gepubliceerd op 29 mei 2018
Uittreksel uit arrest nr. 16/2018 van 7 februari 2018 Rolnummer 6563 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen. Het Grondwettelijk H samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 16/2018 van 7 februari 2018 Rolnummer 6563 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 14 december 2016Relevante gevonden documenten type arrest prom. 14/12/2016 pub. 23/03/2017 numac 2017011301 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Besluit van het Beheerscomité tot vaststelling van het personeelsplan 2017 van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie sluiten in zake de procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen tegen F.B., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 december 2016, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 23 WBN de artikelen 10 en 11 Gw., in zoverre het enkel de Belgen van vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit uitsluit die hun nationaliteit hebben verkregen van een ouder die Belg was op de dag van hun geboorte en de Belgen wier nationaliteit werd toegekend op grond van artikel 11 WBN en niet de Belgen die in België geboren werden, alsook steeds in België hun hoofdverblijfplaats hebben gehad, en die op basis van het (oude) artikel 12 WBN de Belgische nationaliteit werd toegekend, doordat een ouder die het gezag uitoefent over een kind dat de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt of niet ontvoogd is voor die leeftijd, de Belgische nationaliteit vrijwillig heeft verkregen ? »; 2. « Schendt artikel 23 § 1 WBN, in die zin geïnterpreteerd dat het personen zou kunnen treffen/sanctioneren die reeds zijn bestraft met strafrechtelijke sancties (van repressieve aard) wegens feiten die in wezen dezelfde zijn, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk gelezen of in samenhang met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 4 van het Aanvullend Protocol nr.7 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 14, lid 7, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem, waarbij wordt vastgesteld dat in andere domeinen van het recht waar het mogelijk is sancties van repressieve aard op te leggen wegens feiten die in wezen dezelfde zijn, de cumulatie van dergelijke sancties en strafsancties verboden is ? »; 3. « Schendt artikel 23 § 1 WBN artikel 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (alsmede met artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), in de mate dat een Belg die de Belgische nationaliteit slechts tijdens zijn leven heeft verkregen (en die dus geen Belg is door geboorte) van die Belgische nationaliteit kan worden vervallen verklaard, met het risico dat deze wordt uitgeleverd aan een ander land (nota bene geen EU-lidstaat), waar de mogelijkheid tot uitlevering de fysieke verwijdering van de betrokkene tot gevolg heeft van al zijn naaste familieleden, die legaal verblijf houden in het land waarvan de betrokkene de nationaliteit zou verliezen en die bovendien ook die nationaliteit hebben, waarvan de betrokkene vervallen zou worden verklaard ? »; 4. « Schendt artikel 23 § 1 WBN de artikelen 10 en 11 Gw., in zoverre artikel 23/1, 1° § 1 WBN de vervallenverklaring onderwerpt aan de strikte voorwaarde dat diegene ten aanzien van wie de vervallenverklaring wordt gevorderd de hen ten laste gelegde feiten (waarvoor zij zijn veroordeeld als dader, mededader of medeplichtige tot een gevangenisstraf van ten minste vijf jaar zonder uitstel voor de misdrijven die aldaar zijn vermeld en opgesomd) hebben gepleegd binnen tien jaar vanaf de dag waarop zij de Belgische nationaliteit hebben verworven, met uitzondering van de misdrijven bedoeld in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater van het Strafwetboek, terwijl deze specifieke voorwaarde niet geldt voor diegene ten aanzien van wie de vervallenverklaring wordt gevorderd krachtens artikel 23 § 1 WBN, krachtens het algemene/generieke criterium van ' ernstige tekortkomingen aan de verplichtingen als Belgisch burger ', waarbij zelfs geen vereiste geldt van veroordeling wegens de strafbare feiten, waarvan sprake is in artikel 23/1, 1° WBN ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Het Hof wordt ondervraagd over artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, dat bepaalt : « § 1. De Belgen die hun nationaliteit niet hebben verkregen van een ouder of een adoptant die Belg was op de dag van hun geboorte en de Belgen wier nationaliteit niet werd toegekend op grond van artikel 11, kunnen van de Belgische nationaliteit vervallen worden verklaard : 1° indien zij de Belgische nationaliteit hebben verkregen ten gevolge van een bedrieglijke handelwijze, door valse informatie, het plegen van valsheid in geschrifte en/of het gebruik van valse of vervalste stukken, door identiteitsfraude of fraude bij het verkrijgen van het recht op verblijf;2° indien zij ernstig tekortkomen aan hun verplichtingen als Belgische burger. Het Hof spreekt de vervallenverklaring niet uit indien dit tot gevolg zou hebben dat de betrokkene staatloos zou worden, tenzij de nationaliteit verkregen werd ten gevolge van een bedrieglijke handelwijze, door valse informatie of door verzwijging van enig relevant feit. In dat geval, zelfs indien de betrokkene er niet in geslaagd is zijn oorspronkelijke nationaliteit te herkrijgen, zal de vervallenverklaring van de nationaliteit slechts uitgesproken worden na het verstrijken van een redelijke termijn die door het Hof aan de belanghebbende werd toegekend om te pogen zijn oorspronkelijke nationaliteit te herkrijgen. § 2. De vervallenverklaring wordt gevorderd door het openbaar ministerie. De ten laste gelegde tekortkomingen worden in het dagvaardingsexploot nauwkeurig omschreven. § 3. De vordering tot vervallenverklaring wordt vervolgd voor het hof van beroep van de hoofdverblijfplaats in België van de verweerder of, bij gebreke daarvan, voor het hof van beroep te Brussel. § 4. De eerste voorzitter stelt een raadsheer aan, op wiens verslag het hof uitspraak doet binnen een maand na het verstrijken van de termijn van dagvaarding. § 5. Is het arrest bij verstek gewezen, dan wordt het na zijn betekening, tenzij deze aan de persoon is gedaan, bij uittreksel bekendgemaakt in twee bladen uitgegeven in de provincie en in het Belgisch Staatsblad.
Het verzet moet op straffe van onontvankelijkheid worden gedaan binnen acht dagen te rekenen vanaf de betekening aan de persoon of vanaf de bekendmaking, zonder verlenging van die termijn wegens de afstand.
Het verzet wordt op de eerste terechtzitting van de kamer die het arrest heeft uitgesproken behandeld op verslag van de aangewezen raadsheer, indien hij nog deel uitmaakt van de kamer of, bij diens ontstentenis, van de raadsheer daartoe door de eerste voorzitter aangewezen, en het arrest wordt binnen vijftien dagen uitgesproken. § 6. Voorziening in cassatie is alleen ontvankelijk indien zij met redenen is omkleed en voor zover eensdeels voor het hof van beroep is aangenomen of beweerd dat de staat van Belg van de verweerder in de vordering tot vervallenverklaring het gevolg is van de omstandigheid dat de ouder van wie de verweerder zijn nationaliteit heeft verkregen, op zijn geboortedag zelf Belg was, en anderdeels bij die voorziening de schending of de verkeerde toepassing van wetten waarop het rechtsmiddel is gegrond dan wel het ontbreken van een reden tot afwijzing wordt ingeroepen.
De voorziening wordt ingesteld en berecht zoals is voorgeschreven voor de voorzieningen in criminele zaken. § 7. De termijn om zich in cassatie te voorzien en het cassatieberoep schorsen de tenuitvoerlegging van het arrest. § 8. Wanneer het arrest, waarbij de vervallenverklaring van de staat van Belg wordt uitgesproken, onherroepelijk is geworden, wordt het beschikkend gedeelte ervan, met vermelding van de volledige identiteit van de belanghebbende, in het register, bedoeld in artikel 25, overgeschreven door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de hoofdverblijfplaats in België van de belanghebbende of, bij gebreke hiervan, door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel.
Daarenboven wordt van het arrest melding gemaakt op de kant van de akte van overschrijving van de inwilligingen van de nationaliteitskeuze of van de verklaring waarbij belanghebbende de Belgische nationaliteit heeft verkregen of van de naturalisatie van de verweerder of van de in België opgemaakte of overgeschreven akte van geboorte indien op deze akte een kantmelding van verwerving van de Belgische nationaliteit is aangebracht.
De vervallenverklaring heeft gevolg vanaf de overschrijving. § 9. Hij die van de staat van Belg vervallen is verklaard, kan alleen door naturalisatie opnieuw Belg worden. In het geval bedoeld in § 1, 1°, verjaart de vordering tot vervallenverklaring door verloop van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van het bekomen van de Belgische nationaliteit door de betrokkene ».
B.1.2. Uit het verwijzingsarrest blijkt dat de vordering tot vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit die op grond van het voormelde artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit werd ingesteld, betrekking heeft op een persoon die tevens een andere nationaliteit heeft en die de Belgische nationaliteit heeft verworven op grond van artikel 12 van hetzelfde Wetboek, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij artikel 8 van de wet van 4 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/12/2012 pub. 14/12/2012 numac 2012009519 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken sluiten « tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken ». De vordering tot vervallenklaring is gebaseerd op een ernstige tekortkoming in de verplichtingen als Belgische burger (artikel 23, § 1, eerste lid, 2°); de ter ondersteuning van die vordering aangehaalde feiten betreffen veroordelingen voor meerdere strafbare feiten, waaronder een veroordeling wegens het leiden van een terroristische groep, zoals strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Strafwetboek.
Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.2. Met de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van het verschil in behandeling tussen twee categorieën van Belgen : enerzijds, diegenen die hun nationaliteit hebben verkregen van een ouder of een adoptant die Belg was op de dag van hun geboorte alsook diegenen aan wie de Belgische nationaliteit is toegekend met toepassing van artikel 11 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, die op grond van de in het geding zijnde bepaling niet van de Belgische nationaliteit vervallen kunnen worden verklaard en, anderzijds, diegenen die de Belgische nationaliteit met toepassing van artikel 12 van hetzelfde Wetboek hebben verworven, die van die nationaliteit vervallen kunnen worden verklaard. Zoals is vermeld in B.1.2. en zoals ook blijkt uit de prejudiciële vraag, wordt in de zaak voor de verwijzende rechter de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit gevorderd van een persoon die deze nationaliteit heeft verworven op grond van het voormelde artikel 12, vóór de vervanging ervan bij artikel 8 van de wet van 4 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/12/2012 pub. 14/12/2012 numac 2012009519 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken sluiten. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot dat geval.
B.3.1. Aan de Belgen die hun nationaliteit hebben verkregen van een ouder die Belg was op de dag van hun geboorte, is de Belgische nationaliteit toegekend met toepassing van artikel 8 of artikel 9 van het Wetboek die voorzien in de toekenning van de nationaliteit aan de kinderen die uit een Belgische ouder zijn geboren of door een Belg zijn geadopteerd.
B.3.2. Krachtens artikel 11, § 1, van het Wetboek wordt de Belgische nationaliteit automatisch toegekend aan de kinderen die in België zijn geboren uit buitenlandse ouders indien een van hen eveneens in België is geboren en er gedurende vijf jaar in de loop van de tien jaren voorafgaand aan de geboorte zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad.
Hetzelfde geldt voor de kinderen die in België zijn geboren en geadopteerd door een vreemdeling die zelf in België is geboren en aan dezelfde verblijfsvoorwaarde voldoet.
B.3.3. Krachtens artikel 11, § 2, van het Wetboek wordt de Belgische nationaliteit eveneens toegekend aan de kinderen die in België zijn geboren en die sinds hun geboorte hun hoofdverblijfplaats in België hebben, voor zover de ouders of de adoptanten daartoe een verklaring afleggen vóór het kind de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, zij gedurende de tien jaren voorafgaand aan de verklaring hun hoofdverblijfplaats in België hebben gehad en minstens één van hen op het ogenblik van de verklaring toegelaten of gemachtigd is om voor onbeperkte duur in België te verblijven.
B.3.4. Artikel 12 van het Wetboek voorziet in de toekenning van de Belgische nationaliteit als gezamenlijk gevolg van een akte van verkrijging. Krachtens die bepaling, zoals zij van toepassing was vóór de wijziging ervan bij de wet van 4 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/12/2012 pub. 14/12/2012 numac 2012009519 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken sluiten, werd de Belgische nationaliteit toegekend aan een kind dat de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt of niet ontvoogd is vóór die leeftijd, in geval van vrijwillige verkrijging of herkrijging van de Belgische nationaliteit door een ouder of een adoptant die het gezag over het kind uitoefent.
B.4. Met uitzondering van de vroegere tijdelijke en gelegenheidsregelingen is de vervallenverklaring van de nationaliteit in 1934 in het Belgische recht ingevoerd, en in het huidige Wetboek van de nationaliteit opgenomen vanaf de aanneming ervan, in 1984.
Volgens artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit kunnen de Belgen die hun nationaliteit noch door een ouder of een adoptant die Belg was op het ogenblik van hun geboorte, noch door de toepassing van artikel 11 van het Wetboek hebben verkregen, van de Belgische nationaliteit vervallen worden verklaard indien zij ernstig te kort komen in hun verplichtingen als Belgische burger. Aldus maakt die bepaling het mogelijk die Belgen, wanneer zij door hun gedrag tonen dat zij de fundamentele regels van het samenleven niet aanvaarden en ernstig afbreuk doen aan de rechten en vrijheden van hun medeburgers, van de nationale gemeenschap uit te sluiten.
B.5. Onder voorbehoud van een kennelijk onredelijke beoordeling, behoort het tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever te beslissen welke categorieën van Belgen het voorwerp van een maatregel tot vervallenverklaring kunnen uitmaken en welke categorieën van die mogelijkheid moeten worden uitgesloten.
B.6. De personen die op grond van artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit niet van die nationaliteit vervallen kunnen worden verklaard, zijn allereerst de in België geboren personen van wie de ouder of adoptant hetzij Belg was op de dag van hun geboorte, hetzij zelf in België is geboren en er gedurende vijf jaren in de loop van de tien jaren voorafgaand aan de geboorte of de adoptie van het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad, aan wie de Belgische nationaliteit automatisch op het ogenblik van hun geboorte of adoptie is toegekend, enkel door het gevolg dat daaraan bij de wet is verbonden. Het betreft voorts personen die eveneens in België zijn geboren en er vóór de nationaliteitsverwerving steeds hun hoofdverblijfplaats hebben gehad, die vóór de leeftijd van twaalf jaar Belg zijn geworden door een verklaring van hun ouders, die zelf niet in België zijn geboren maar die er gedurende de tien jaren voorafgaand aan de verklaring hun hoofdverblijfplaats hebben gehad en van wie er minstens één toegelaten is om voor onbeperkte duur in België te verblijven.
Gelet op hun geboorte in België en hun afstamming van Belgische of in België geboren ouders of adoptanten, dan wel hun geboorte en de lange periode van verblijf van henzelf en hun ouders of adoptanten in België, kunnen die personen worden geacht bijzonder sterke banden met de nationale gemeenschap te hebben.
B.7. De personen bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij de wet van 4 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/12/2012 pub. 14/12/2012 numac 2012009519 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken sluiten, behoren niet tot de categorie van burgers die de Belgische nationaliteit verwerven of kunnen verwerven door de omstandigheid van hun geboorte in België. Ze hebben de Belgische nationaliteit tijdens hun minderjarigheid verworven ingevolge het enkele feit van de verkrijging of herkrijging van de Belgische nationaliteit door een ouder, zonder dat daarbij enige andere voorwaarde van verbondenheid met de nationale gemeenschap werd gesteld.
B.8.1. Het verschil in behandeling dat voortvloeit uit artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit doordat de categorieën van personen vermeld in B.6 van de mogelijkheid tot vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit worden uitgesloten, terwijl die uitzondering niet geldt voor de in B.7 vermelde categorie van personen, berust op een objectief en pertinent criterium van onderscheid dat verband houdt met de wijze waarop de Belgische nationaliteit werd verkregen en met de band met de nationale gemeenschap.
B.8.2. De vervallenverklaring van de nationaliteit op grond van het in geding zijnde artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek is een uitzonderingsmaatregel waartoe door een rechtscollege enkel kan worden beslist bij een ernstige tekortkoming in de verplichtingen die iedere burger heeft en op voorwaarde dat de vervallenverklaring niet tot gevolg heeft dat de betrokkene staatloos zou worden. De vervallenverklaring is geen automatisme en moet worden gevorderd door het openbaar ministerie, waarbij de ten laste gelegde tekortkomingen nauwkeurig moeten worden omschreven (artikel 23, § 2). Het komt aan het bevoegde rechtscollege toe te beoordelen of een dergelijke tekortkoming voldoende ernstig is om de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit uit te spreken, daarbij rekening houdend met de concrete omstandigheden van het geval en met de internationale verplichtingen die op de Belgische Staat rusten.
B.8.3. Rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.8.2, is het in het geding zijnde verschil in behandeling niet zonder redelijke verantwoording.
B.9. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.10. In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht de bestaanbaarheid na te gaan van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 4 van het Protocol nr. 7 bij hetzelfde Verdrag, met artikel 14, lid 7, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem.
B.11.1. Krachtens het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem, dat ook is gewaarborgd door artikel 14, lid 7, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, mag niemand voor een tweede keer worden berecht of gestraft voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds « overeenkomstig de wet en het procesrecht van elk land » bij einduitspraak is veroordeeld of waarvan hij is vrijgesproken. Dat beginsel is eveneens opgenomen in artikel 4 van het ten opzichte van België op 1 juli 2012 in werking getreden Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.11.2. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verbiedt het beginsel non bis in idem « een persoon te vervolgen of te berechten voor een tweede ' misdrijf ' voor zover identieke feiten of feiten die in hoofdzaak dezelfde zijn, eraan ten grondslag liggen » (EHRM, grote kamer, 10 februari 2009, Zolotoukhine t. Rusland, § 82). Teneinde te bepalen of het beginsel non bis in idem van toepassing kan zijn, dient vast te staan dat de in het geding zijnde maatregel van strafrechtelijke aard is (zie EHRM, grote kamer, 15 november 2016, A en B t. Noorwegen, §§ 101-134; 31 mei 2011, Kurdov en Ivanov t.
Bulgarije, §§ 35-46; grote kamer, 10 februari 2009, Zolotoukhine t.
Rusland, §§ 52-57, 70-84).
B.11.3. Krachtens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is een maatregel een strafsanctie in de zin van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, indien hij volgens de internrechtelijke kwalificatie een strafrechtelijk karakter heeft, of indien uit de aard van het strafbaar feit, namelijk de algemene draagwijdte en het preventieve en repressieve doel van de bestraffing, blijkt dat het om een strafsanctie gaat, of nog indien uit de aard en de ernst van de sanctie die de betrokkene ondergaat, blijkt dat hij een bestraffend en daardoor ontradend karakter heeft (EHRM, grote kamer, 15 november 2016, A en B t. Noorwegen, §§ 105-107; grote kamer, 10 februari 2009, Zolotoukhine t. Rusland, § 53; grote kamer, 23 november 2006, Jussila t. Finland, §§ 30-31). Dat Hof hanteert dezelfde criteria voor de toepassing van artikel 4 van het Protocol nr. 7 bij hetzelfde Verdrag, dat een soortgelijke draagwijdte heeft als artikel 14, lid 7, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (EHRM, grote kamer, 15 november 2016, A en B t. Noorwegen, § 107).
B.12.1. Artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit maakt het mogelijk personen die door hun gedrag tonen dat zij de fundamentele regels van het samenleven niet aanvaarden en ernstig afbreuk doen aan de rechten en vrijheden van hun medeburgers, van de nationale gemeenschap uit te sluiten door hun de Belgische nationaliteit te ontnemen.
B.12.2. Het beginsel non bis in idem staat de beoordeling van burgerlijke vorderingen die geheel of ten dele berusten op strafrechtelijke feiten niet in de weg. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld bij zijn arrest nr. 122/2015 van 17 september 2015, is de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit op grond van artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit een maatregel van burgerlijke aard, die onafhankelijk is van elke strafvervolging en wordt beoordeeld door het hof van beroep dat zitting houdt in burgerlijke zaken. Die maatregel heeft geen strafrechtelijk karakter, noch in de zin van het interne recht, noch in de zin van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (bv. EHRM, 14 juni 2011, Borisov t. Litouwen, § 116). Hieruit vloeit voort dat de waarborgen waarin die bepaling voorziet in verband met de betwistingen in strafzaken, alsook het beginsel non bis in idem, zoals dat ook wordt gewaarborgd door de in de prejudiciële vraag vermelde verdragsbepalingen, daarop niet van toepassing zijn.
B.12.3. De in het geding zijnde bepaling is bijgevolg niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de in de prejudiciële vraag vermelde verdragsbepalingen en met het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem.
B.13. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Ten aanzien van de derde prejudiciële vraag B.14. In de derde prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met artikel 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, « in de mate dat een Belg die de Belgische nationaliteit slechts tijdens zijn leven heeft verkregen (en die dus geen Belg is door geboorte) van die Belgische nationaliteit kan worden vervallen verklaard, met het risico dat deze wordt uitgeleverd aan een ander land (nota bene geen EU-lidstaat), waar de mogelijkheid tot uitlevering de fysieke verwijdering van de betrokkene tot gevolg heeft van al zijn naaste familieleden, die legaal verblijf houden in het land waarvan de betrokkene de nationaliteit zou verliezen en die bovendien ook die nationaliteit hebben, waarvan de betrokkene vervallen zou worden verklaard ».
B.15.1. Het verwijzende rechtscollege verzoekt het Hof niet te beoordelen of de maatregel van vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit als dusdanig afbreuk doet aan het recht op eerbieding van het privé- en gezinsleven, zoals dat wordt gewaarborgd door de voormelde grondwets- en verdragsbepalingen, doch enkel in zoverre de beslissing tot vervallenverklaring tot gevolg zou hebben dat de betrokkene het risico loopt te worden uitgeleverd aan een land dat niet tot de Europese Unie behoort en bijgevolg van zijn in België verblijvende familieleden wordt verwijderd.
B.15.2. Artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit maakt het mogelijk een persoon vervallen te verklaren van de Belgische nationaliteit wanneer hij ernstig te kort is gekomen in zijn verplichtingen als Belgische burger. Hoewel het bezit van de Belgische nationaliteit de uitlevering door België aan een ander land verhindert, is er geen rechtstreeks verband tussen de vervallenverklaring van die nationaliteit en een mogelijke uitlevering, zodat de laatstgenoemde maatregel niet kan worden beschouwd als een automatisch gevolg van de vervallenverklaring. De uitlevering dient door een derde Staat te worden gevorderd en moet worden toegestaan door de uitvoerende macht, volgens de geëigende procedures waarin daartoe is voorzien en rekening houdend met de toepasselijke bilaterale overeenkomsten met het land waarvan de betrokkene de nationaliteit heeft en met de andere internationale verbintenissen die op de uitleverende Staat rusten. Tegen de beslissing tot uitlevering staat beroep open bij de Raad van State, zodat de betrokkene zijn verweermiddelen kan laten gelden en derhalve voor dat rechtscollege een eventuele schending van het recht op bescherming van het privéleven en het gezinsleven, zoals dat wordt gewaarborgd door de in de prejudiciële vraag vermelde grondwets- en verdragsbepalingen, kan aanvoeren.
B.15.3. Uit de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens volgt overigens dat slechts in « uitzonderlijke omstandigheden » het gezins- of familieleven van een verzoeker in een Staat primeert op het legitieme doel van zijn uitlevering (EHRM, 4 september 2014, Trabelsi t. België, § 169; 24 juli 2014, Calovskis t. Letland, § 147; 5 juni 2012, Shakurov t. Rusland, §§ 196 en 202; 10 april 2012, Babar Ahmad e.a. t. Verenigd Koninkrijk, § 252; 26 januari 2010, King t.
Verenigd Koninkrijk, § 29).
B.16. Nu een mogelijke aantasting van het privé- en gezinsleven slechts het gevolg kan zijn van een eventuele uitlevering, die haar grondslag niet vindt in de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit uitgesproken op grond van de in het geding zijnde bepaling, dient de derde prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.
Ten aanzien van de vierde prejudiciële vraag B.17.1. Met de vierde prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit wegens « ernstige tekortkomingen aan de verplichtingen als Belgische burger » niet onderwerpt aan de voorwaarde dat de betrokken feiten, die niet zijn beperkt tot strafrechtelijke veroordelingen, zijn gepleegd binnen een welbepaalde periode vanaf de datum van verwerving van de nationaliteit, terwijl artikel 23/1, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek, dat de rechter bij wie de strafvordering aanhangig is gemaakt toelaat om de vervallenverklaring in bijkomende orde uit te spreken, de vervallenverklaring wel onderwerpt aan de voorwaarde dat de daarin vermelde strafbare feiten zijn gepleegd binnen tien jaar vanaf de datum van verwerving van de Belgische nationaliteit.
B.17.2. De artikelen 23 en 23/1 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit regelen twee onderscheiden procedures tot vervallenverklaring van de nationaliteit.
B.17.3. De vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit, zoals zij bij het in het geding zijnde artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, wordt geregeld, is een uitzonderingsmaatregel die door het openbaar ministerie voor het hof van beroep kan worden gevorderd bij een ernstige tekortkoming in de verplichtingen die iedere Belgische burger heeft, waarbij dat ruime begrip het mogelijk maakt feiten te beogen die geen door een Belgische rechter uitgesproken vonnis vereisen en die zich evenmin beperken tot strafrechtelijke veroordelingen, noch tot de strafrechtelijke veroordelingen die specifiek in artikel 23/1, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek zijn bedoeld.
B.17.4. Artikel 23/1, § 1, 1°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit werd ingevoegd bij artikel 20 van de wet van 4 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/12/2012 pub. 14/12/2012 numac 2012009519 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken sluiten « tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken ».
Die bepaling, zoals laatst gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/2015 pub. 05/08/2015 numac 2015009385 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot versterking van de strijd tegen het terrorisme sluiten tot versterking van de strijd tegen terrorisme, bepaalt : « § 1. De vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit kan op vordering van het openbaar ministerie door de rechter worden uitgesproken ten aanzien van Belgen die hun nationaliteit niet hebben verkregen van een ouder of een adoptant die Belg was op de dag van hun geboorte en van Belgen wier nationaliteit niet werd toegekend op grond van artikel 11, § 1, eerste lid, 1° en 2° : 1° indien zij als dader, mededader of medeplichtige veroordeeld werden tot een gevangenisstraf van ten minste vijf jaar zonder uitstel voor een misdrijf vermeld in de artikelen 101 tot 112, 113 tot 120bis, 120quater, 120sexies, 120octies, 121 tot 123, 123ter, 123quater, tweede lid, 124 tot 134, 136bis, 136ter, 136quater, 136quinquies, 136sexies en 136septies, 331bis, 433quinquies tot 433octies, 477 tot 477sexies en 488bis van het Strafwetboek en de artikelen 77bis, 77ter, 77quater en 77quinquies van de vreemdelingenwet, voor zover zij de hen ten laste gelegde feiten hebben gepleegd binnen tien jaar vanaf de dag waarop zij de Belgische nationaliteit hebben verworven, met uitzondering van de misdrijven bedoeld in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater van het Strafwetboek ». In de parlementaire voorbereiding van de wet van 4 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/12/2012 pub. 14/12/2012 numac 2012009519 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken sluiten wordt vermeld : « Dit wetsvoorstel wijzigt artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit [...].
De praktijk heeft echter aangetoond dat deze bepaling geen voldoende duidelijke juridische grondslag bood om met succes de voorziene procedure van vervallenverklaring van de nationaliteit op te starten ten aanzien van de personen die veroordeeld werden voor daden die zodanig ernstig waren dat er niet de minste twijfel kan bestaan over niet enkel het totaal gebrek aan wil van deze personen om zich te integreren in de onthaalgemeenschap maar ook over hun duidelijk gevaar voor de gemeenschap in het algemeen.
In dit opzicht stelt het huidig wetsvoorstel voor de vervallenverklaring uit te breiden tot personen die veroordeeld werden tot een vrijheidsstraf van minstens vijf jaar zonder uitstel, op meer algemene wijze, voor misdrijven waarvan het plegen werd vergemakkelijkt door het bezit van de Belgische nationaliteit.
Voor deze strafrechtelijke misdrijven wordt voorzien in een eenvoudigere procedure : de strafrechter zal de vervallenverklaring onmiddellijk uitspreken, samen met de straf. Hierdoor wordt de omslachtige omweg via het hof van beroep vermeden. Die werkte immers enkel vertragend, en vormde een extra belasting voor de werking van de rechtbanken » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-0476/001, pp. 11-12).
Die procedure « moet toelaten dat de strafrechter onmiddellijk het verval van de Belgische nationaliteit kan uitspreken, samen met de straf » (ibid., p. 24) : « Dit vermijdt [...] omslachtige procedure [s], waarbij een nieuwe Belg zich eerst schuldig maakt aan zware strafrechtelijke feiten, maar het Openbaar Ministerie daarna een volledig nieuwe procedure [moet] opstarten voor het hof van beroep, om de verkregen Belgische nationaliteit te laten vervallen.
Dit zorgt er voor dat het artikel 23 WBN totnogtoe grotendeels dode letter bleef » (ibid.).
B.17.5. Uit de vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat artikel 23/1 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit ertoe strekt een vereenvoudigde procedure in te voeren waardoor de strafrechter, op vordering van het openbaar ministerie, de vervallenverklaring in bijkomende orde kan uitspreken ten aanzien van personen die de Belgische nationaliteit vrij recent hebben verkregen en die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar zonder uitstel, met name voor een van de in artikel 23/1, § 1, 1°, exhaustief opgesomde misdrijven die als dermate ernstig worden beschouwd dat zij aantonen dat de dader zich niet wil integreren, alsook wijzen op het gevaar dat die voor de maatschappij betekent.
B.18.1. De procedure tot vervallenverklaring waarin in artikel 23/1 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit is voorzien, bestaat naast de in artikel 23 bedoelde procedure, waarbij het respectieve toepassingsgebied ervan verschillend is en waarbij verschillende rechtscolleges bevoegd zijn.
B.18.2. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden, houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.
B.18.3. De tijdsbeperking die is vervat in artikel 23/1, § 1, 1°, leidt niet tot een gunstigere behandeling van de in die bepaling beoogde personen. Immers, ook diegenen ten aanzien van wie de vervallenverklaring op grond van artikel 23/1, § 1, 1° niet mogelijk is, omdat zij de strafbare feiten meer dan tien jaar na de verwerving van de Belgische nationaliteit hebben gepleegd, kunnen het voorwerp uitmaken van een vervallenverklaring op grond van artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, indien die feiten een ernstige tekortkoming in hun verplichtingen als Belgische burger uitmaken.
B.18.4. Om de redenen vermeld in B.8.2, doet het in het geding zijnde artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van Belgische nationaliteit geen afbreuk aan de rechten van de in die bepaling beoogde personen.
B.19. De vierde prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 4 van het Protocol nr. 7 bij dat Verdrag, met artikel 14, lid 7, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem. - Dezelfde bepaling schendt niet artikel 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 7 februari 2018.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot