34.4. Te dezen is niet de wettigheid van de strafbaarstelling of van de straf in het geding, maar die van de strafrechtspleging.

De vereiste van voorspelbaarheid van de strafrechtspleging waarborgt elke burger dat tegen hem enkel een opsporingsonderzoek, een gerechtelijk onderzoek en een vervolging kunnen worden ingesteld volgens een bij de wet vastgestelde procedure waarvan hij vóór de aanwending ervan kennis kan nemen.

B.35.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepaling blijkt dat de wetgever de misbruiken van de verzetsprocedure heeft willen tegengaan door de beperking van de mogelijkheid om tegen een verstekvonnis verzet aan te tekenen, zonder daarbij afbreuk te doen aan het recht van de partijen om te worden gehoord, dat deel uitmaakt van het recht op een eerlijk proces, en de vereisten die ter zake worden gesteld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, pp. 72-80).

B.35.2. Door in het bestreden artikel 187, § 6, 1°, van het Wetboek van strafvordering te bepalen dat het verzet als ongedaan wordt beschouwd indien het verstek noch door ' overmacht ', noch door een ' wettige reden van verschoning ' wordt gerechtvaardigd, heeft de wetgever bewust een ruime beoordelingsvrijheid aan de rechter gelaten (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 80). De wetgever wenste immers te waarborgen dat, overeenkomstig de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ' het verzet effectief blijft voor de niet verschenen beklaagden die geen afstand hebben gedaan van te verschijnen en zich te verdedigen, en evenmin de intentie hadden zich te onttrekken aan het recht ' (ibid., p. 79).

De parlementaire voorbereiding vermeldt inzake de begrippen ' overmacht ' en ' wettige reden van verschoning ' : ' In de notie overmacht kunnen twee soorten situaties vervat zijn : - De gevallen waarbij de beklaagde geen kennis had van de dagvaarding, waardoor hij aanwezig noch vertegenwoordigd was op de terechtzitting; - De gevallen waarbij de beklaagde kennis had van de dagvaarding en geen afstand wenste te doen van zijn recht om aanwezig of vertegenwoordigd te zijn, maar zijn aanwezigheid of vertegenwoordiging belet werd door een geldige reden buiten zijn wil om.

Het voornoemde wetsvoorstel van 15 mei 2000, ingediend door de heren Bourgeois, Van Hoorebeke en Erdman, verbond de ontvankelijkheid van het verzet aan het bewijs van een gerechtvaardigd verstek wegens overmacht. Die piste werd uiteindelijk verlaten omdat overmacht als notie te vaag werd geacht. De vrees bestond aldus dat de uitlegging van die notie aanleiding zou geven tot eindeloze discussies (zie Gedr.

St., Kamer, gewone zitting 2002-2003, nr. 50-0651/004, blz. 6 en 11).

Om dat te voorkomen, wordt voorgesteld om overmacht uit te breiden met de gevallen waarin de beklaagde een reden opgeeft die als geldig wordt erkend door het rechtscollege waarvoor hij is opgeroepen. In de UG-studie was trouwens gewag gemaakt van de notie verschoning (blz. 158, § 709). Overigens is de wettige reden van verschoning als notie reeds opgenomen in artikel 630, tiende en elfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met betrekking tot het herstel.

De benadering waarbij overmacht en de geldige reden worden gecombineerd, is verwant aan de benadering in het Franse recht, die verzet toelaat in zowel de situaties waar de verdachte effectief geen kennis heeft gehad van de regelmatige dagvaarding die niet aan de persoon is betekend (een geval dat bij ons onder overmacht zou vallen) als de situaties waar de dagvaarding regelmatig betekend was aan de persoon, maar een verschoning die als geldig is erkend door het rechtscollege waarvoor de niet verschenen partij is opgeroepen zijn afwezigheid rechtvaardigt (artikelen 410 tot 412 van de Code de procédure pénale français) ' (ibid., pp. 79-80).

Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt dat het begrip ' wettige reden van verschoning ' aldus moet worden geïnterpreteerd dat het de gevallen omvat die geen overmacht uitmaken en waarin de verzetdoende partij kennis had van de dagvaarding, maar een reden aanvoert waaruit blijkt dat haar afwezigheid niet was ingegeven door de wens om afstand te doen van haar recht om te verschijnen en zich te verdedigen, noch om zich te onttrekken aan het gerecht.

Het begrip ' wettige reden van verschoning ' is voldoende duidelijk en rechtszeker en doet geen afbreuk aan het strafrechtelijk wettigheidsbeginsel.

B.35.3. Aan het voorgaande wordt geen afbreuk gedaan door de vermelding in het bestreden artikel 187, § 6, 1°, dat ' het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter '. Die vermelding bevestigt louter de algemene regel dat de rechter, bij gebrek aan dwingende beoordelingscriteria die in de wet zijn opgenomen, op onaantastbare wijze over die punten oordeelt, zij het dat de rechter daarbij gebonden is door de gebruikelijke betekenis van de begrippen ' overmacht ' en ' wettige reden van verschoning ', zoals die door de wetgever werd verduidelijkt.

Het komt het Hof van Cassatie toe om erover te waken dat die begrippen niet willekeurig worden ingevuld en om na te gaan of de rechter uit de feiten wettig heeft kunnen afleiden dat er al dan niet sprake was van overmacht of van een wettig reden van verschoning.

B.35.4. Het bestreden artikel 187, § 6, 1°, van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, schendt bijgevolg niet de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.36.1. De verzoekende partijen voeren voorts aan dat artikel 187, § 6, van het Wetboek van strafvordering afbreuk doet aan de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met de algemene rechtsbeginselen inzake het recht op een eerlijk proces, de eerbiediging van de rechten van verdediging, het recht op toegang tot de rechter en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, in zoverre het de mogelijkheid om verzet aan te tekenen beperkt.

Die bepaling zou discriminerend zijn, in zoverre zij ertoe leidt dat de beklaagde die verstek heeft laten gaan in de procedure waarbij uitspraak wordt gedaan over de strafvordering op dezelfde wijze wordt behandeld als de veroordeelde die verstek heeft laten gaan in de procedure strekkende tot herstel in eer en rechten. Krachtens de bestreden bepaling, respectievelijk krachtens artikel 630 van het Wetboek van strafvordering dienen beiden een wettige reden van verschoning aan te voeren ter rechtvaardiging van hun afwezigheid ter zitting. Er zouden nochtans wezenlijke verschillen tussen beide categorieën van personen bestaan die zich zouden verzetten tegen de voormelde gelijke behandeling.

B.36.2. Anders dan wat de verzoekende partij in de zaak nr. 6498 aanvoert, bevatten de aangevoerde grondwets- en verdragsbepalingen geen standstill-verplichting.

B.37. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden, houdt op zich geen discriminatie in. Hetzelfde geldt voor de identieke behandeling die voortvloeit uit de toepassing van dezelfde procedureregels in verschillende omstandigheden. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien de verschillende of identieke behandeling die voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.38.1. Artikel 13 van de Grondwet houdt een recht in op toegang tot de bevoegde rechter. Dat recht wordt eveneens gewaarborgd bij artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, bij artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en bij een algemeen rechtsbeginsel.

Artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgt voor personen van wie de rechten en vrijheden vermeld in dat Verdrag zijn geschonden, een recht op daadwerkelijke rechtshulp voor een nationale instantie.

B.38.2. De verschijning van een beklaagde is van kapitaal belang, zowel wegens het recht van die laatste om te worden gehoord als wegens de noodzaak de juistheid van zijn verklaringen te controleren en ze te confronteren met de beweringen van het slachtoffer, wiens belangen moeten worden beschermd, alsook met die van de getuigen (EHRM, 23 november 1993, Poitrimol t. Frankrijk, § 35; 13 februari 2001, Krombach t. Frankrijk, § 84; 14 juni 2001, Medenica t. Zwitserland, § 54; 13 januari 2011, Drakos t. Griekenland, § 35).

Indien het nationaal recht het verloop van een proces toelaat niettegenstaande de afwezigheid van de beschuldigde, moet die later kunnen verkrijgen dat een rechtscollege opnieuw, na hem te hebben gehoord, uitspraak doet over de gegrondheid van de beschuldiging, zowel in feite als in rechte, wanneer niet vaststaat dat hij heeft afgezien van zijn recht om te verschijnen en zich te verdedigen, noch dat hij de bedoeling heeft gehad zich aan het gerecht te onttrekken (EHRM, grote kamer, 1 maart 2006, Sejdovic t. Italië, § 82; 1 maart 2011, Faniel t. België, § 26). Het vermag niet aan de beschuldigde toe te komen te moeten bewijzen dat hij zich niet aan het gerecht wou onttrekken of dat zijn afwezigheid door een geval van overmacht werd verklaard. Tegelijkertijd staat het de nationale overheden vrij te beoordelen of de verschoningsgronden die door de beschuldigde zijn verstrekt om zijn afwezigheid te verantwoorden, geldig waren dan wel of de bij het dossier gevoegde elementen het mogelijk maakten te besluiten dat zijn afwezigheid onafhankelijk was van zijn wil (EHRM, Sejdovic t. Italië, voormeld, § 88).

De wetgever moet onverantwoorde niet-verschijningen kunnen ontraden, op voorwaarde dat de sancties niet onevenredig blijken te zijn en dat de beklaagde niet het recht op de bijstand van een raadsman wordt ontzegd (EHRM, Sejdovic t. Italië, voormeld, § 92).

B.39.1. Uit de in B.32.3 en B.35 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever misbruiken van de verzetsprocedure heeft willen vermijden, zonder daarbij afbreuk te doen aan de vereisten die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake het recht op toegang tot de rechter worden gesteld. Om die reden heeft de wetgever bepaald dat enkel in de twee gevallen die worden beoogd in de bestreden bepaling het verzet als ongedaan wordt beschouwd.

B.39.2. Wat de in artikel 187, § 6, 1°, van het Wetboek van strafvordering geviseerde situatie betreft, dient - opdat het verzet als ongedaan kan worden beschouwd - allereerst vast te staan dat de verzetdoende partij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan. Het komt aan de vervolgende of de burgerlijke partij toe dat bewijs te leveren; op de beklaagde rust ter zake geen enkele bewijslast (Cass., 17 januari 2017, P.16.0989.N). Die kennisname moet bovendien met zekerheid vaststaan; er mag geen enkele redelijke twijfel over bestaan.

Vervolgens kan het verzet slechts ongedaan worden verklaard indien de verzetdoende partij ' geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging '. Zoals in B.35 is vermeld, moet die voorwaarde, overeenkomstig de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, aldus worden geïnterpreteerd dat ' het verzet effectief blijft voor de niet verschenen beklaagden die geen afstand hebben gedaan van te verschijnen en zich te verdedigen, en evenmin de intentie hadden zich te onttrekken aan het recht ' (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 79). Het volstaat dat de verzetdoende partij ' gewag maakt ' van overmacht of van een wettige reden van verschoning, en dus dat zij het bestaan van die reden voldoende aannemelijk maakt, zonder dat zij daarvan het bewijs dient te leveren.

Slechts in zoverre aan die cumulatieve voorwaarden is voldaan, en aldus vaststaat dat de beklaagde afstand heeft gedaan van het recht te verschijnen en zich te verdedigen dan wel de intentie had zich aan het gerecht te onttrekken, wordt het verzet als ongedaan beschouwd.

B.39.3. Krachtens artikel 187, § 6, 2°, van het Wetboek van strafvordering wordt het verzet eveneens als ongedaan beschouwd indien de verzetdoende partij nogmaals verstek laat gaan bij zijn verzet, en dat in alle gevallen, ongeacht de redenen voor de opeenvolgende verstekken en zelfs indien het verzet reeds ontvankelijk werd verklaard. Die situatie werd reeds gedeeltelijk geviseerd bij het vroegere artikel 188 van het Wetboek van strafvordering, namelijk in zoverre het een afwezigheid op de eerste nuttige terechtzitting na het aantekenen van het verzet betrof, en werd bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten uitgebreid tot alle afwezigheden van de verzetdoende partij in de verzetsprocedure.

Het kan worden verantwoord dat een afwezigheid ter terechtzitting met meer gestrengheid wordt beoordeeld ten aanzien van een partij die reeds verstek heeft laten gaan en die door verzet aan te tekenen zelf het initiatief heeft genomen om vanwege het rechtscollege dat bij verstek heeft geoordeeld, een nieuwe beslissing na een contradictoir debat te verkrijgen.

Bovendien geldt ook in dat geval het algemene rechtsbeginsel dat de gestrengheid van de wet in geval van overmacht kan worden gemilderd, waarvan de bestreden wet niet is afgeweken. Zoals ook in de parlementaire voorbereiding wordt bevestigd, kan het verzet bijgevolg niet als ongedaan worden beschouwd indien de afwezigheid van de verzetdoende partij in de verzetsprocedure door overmacht kan worden gerechtvaardigd (Parl. St., 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 81, en DOC 54-1418/005, pp. 110-111).

B.39.4. Onder voorbehoud dat het op de wijze vermeld in B.39.2 en B.39.3 wordt geïnterpreteerd, doet artikel 187, § 6, van het Wetboek van strafvordering niet op onevenredige wijze afbreuk aan het recht van de beklaagde op toegang tot de rechter.

B.40. Onder dat voorbehoud zijn de middelen die zijn gericht tegen het voormelde artikel 187, § 6, van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, niet gegrond ».

B.4. Om dezelfde redenen en onder voorbehoud van de in B.39.2 en B.39.3 van het voormelde arrest vermelde interpretatie, is artikel 187, § 6, 1°, van het Wetboek van strafvordering niet onbestaanbaar met de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet.

Het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag B.5.1. Aan het Hof wordt ook gevraagd of de in het geding zijnde bepalingen bestaanbaar zijn met de in B.2 vermelde referentienormen, in zoverre die bepalingen de toetsing van het gerecht in hoger beroep zouden inperken wanneer bij dat gerecht grieven aanhangig worden gemaakt met betrekking tot de procedurele voorwaarde van de noodzaak voor de eiser in verzet om zich op een « wettige reden van verschoning » te beroepen, voorwaarde « die op discretionaire wijze door de eerste rechter werd beoordeeld ».

B.5.2. Volgens de verwijzende rechter kunnen de in het geding zijnde bepalingen niet alleen discriminerende situaties tussen rechtzoekenden doen ontstaan, « maar ook afbreuk doen aan de voorzienbaarheid van de strafrechtspleging en waarbij tevens de toetsing, door het gerecht in hoger beroep, van de voorwaarde met betrekking tot de ' wettige reden van verschoning ' en van de doeltreffendheid die het rechtsmiddel van het verzet in de regel dient te hebben, wordt ingeperkt » wanneer de zaak bij dat gerecht aanhangig wordt gemaakt.

B.6.1. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten wordt vermeld : « Er wordt voorgesteld de notie van ongedaan gemaakt verzet - en niet de notie van onontvankelijk verzet - uit te breiden om de misbruiken van de verzetprocedure tegen te gaan.

De notie van ongedaan gemaakt verzet is in zekere zin een onontvankelijkheid ex nunc, waarvan de reden aan de orde is nadat een ontvankelijk verzet is aangetekend.

Thans is het verzet ongedaan indien de eiser in verzet niet persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt op de eerste terechtzitting waarop een ontvankelijk verzet is vastgesteld.

Bijzonder scrupuleuze rechters zijn zelfs van oordeel dat, zo die terechtzitting niet de eerste mogelijke terechtzitting is, zoals de wet bepaalt, zij een verzet niet als ongedaan kunnen beschouwen.

De uitbreiding van de notie van ongedaan gemaakt verzet biedt het voordeel van de duidelijkheid.

Door de onontvankelijkheid van het verzet is het zeker dat het vonnis of arrest bij verstek de strafvordering en eventueel de burgerlijke vordering heeft beëindigd, en dat dit vonnis of arrest definitief is (R. Verstraeten, Handboek strafvordering, 4de volledige herziene uitgave, Antwerpen, Maklu, 2005, nr. 2348, blz. 1089).

Tegen een beslissing van onontvankelijkheid kan hoger beroep worden ingesteld. Het onderwerpt in beginsel enkel de regelmatigheid van de beslissing van onontvankelijkheid aan de hogere rechter. Als wordt vastgesteld dat de onontvankelijkheidsverklaring in eerste aanleg onterecht was zal ook in beroep uitspraak worden gedaan over de grond van de zaak (ibid., nr. 2352, blz. 1091).

Door de ongedaanverklaring wordt het verzet als vervallen beschouwd met als gevolg dat het vonnis waartegen verzet was ingesteld, onaangetast blijft. Door het hoger beroep tegen het vonnis van de ongedaanverklaring wordt aan de appelrechter zowel de beslissing van ongedaanverklaring als de beslissing op verstek onderworpen (ibid., nr. 2355-2356, blz. 1092-1093 - beginsel opgenomen in art. 187, § 9, tweede lid).

De verwarring over het voorwerp van het hoger beroep wordt aldus voorkomen.

De algemene regel dat het verzet de eiser in verzet niet kan schaden, blijft van toepassing : zo kan de rechter in hoger beroep de situatie van de beklaagde in strafzaken enkel verzwaren ingeval het openbaar ministerie achtereenvolgens hoger beroep heeft ingesteld tegen de verstekvonnissen en tegen de op verzet gewezen vonnissen » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, pp. 78-79).

B.6.2. Bij het rechtscollege waarbij hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis waarbij het verzet als ongedaan wordt beschouwd, worden dus zowel de beslissing waarbij het verzet als ongedaan wordt beschouwd als het bij verstek gewezen vonnis aanhangig gemaakt.

Zonder dat het zich kan uitspreken over de beoordeling, door de eerste rechter, van de overmacht of van de wettige reden van verschoning, waarvan de erkenning aan het soevereine oordeel van de eerste rechter onderworpen blijft, wordt de grond van de zaak aanhangig gemaakt bij het gerecht in hoger beroep.

B.7. Uit de voormelde motieven van het arrest nr. 148/2017 blijkt dat de wetgever misbruiken van de verzetsprocedure heeft willen vermijden, zonder daarbij afbreuk te doen aan de vereisten die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake het recht op toegang tot een rechter worden gesteld. Onder voorbehoud dat het op de in B.39.2 en B.39.3 van dat arrest aangegeven wijze wordt geïnterpreteerd, doet artikel 187, § 6, van het Wetboek van strafvordering niet op onevenredige wijze afbreuk aan dat recht.

Hetzelfde geldt voor paragraaf 6, 1°, juncto paragraaf 9 van hetzelfde artikel. Door te bepalen dat de grond van de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter in hoger beroep, waarborgt artikel 187, § 9, aan diegene die is veroordeeld bij een vonnis waarbij zijn verzet als ongedaan werd beschouwd, dat hij de mogelijkheid behoudt om opnieuw te worden berecht en een nieuwe beslissing over de strafvordering te verkrijgen. De wetgever vermocht dan ook te oordelen dat een ontstentenis van beslissing door het gerecht in hoger beroep over de reden voor het niet verschijnen niet op discriminerende wijze afbreuk deed aan het recht op een eerlijk proces.

B.8. Uit het voorgaande vloeit voort dat het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 187, § 6, 1°, en § 9, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, schendt niet de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, onder voorbehoud van de in B.4 en B.7 vermelde interpretatie.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 mei 2018.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^