Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 juli 2018

Uittreksel uit arrest nr. 17/2018 van 7 februari 2018 Rolnummer 6632 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 10, § 1, en 88 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018203153
pub.
09/07/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 17/2018 van 7 februari 2018 Rolnummer 6632 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 10, § 1, en 88 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (thans de artikelen 64, § 1, en 152 van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten betreffende de verzekeringen), artikel 1315 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Politierechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en F. Daoût, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 1 maart 2017 in zake de nv « AG Insurance » tegen J.C. en F.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 maart 2017, heeft de Politierechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 88 van de Wet op de Landverzekeringsovereenkomsten (het huidige artikel 152 van de wet van 4.4.2014 betreffende de verzekeringen), 10, § 1, van de Wet op de Landverzekeringsovereenkomsten (het huidige artikel 64, § 1 van voormelde wet van 4.4.2014), 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voor zover er betreffende de verplichting van de verzekeraar om in geval van verhaal een schriftelijk en ondertekend bewijs te leveren dat hij zich in de overeenkomst het welbepaald recht van verhaal waarop hij zich steunt heeft voorbehouden, een onderscheid gemaakt wordt tussen de toepassing ervan inzake de verzekeringsovereenkomsten die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekken bij het gebruik van een motorrijtuig en de andere aansprakelijkheidsverzekeringen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. In de versie die van toepassing is op het bodemgeschil, bepaalde artikel 10, § 1, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst : « Bewijs en inhoud van de overeenkomst. § 1. Onder voorbehoud van de bekentenis en de eed, en ongeacht het bedrag van de verbintenissen, worden de verzekeringsovereenkomst alsook de wijzigingen ervan tussen partijen door geschrift bewezen.

Geen enkel bewijs door getuigen of door vermoedens tegen en boven de inhoud van het geschrift is toegelaten.

Indien evenwel een begin van bewijs door geschrift wordt geleverd, is het bewijs door getuigen of vermoedens toegelaten.

Artikel 1328 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de verzekeringsovereenkomst of op de wijzigingen ervan ».

In de versie die van toepassing is op het bodemgeschil, bepaalde artikel 88 van de wet van 25 juni 1992 : « Recht van verhaal van de verzekeraar op de verzekeringnemer.

De verzekeraar kan zich, voor zover hij volgens de wet op de verzekeringsovereenkomst de prestaties had kunnen weigeren of verminderen, een recht van verhaal voorbehouden tegen de verzekeringnemer en, indien daartoe grond bestaat, tegen de verzekerde die niet de verzekeringnemer is.

De verzekeraar is op straffe van verval van zijn recht van verhaal verplicht de verzekeringnemer of, in voorkomend geval, de verzekerde die niet de verzekeringnemer is, kennis te geven van zijn voornemen om verhaal in te stellen zodra hij op de hoogte is van de feiten waarop dat besluit gegrond is.

De Koning kan het recht van verhaal beperken in de gevallen en in de mate die Hij bepaalt ».

Die bepalingen werden opgeheven bij artikel 347 van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten betreffende de verzekeringen. Artikel 64, § 1, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten betreffende de verzekeringen is evenwel gelijkluidend aan het voormelde artikel 10, § 1, van de wet van 25 juni 1992, en artikel 152 van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten was, vóór de wijziging ervan bij artikel 77 van de wet van 29 juni 2016 houdende diverse bepalingen inzake Economie, gelijkluidend aan het voormelde artikel 88 van de wet van 25 juni 1992.

B.1.2. Artikel 1315 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan daarvan bewijzen.

Omgekeerd moet hij die beweert bevrijd te zijn, het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht ».

Artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Iedere partij moet het bewijs leveren van de feiten die zij aanvoert ».

B.1.3. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen bepaalt : « De overeenkomsten betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen moeten beantwoorden aan de bepalingen van de bij dit besluit gevoegde modelovereenkomst.

Zonder afbreuk te doen aan de dwingende bepalingen van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst is het evenwel toegelaten ervan af te wijken ten gunste van de verzekeringnemer, van de verzekerde of van elke derde die bij de uitvoering van de overeenkomst betrokken is ».

De artikelen 24 en 25 van de voormelde modelovereenkomst bepalen : «

Art. 24.Wanneer de maatschappij gehouden is ten aanzien van de benadeelden, heeft zij, behoudens iedere andere mogelijke vordering waarover zij beschikt, een recht van verhaal in de gevallen en op de personen vermeld in artikel 25. Het verhaal heeft betrekking op de schadevergoedingen in hoofdsom, alsook op de gerechtskosten en intresten die de maatschappij dient te betalen. Het bedrag van het verhaal is integraal indien de voornoemde bedragen niet hoger zijn dan 10 411,53 EUR. Het verhaal wordt echter maar uitgeoefend tot beloop van de helft van de voornoemde bedragen wanneer die hoger zijn dan 10 411,53 EUR met een minimum van 10 411,53 EUR en een maximum van 30 986,69 EUR.

Art. 25.1° De maatschappij heeft een recht van verhaal op de verzekeringnemer : a) in geval de dekking van de overeenkomst geschorst is wegens niet-betaling van de premie;b) in geval van opzettelijk verzwijgen of opzettelijk onjuist meedelen van gegevens betreffende het risico bij het sluiten of in de loop van de overeenkomst.Dit verhaal wordt integraal uitgeoefend en is niet onderworpen aan de beperking bepaald in artikel 24; c) in geval van onopzettelijk verzwijgen of onopzettelijk onjuist meedelen van gegevens betreffende het risico zowel bij het sluiten als in de loop van de overeenkomst, die aan de verzekeringnemer kunnen verweten worden;het bedrag van het verhaal is dan beperkt tot 247,89 EUR (niet geïndexeerd).

Er kan geen verhaal uitgeoefend worden ingeval de overeenkomst gewijzigd werd overeenkomstig de artikelen 9 en 10. 2° De maatschappij heeft een recht van verhaal op de verzekerde, dader van het schadegeval : a) die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt.Dit verhaal wordt integraal uitgeoefend en is niet onderworpen aan de beperking bepaald in artikel 24; b) die het schadegeval veroorzaakt heeft door een van de volgende gevallen van grove schuld : rijden in staat van dronkenschap of in een gelijkaardige toestand die het gevolg is van het gebruik van producten andere dan alcoholische dranken;c) indien het rijtuig gebruikt werd ingevolge een misbruik van vertrouwen, een oplichting of een verduistering;dit verhaal wordt slechts uitgeoefend tegen de dader van het misdrijf of zijn medeplichtige. 3° De maatschappij heeft een recht van verhaal op de verzekeringnemer en, indien daartoe grond bestaat, op de verzekerde die niet de verzekeringnemer is : a) wanneer het schadegeval zich voordoet tijdens de deelname aan een snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsrit of -wedstrijd, waartoe van overheidswege geen verlof is verleend;b) wanneer, op het ogenblik van het schadegeval, het rijtuig bestuurd wordt door een persoon die niet voldoet aan de voorwaarden die de Belgische wet en reglementen voorschrijven om dat rijtuig te besturen, bijvoorbeeld door een persoon die de vereiste minimumleeftijd niet bereikt heeft, door een persoon die geen rijbewijs heeft of door een persoon die van het recht tot sturen vervallen verklaard is.Het recht van verhaal wordt evenwel niet toegepast wanneer de persoon die het rijtuig bestuurt in het buitenland aan de voorwaarden voldoet voorgeschreven door de plaatselijke wet en reglementen om het rijtuig te besturen en niet onderhevig is aan een in België lopend rijverbod, in welk geval het recht van verhaal behouden blijft; c) wanneer het omschreven rijtuig dat onderworpen is aan de Belgische reglementering op de technische controle, op het ogenblik van het schadegeval niet of niet meer voorzien is van een geldig keuringsbewijs, behalve als het schadegeval zich voordoet tijdens het normale traject naar de keuring of wanneer men in geval van afgifte van een bewijs met de vermelding ' verboden tot het verkeer ' zich van het keuringsstation naar zijn woonplaats en/of naar de hersteller begeeft en na herstelling naar het keuringsstation rijdt. Het recht van verhaal wordt echter niet uitgeoefend indien de verzekerde aantoont dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de staat van het rijtuig en het schadegeval; d) wanneer het schadegeval zich voordoet, terwijl het reglementair of contractueel toegelaten aantal vervoerde personen overschreden is of wanneer het vervoer van personen in strijd is met reglementaire of contractuele bepalingen. Indien het reglementair of contractueel maximum toegelaten aantal vervoerde personen overschreden is, is het bedrag van het verhaal evenredig aan de verhouding van het overtallig aantal vervoerde personen tot het aantal werkelijk vervoerde personen, onverminderd de toepassing van artikel 24.

Voor het berekenen van het aantal vervoerde personen komen kinderen beneden de vier jaar niet in aanmerking; kinderen van vier tot volle vijftien jaar worden geacht twee derde plaats in te nemen. De uitkomst van de berekening wordt afgerond naar de hogere eenheid.

In geval van personenvervoer buiten de reglementaire of contractuele voorwaarden, wordt het verhaal voor het totaal van de aan deze vervoerde personen betaalde schadevergoedingen uitgeoefend, onverminderd de toepassing van artikel 24.

Niettemin kan de maatschappij geen verhaal nemen op een verzekerde indien deze aantoont dat de tekortkomingen of de feiten waarop het verhaal gesteund is, te wijten zijn aan een andere verzekerde en dat ze zich hebben voorgedaan in strijd met zijn onderrichtingen of buiten zijn medeweten. 4° De maatschappij heeft een recht van verhaal op de dader van het schadegeval of de burgerrechtelijk aansprakelijke in de gevallen bedoeld in artikel 33 wanneer de dekking enkel geldt ten gunste van de benadeelde personen.5° De maatschappij heeft een recht van verhaal op de verzekerde die de in artikel 19 vermelde verplichtingen niet heeft nageleefd.In ieder geval is er maar verhaal indien en in de mate waarin de maatschappij schade geleden heeft, onverminderd de toepassing van artikel 24. 6° De maatschappij heeft een recht van verhaal op de verzekerde die een bepaalde handeling niet verricht heeft binnen een door de overeenkomst vastgestelde termijn.Dit verhaalrecht kan niet uitgeoefend worden indien de verzekerde bewijst dat hij die handeling zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk, verricht heeft. In ieder geval kan slechts verhaal worden uitgeoefend indien en in de mate waarin de maatschappij door het verzuim schade heeft geleden, onverminderd de toepassing van artikel 24 ».

B.2. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de in B.1.1 en B.1.2 vermelde wetsbepalingen bestaanbaar zijn met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, « voor zover er betreffende de verplichting van de verzekeraar om in geval van verhaal een schriftelijk en ondertekend bewijs te leveren dat hij zich in de overeenkomst het welbepaald recht van verhaal waarop hij zich steunt heeft voorbehouden, een onderscheid gemaakt wordt tussen de toepassing ervan inzake de verzekeringsovereenkomsten die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekken bij het gebruik van een motorrijtuig en de andere aansprakelijkheidsverzekeringen ».

B.3.1. Het in het geding zijnde verschil in behandeling vindt niet zijn grondslag in de in de prejudiciële vraag vermelde wetsbepalingen, maar in de mate waarin de artikelen 24 en 25 van de voormelde modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen afwijken van artikel 88 van de wet van 25 juni 1992. Het is immers op grond van die bepalingen van de modelovereenkomst dat het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat het « aan de verzekeringnemer of de verzekerde, die aanvoert dat in zijn voordeel van de regeling van de artikelen 24 en 25 van de modelovereenkomst is afgeweken, [is] om te bewijzen dat dergelijke afwijking bepaald is in de verzekeringsovereenkomst » (Cass., 9 maart 2007, Arr. Cass., 2007, nr. 131).

B.3.2. Noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, genomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, noch enige andere grondwets- of wetsbepaling verlenen aan het Hof de bevoegdheid om, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak te doen over de vraag of de bepalingen van een modelovereenkomst al dan niet strijdig zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Die bepalingen hebben het Hof evenmin de bevoegdheid gegeven om uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van de bepalingen van een koninklijk besluit of van een bijlage bij een koninklijk besluit met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.3.3. De verplichte toepasselijkheid van de voormelde modelovereenkomst in alle verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen inzake motorrijtuigen volgt uit artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 december 1992. De artikelen 24 en 25 van die modelovereenkomst regelen een verhaalsrecht van de verzekeraar op de verzekeringnemer of op de verzekerde dat afwijkt van artikel 88 van de wet van 25 juni 1992.

Het staat niet aan het Hof, maar aan de verwijzende rechter, om, met toepassing van artikel 159 van de Grondwet, na te gaan of de desbetreffende bepalingen van de voormelde modelovereenkomst bestaanbaar zijn met wetsbepalingen of met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.4. De prejudiciële vraag behoort niet tot de bevoegdheid van het Hof.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Het Hof is niet bevoegd om kennis te nemen van de prejudiciële vraag.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 7 februari 2018.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot

^