gepubliceerd op 15 juni 2018
Uittreksel uit arrest nr. 2/2018 van 18 januari 2018 Rolnummers 6482 en 6555 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 204 van het Wetboek van strafvordering, in samenhang gelezen met de artikelen 203, 205 en 210 van hetzelfde Wetb Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 2/2018 van 18 januari 2018 Rolnummers 6482 en 6555 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 204 van het Wetboek van strafvordering, in samenhang gelezen met de artikelen 203, 205 en 210 van hetzelfde Wetboek en met artikel 1 van de
wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
25/07/1893
pub.
10/12/2012
numac
2012000674
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits
sluiten betreffende de aantekening van hoger beroep van gedetineerde of geïnterneerde personen, gesteld door de beslagrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, en door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij vonnis van 29 juni 2016 in zake het openbaar ministerie tegen A.v.H., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 juli 2016, heeft de beslagrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 204 Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd door de wet van 05.02.2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, samen gelezen met de artikelen 203, 205 en 210 Wetboek van Strafvordering, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in die zin geïnterpreteerd dat de rechtsgeldigheid van het hoger beroep, op straffe van verval, afhankelijk wordt gemaakt van het tijdig indienen van een regelmatig grievenverzoekschrift indien de akte van aanhangigmaking van het hoger beroep gebeurt volgens de in artikel 203 Wetboek van Strafvordering bedoelde verklaring, welke als akte van hoger beroep open staat voor alle betrokken partijen, terwijl de rechtsgeldigheid van het hoger beroep niet op straffe van verval, afhankelijk wordt gemaakt van het indienen van een regelmatig grievenverzoekschrift indien de akte van aanhangigmaking van het hoger beroep gebeurt volgens het in artikel 205 Wetboek van Strafvordering bedoelde exploot van dagvaarding, welke als akte van hoger beroep uitsluitend open staat voor het Openbaar Ministerie ? 2. Schendt artikel 204 Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd door de wet van 05.02.2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, samen gelezen met de artikelen 203, 205 en 210 Wetboek van Strafvordering, de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in die zin geïnterpreteerd dat, aan de partij die beroep aantekent overeenkomstig artikel 203 Wetboek van Strafvordering, een bijkomende substantiële vormvereiste wordt opgelegd op straffe van verval van haar beroep, terwijl diezelfde vormvereiste niet wordt opgelegd aan de enige partij die beroep kan aantekenen artikel 205 Wetboek van Strafvordering, met name het Openbaar Ministerie ? 3. Schendt artikel 204 Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd door de wet van 05.02.2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, samen gelezen met de artikelen 203, 205 en 210 Wetboek van Strafvordering, de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in die zin geïnterpreteerd dat, indien hoger beroep wordt ingesteld volgens de in artikel 203 Wetboek van Strafvordering bedoelde verklaring, wat als akte van hoger beroep open staat voor alle partijen die principaal hoger beroep instellen, het grievenverzoekschrift moet worden neergelegd binnen een termijn van 30 dagen op straffe van verval, terwijl, indien hoger beroep wordt betekend volgens artikel 205 Wetboek van Strafvordering, wat als akte van hoger beroep uitsluitend open staat voor het Openbaar Ministerie, het (gebeurlijk vereist) grievenverzoekschrift kan worden neergelegd binnen een termijn van 40 dagen ? 4. Schendt artikel 204 Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd door de wet van 05.02.2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, samen gelezen met de artikelen 203, 205 en 210 Wetboek van Strafvordering, de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in die zin geïnterpreteerd dat, indien hoger beroep wordt ingesteld volgens de in artikel 203 Wetboek van Strafvordering bedoelde verklaring, wat als akte van hoger beroep open staat voor alle partijen die principaal hoger beroep instellen, het grievenverzoekschrift moet worden neergelegd ter griffie op straffe van verval, terwijl, indien hoger beroep wordt betekend volgens artikel 205 Wetboek van Strafvordering, wat als akte van hoger beroep uitsluitend open staat voor het Openbaar Ministerie, het (gebeurlijk vereist) grievenverzoekschrift kan worden mede betekend in het gerechtsdeurwaardersexploot houdende dagvaarding ? ». b. Bij vonnis van 29 november 2016 in zake het openbaar ministerie tegen D.P.W., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 december 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 204 Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd door de wet van 05.02.2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, samen gelezen met artikel 203 Wetboek van Strafvordering en artikel 1 van de Wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van beroep van gevangenzittende of geïnterneerde personen, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in die zin geïnterpreteerd dat de rechtsgeldigheid van het hoger beroep, op straffe van verval, afhankelijk wordt gemaakt van het tijdig indienen van een regelmatig grievenverzoekschrift indien de akte van aanhangigmaking van het hoger beroep gebeurt volgens de in artikel 203 Wetboek van Strafvordering bedoelde verklaring, welke als akte van hoger beroep open staat voor alle betrokken partijen, terwijl de rechtsgeldigheid van het hoger beroep niet op straffe van verval, afhankelijk wordt gemaakt van het indienen van een regelmatig grievenverzoekschrift indien de akte van aanhangigmaking van het hoger beroep gebeurt volgens de in artikel 1 van de Wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van beroep van gevangenzittende of geïnterneerde personen bedoelde verklaring van hoger beroep ? 2. Schendt artikel 204 Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd door de wet van 05.02.2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, samen gelezen met artikel 203 Wetboek van Strafvordering en artikel 1 van de Wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van beroep van gevangenzittende of geïnterneerde personen, de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in die zin geïnterpreteerd dat, aan de partij die beroep aantekent overeenkomstig artikel 203 Wetboek van Strafvordering, een bijkomende substantiële vormvereiste wordt opgelegd op straffe van verval van haar beroep, terwijl diezelfde vormvereiste niet wordt opgelegd aan de enige partij die beroep kan aantekenen overeenkomstig artikel 1 van de Wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van beroep van gevangenzittende of geïnterneerde personen, met name de gevangenzittende of geïnterneerde persoon ? 3. Schendt artikel 204 Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd door de wet van 05.02.2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, samen gelezen met artikel 203 Wetboek van Strafvordering en artikel 1 van de Wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van beroep van gevangenzittende of geïnterneerde personen, de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in die zin geïnterpreteerd dat, aan de partij die beroep aantekent, overeenkomstig artikel 203 Wetboek van Strafvordering, een bijkomende substantiële vormvereiste wordt opgelegd op straffe van verval van haar beroep, terwijl diezelfde vormvereiste niet wordt opgelegd aan de enige partij die beroep kan aantekenen overeenkomstig artikel 1 van de Wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van beroep van gevangenzittende of geïnterneerde personen, met name de gevangenzittende of geïnterneerde persoon, ook indien deze na het verrichten van de verklaring bedoeld in artikel 1 van de Wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van beroep van gevangenzittende of geïnterneerde personen, doch vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 204 Wetboek van Strafvordering, in vrijheid gesteld wordt dan wel een raadsman raadpleegt ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6482 en 6555 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 204 van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 89 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie », bepaalt : « Op straffe van verval van het hoger beroep bepaalt het verzoekschrift nauwkeurig de grieven die tegen het vonnis worden ingebracht, met inbegrip van de procedurele grieven, en wordt het verzoekschrift binnen dezelfde termijn en op dezelfde griffie ingediend als de in artikel 203 bedoelde verklaring. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de eiser in beroep of zijn advocaat, of door een ander bijzonder gevolmachtigde. In dit laatste geval wordt de volmacht bij het verzoekschrift gevoegd.
Dit verzoekschrift kan ook rechtstreeks worden ingediend op de griffie van de rechtbank of van het hof waarvoor het hoger beroep wordt gebracht.
Daartoe kan een formulier, waarvan het model wordt bepaald door de Koning, worden gebruikt.
Deze bepaling geldt ook voor het openbaar ministerie ».
B.1.2. De wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie » (ook wel de « Potpourri II-wet » genoemd) beoogt het strafrecht en de strafrechtspleging te verbeteren en te moderniseren, teneinde de rechtsbedeling efficiënter, sneller en goedkoper te doen verlopen zonder de kwaliteit van de rechtsbedeling of de fundamentele rechten van de rechtzoekenden in het gedrang te brengen (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 3, en DOC 54-1418/005, p. 5).
De wetswijziging past in een ruimere hervorming van justitie, zoals vooropgesteld in het plan « Een efficiëntere justitie voor meer rechtvaardigheid » van de minister van Justitie dat op 18 maart 2015 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers werd voorgesteld. Bij de voormelde wet worden « in afwachting van de globale hervorming van het strafprocesrecht [...] al wel punctuele maatregelen [...] genomen waarvan kan worden aangenomen dat ze de werklast onmiddellijk positief zullen beïnvloeden en de procedure efficiënter maken, zonder te raken aan de fundamentele rechten van de partijen in de procedure. [...] Soms gaat het om gerichte maatregelen, andere maatregelen zijn fundamenteler van aard. Zij beogen een gemeenschappelijk doel, te weten de dienstverlening van justitie te verbeteren en te moderniseren en verspillingen van tijd, energie en geld, die ondraaglijk zijn geworden, te beperken » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 4). B.1.3. De wijziging van de in het geding zijnde bepaling beoogt « meer doeltreffende strafrechtelijke procedures door de invoering van de verplichting om in hoger beroep een verzoekschrift neer te leggen » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 3), waarin « de grieven, die tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis worden geformuleerd, nauwkeurig » (ibid., p. 83) moeten worden bepaald. In artikel 204 van het Wetboek van strafvordering wordt « de verplichting [verankerd] om bij het instellen van hoger beroep een verzoekschrift in te dienen, waarin de grieven, met inbegrip (cf. advies van de Raad van State, nr. 69) van de procedurele grieven, die tegen het bestreden vonnis worden ingebracht, nauwkeurig worden bepaald. Dit impliceert dat wordt gepreciseerd op welke punten en om welke redenen de in eerste aanleg gewezen beslissing moet worden gewijzigd, en niet de middelen. Deze verplichting geldt eveneens voor het openbaar ministerie. Bij gebreke hiervan kan de rechter het hoger beroep onontvankelijk verklaren » (ibid., p. 84).
B.2. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of artikel 204 van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, schendt, in die zin geïnterpreteerd dat de verplichting tot het indienen van een regelmatig grievenverzoekschrift tot hoger beroep niet geldt wanneer het openbaar ministerie hoger beroep aantekent overeenkomstig artikel 205 van het Wetboek van strafvordering (eerste en tweede prejudiciële vraag in de zaak nr. 6482), dan wel in de interpretatie dat het openbaar ministerie, wanneer het hoger beroep aantekent overeenkomstig artikel 205 van het Wetboek van strafvordering, beschikt over een termijn van 40 dagen om het grievenverzoekschrift neer te leggen dan wel mede te betekenen in het gerechtsdeurwaardersexploot houdende dagvaarding, terwijl die termijn normaliter 30 dagen bedraagt (derde en vierde prejudiciële vraag in de zaak nr. 6482).
Tevens wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of artikel 204 van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, schendt, in die zin geïnterpreteerd dat de verplichting tot het indienen van een regelmatig grievenverzoekschrift tot hoger beroep niet geldt wanneer een geïnterneerde, dan wel een gedetineerde, hoger beroep instelt overeenkomstig artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de betekening van hoger beroep van gedetineerde of geïnterneerde personen (eerste en tweede prejudiciële vraag in de zaak nr. 6555), zelfs niet wanneer hij, na het verrichten van de verklaring overeenkomstig artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten en vóór het verstrijken van de termijn in artikel 204 van het Wetboek van strafvordering, in vrijheid is gesteld, dan wel een raadsman heeft geraadpleegd (derde prejudiciële vraag in de zaak nr. 6555).
B.3. Voor het beantwoorden van de gestelde prejudiciële vragen dient eveneens rekening te worden gehouden met de artikelen 203, 205 en 210 van het Wetboek van strafvordering, alsook met artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van hoger beroep van gedetineerde of geïnterneerde personen.
Artikel 203 van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « § 1. Behoudens de uitzondering van artikel 205 hierna, vervalt het recht van hoger beroep, indien de verklaring van hoger beroep niet gedaan is op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen, uiterlijk dertig dagen na de dag van die uitspraak en indien het vonnis bij verstek is gewezen, uiterlijk dertig dagen na de dag van de betekening ervan aan de veroordeelde partij of aan haar woonplaats.
Het openbaar ministerie beschikt over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen, nadat de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft ingesteld. § 2. Is het hoger beroep tegen de burgerlijk partij gericht, dan beschikt deze over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen tegen de beklaagden en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen die zij in de zaak wil doen blijven, onverminderd haar recht incidenteel beroep in te stellen overeenkomstig § 4. § 3. Gedurende die termijnen en gedurende de rechtspleging in hoger beroep wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst. De vonnissen over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de vonnissen over de burgerlijke rechtsvordering kunnen echter bij een speciaal gemotiveerde beslissing uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad niettegenstaande hoger beroep. § 4. In alle gevallen waarin de burgerlijke rechtsvordering gebracht wordt voor de rechter in hoger beroep, kan de gedaagde bij een op de terechtzitting genomen conclusie incidenteel beroep instellen zolang de debatten in hoger beroep niet gesloten zijn ».
Artikel 205 van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « Het openbaar ministerie bij het hof of de rechtbank die van het beroep kennis moet nemen, moet, op straffe van verval, binnen veertig dagen te rekenen van de uitspraak van het vonnis, zijn beroep aantekenen, hetzij aan de beklaagde, hetzij aan de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke partij. Het exploot bevat dagvaarding.
In het kader van de procedure van onmiddellijke verschijning bedoeld in artikel 216quinquies gebeurt deze dagvaarding binnen zestig dagen te rekenen van de uitspraak van het vonnis ».
Artikel 210 van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « Voordat de rechters hun gevoelen uiten, worden de beklaagde, onverschillig of hij vrijgesproken dan wel veroordeeld is, de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen, de burgerlijke partij, of hun advocaat en de procureur-generaal gehoord over de nauwkeurig bepaalde grieven die tegen het vonnis worden ingebracht, en zulks in de door de rechter te bepalen volgorde. De beklaagde of zijn advocaat heeft, indien hij het vraagt, altijd het laatste woord.
Behoudens de grieven opgeworpen zoals bepaald in artikel 204, kan de beroepsrechter slechts de grieven van openbare orde ambtshalve opwerpen die betrekking hebben op de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen dan wel op : - zijn bevoegdheid; - de verjaring van de feiten die bij hem aanhangig zijn gemaakt; - het gegeven dat de feiten die bij hem wat betreft de schuldvraag aanhangig zijn gemaakt, geen misdrijf zijn of de noodzaak om deze feiten te herkwalificeren of een niet te herstellen nietigheid die het onderzoek naar deze feiten aantasten.
De partijen worden verzocht om zich uit te spreken over de ambtshalve opgeworpen middelen ».
Artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, zoals het van toepassing was op het bodemgeschil in de zaak nr. 6555, bepaalde : « In de centrale gevangenissen, de huizen van verzekering, de huizen van arrest en de inrichtingen voorzien bij de wet van 9 April 1930, tot bescherming der maatschappij, de bedelaarsgestichten, de toevluchtshuizen en de Rijksweldadigheidsgestichten, worden door de personen die er in opgesloten of geïnterneerd zijn, de verklaringen van hooger beroep in strafzaken, aan de bestuurders van die inrichtingen of aan hun gemachtigde gedaan. Die verklaringen hebben dezelfde uitwerking als die ter griffie of door den griffier ontvangen.
Er wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt in een daartoe bestemd register.
De bestuurders geven er terstonds bericht van aan den griffier der rechtbank of van het hof waarvan de aangevallen beslissing uitgaat, en zenden hem, binnen de vier en twintig uren, afschrift van het proces-verbaal ».
Ten aanzien van het openbaar ministerie (zaak nr. 6482) B.4. Uit de feiten van het bodemgeschil blijkt dat de situatie van alle betrokken partijen, met inbegrip van het openbaar ministerie, die een verklaring van hoger beroep met een grievenverzoekschrift moeten indienen tegen een vonnis van de politierechtbank en die daartoe in beginsel over een termijn van dertig dagen beschikken (artikel 203 van het Wetboek van strafvordering), wordt vergeleken met de situatie van het openbaar ministerie bij de rechtbank die of het hof dat van het beroep kennis moet nemen, dat beschikt over een termijn van veertig dagen om zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechtbank te doen betekenen, en zonder verplicht te zijn een grievenverzoekschrift in te dienen (artikel 205 van het Wetboek van strafvordering).
B.5.1. Het recht op toegang tot de rechter, dat een onderdeel is van het recht op een eerlijk proces, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, met name wat betreft het instellen van een rechtsmiddel. Die voorwaarden mogen er echter niet toe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Dit zou het geval zijn wanneer de beperkingen geen wettig doel nastreven of indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel.
De verenigbaarheid van die beperkingen met het recht op toegang tot een rechterlijke instantie hangt af van de bijzonderheden van de in het geding zijnde procedure en wordt beoordeeld in het licht van het proces in zijn geheel (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière t. België, § 36; 29 maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 69; 18 oktober 2016, Miessen t. België, § 64).
B.5.2. Meer in het bijzonder zijn de regels betreffende de vormvoorschriften en termijnen om beroep in te stellen gericht op een goede rechtsbedeling en het weren van de risico's van rechtsonzekerheid. Die regels mogen de rechtzoekenden echter niet verhinderen de beschikbare rechtsmiddelen te doen gelden.
B.6. Tussen het openbaar ministerie en de andere partijen in een strafproces bestaat een fundamenteel verschil dat op een objectief criterium steunt : het openbaar ministerie vervult, in het algemeen belang, de opdrachten van openbare dienst met betrekking tot de opsporing en de vervolging van de misdrijven (artikelen 22 tot 47 van het Wetboek van strafvordering) en vordert de toepassing van de strafwet (artikel 138 van het Gerechtelijk Wetboek); de andere partijen verdedigen hun persoonlijk belang.
Dat objectief verschil tussen de situatie van het openbaar ministerie en de andere partijen in het strafproces is aanwezig gedurende de gehele strafvordering.
B.7. Weliswaar dient in de fase van de strafvordering voor de vonnisgerechten ook rekening te worden gehouden met het recht op een eerlijk proces en inzonderheid met het beginsel van de « wapengelijkheid » van de partijen, maar die beginselen hebben niet een zo verregaande draagwijdte dat zij elk verschil in behandeling tussen het openbaar ministerie en de verdachte in de weg zouden staan.
B.8. In de interpretatie die de verwijzende rechter aan de toetsing van het Hof heeft voorgelegd, zou het indienen van een grievenverzoekschrift, bepaald in artikel 204 van het Wetboek van strafvordering, enkel vereist zijn wanneer hoger beroep, overeenkomstig artikel 203 van het Wetboek van strafvordering, wordt ingesteld door het doen van een verklaring van hoger beroep op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen, waarbij de partijen in beginsel over een termijn van dertig dagen beschikken.
Wanneer daarentegen het openbaar ministerie hoger beroep bij het hof dat of de rechtbank die van het beroep moet kennis nemen, overeenkomstig artikel 205 van het Wetboek van strafvordering zou instellen, zou de verplichting tot het indienen van een grievenverzoekschrift niet gelden en zou het openbaar ministerie over een termijn van veertig dagen beschikken.
B.9.1. Met het invoeren van de verplichting om een grievenverzoekschrift (eerste en tweede prejudiciële vraag in de zaak nr. 6482) in te dienen, in voorkomend geval samen met een verklaring van hoger beroep, op straffe van verval van het hoger beroep (artikel 203 van het Wetboek van strafvordering), wilde de wetgever een doelmatigere behandeling van strafzaken bewerkstelligen. Het verplicht grievenverzoekschrift dient te preciseren op welke punten de in eerste aanleg gewezen beslissing moet worden gewijzigd, maar dient geen middelen te omschrijven. Die verplichting geldt ook voor het openbaar ministerie wanneer het een verklaring van hoger beroep, met toepassing van artikel 203 van het Wetboek van strafvordering, indient (Parl.
St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/005, p. 15).
In artikel 204, derde lid, van het Wetboek van strafvordering wordt uitdrukkelijk bepaald dat voor het bepalen van de grieven « een formulier, waarvan het model wordt bepaald door de Koning, [kan] worden gebruikt », met de bedoeling om diegene die noch een advocaat, noch een ruime scholing hebben, de mogelijkheid te bieden zich bewust te worden van de draagwijdte van de akte van hoger beroep en van de mogelijkheid om die te beperken (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 85). Een grief in de zin van dat artikel is de specifieke aanwijzing door de appellant van een afzonderlijke beslissing van het beroepen vonnis, waarvan hij de hervorming door de appelrechter vraagt. Niet vereist is dat de appellant in zijn verzoekschrift of zijn grievenformulier reeds opgave doet van de redenen waarom hij die hervorming vraagt; de appelrechter oordeelt onaantastbaar in feite of de grieven die in het verzoekschrift of het grievenformulier zijn opgegeven, voldoende nauwkeurig zijn (Cass. 18 april 2017, P.17.0031.N, P.17.0087.N, P.17.0105.N en P.17.0147; 3 mei 2017, P.17.0145.F; 28 juni 2017, P.17.0176.F; 27 september 2017, P.17.0257.F).
Derhalve kan de appellant zijn grieven in het grievenformulier aankruisen, waarbij hij facultatief nog opmerkingen kan maken. Het gebruik van het modelgrievenformulier, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 18 februari 2016 tot uitvoering van artikel 204, derde lid, van het Wetboek van strafvordering, is derhalve voldoende.
B.9.2. Het doel dat erin bestaat een doelmatigere behandeling van strafzaken te bewerkstelligen, verantwoordt niet waarom het openbaar ministerie een regelmatig grievenverzoekschrift moet indienen, wanneer het hoger beroep instelt bij de rechtbank die het vonnis gewezen heeft overeenkomstig artikel 203 van het Wetboek van strafvordering, maar niet wanneer het hoger beroep instelt overeenkomstig artikel 205 van het Wetboek van strafvordering, aangezien artikel 205, net zoals artikel 203, aan het openbaar ministerie de mogelijkheid biedt hoger beroep in te stellen tegen een in eerste aanleg gewezen vonnis.
B.9.3. In de interpretatie vermeld in B.8 is artikel 204 van het Wetboek van strafvordering niet bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.10.1. De in het geding zijnde bepaling kan evenwel anders worden geïnterpreteerd. Rekening houdend met de vaststelling dat het de bedoeling van de wetgever was, de verplichting om de grieven kenbaar te maken in de akte waarmee hoger beroep wordt ingesteld, te willen opleggen aan iedere partij die het rechtsmiddel « hoger beroep » aanwendt, met inbegrip van het openbaar ministerie (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/005, p. 115), ongeacht de wijze waarop hoger beroep wordt ingesteld, kan worden aangenomen dat het openbaar ministerie eveneens de grieven moet aangeven die het wil aanvoeren wanneer het hoger beroep instelt overeenkomstig artikel 205 van het Wetboek van strafvordering.
Immers, de termijn om hoger beroep in te stellen wordt, « gelet op de invoering van de verplichting om de grieven te bepalen » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 83, en DOC 54-1418/005, p. 116), niet alleen verlengd in artikel 203 van het Wetboek van stafvordering maar tevens in artikel 205 van het Wetboek van strafvordering.
B.10.2. In die interpretatie is artikel 204 van het Wetboek van strafvordering bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.11.1. Voor wat de verschillende termijnregeling betreft, moet worden vastgesteld dat het feit dat het openbaar ministerie bij het hof dat of de rechtbank die van het beroep kennis moet nemen voor het instellen van het hoger beroep over een langere termijn beschikt dan de andere partijen, wordt verantwoord door de devolutieve werking van het hoger beroep : aangezien de saisine van de rechter in hoger beroep beperkt is tot de beschikkingen van het vonnis a quo die worden aangevochten en het hoger beroep van andere partijen in beginsel enkel op hun eigen belangen betrekking kan hebben en hun geen nadeel kan berokkenen, is het niet zonder redelijke verantwoording dat het openbaar ministerie, dat het algemeen belang behartigt, in voorkomend geval eerst kennis zou kunnen nemen van de omvang van het hoger beroep van de partijen die zulk een beroep vermogen in te stellen en die de draagwijdte ervan kunnen beperken, om alsdan te kunnen bepalen of er aanleiding is om de gehele strafvordering opnieuw aan het oordeel van de rechter te onderwerpen.
B.11.2. De beroepstermijn voor het openbaar ministerie bij de rechtbank die of het hof dat van het hoger beroep kennis moet nemen is mede verantwoord door het feit dat, overeenkomstig artikel 205 van het Wetboek van strafvordering, zulk een hoger beroep binnen de gestelde termijn moet worden betekend bij exploot van gerechtsdeurwaarder, op straffe van niet-ontvankelijkheid.
Ten slotte, aangezien de andere partijen de laatste nuttige dag van de termijn van dertig dagen kunnen afwachten om bij eenvoudige verklaring hoger beroep in te stellen, is het niet zonder redelijke verantwoording dat aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die of het hof dat van het beroep kennis moet nemen wegens de hiervoor vermelde redenen de mogelijkheid wordt geboden om hoger beroep in te stellen binnen veertig dagen. Enkel wanneer hoger beroep door een beklaagde of een burgerlijk aansprakelijke partij wordt ingediend, wordt aan het openbaar ministerie een aanvullende termijn van tien dagen toegekend (artikel 203, § 1, van het Wetboek van strafvordering).
B.12. Artikel 204 van het Wetboek van strafvordering is bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre aan het openbaar ministerie een langere termijn wordt toegekend om een volgberoep in te stellen (artikel 203 van het Wetboek van strafvordering) dan wel om zijn beroep te doen betekenen (artikel 205 van het Wetboek van strafvordering).
Ten aanzien van de gedetineerde of de geïnterneerde (zaak nr. 6555) B.13. Uit de feiten van het bodemgeschil blijkt dat de situatie van alle betrokken partijen, met inbegrip van het openbaar ministerie, die een verklaring van hoger beroep en een grievenverzoekschrift indienen tegen een vonnis van de politierechtbank en die daartoe in beginsel over een termijn van dertig dagen beschikken (artikel 203 van het Wetboek van strafvordering), wordt vergeleken met de situatie van de gedetineerde of geïnterneerde die slechts een verklaring van hoger beroep, zonder grievenverzoekschrift, moet doen aan de bestuurder of zijn gemachtigde van de inrichtingen waar die gedetineerde of geïnterneerde is opgesloten (artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten).
In de interpretatie van de verwijzende rechter zou artikel 204 van het Wetboek van strafvordering niet van toepassing zijn op de geïnterneerde of gedetineerde die, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, een verklaring van hoger beroep doet aan de bestuurder van de inrichting of zijn gemachtigde.
B.14. Tussen de gedetineerde of geïnterneerde en de andere partijen in een strafproces bestaat een verschil dat op een objectief criterium steunt : de gedetineerde of geïnterneerde is niet bij machte zich vrij te verplaatsen.
B.15.1. Het doel dat erin bestaat een doelmatigere behandeling van strafzaken te bewerkstelligen verantwoordt niet waarom de andere partijen in het strafproces bij toepassing van artikel 203 van het Wetboek van strafvordering een regelmatig grievenverzoekschrift moeten indienen, maar dat die vereiste niet geldt voor de gedetineerde of geïnterneerde met toepassing van artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten. In de in B.13 uiteengezette interpretatie van de verwijzende rechter is het verschil in behandeling dat het gevolg is van de niet-toepasselijkheid van artikel 204 op de gedetineerde of de geïnterneerde niet redelijk verantwoord.
B.15.2. Het voormelde artikel 204 doorstaat echter de grondwettigheidstoetsing indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het van toepassing is op de gedetineerde of de geïnterneerde. Een dergelijke interpretatie is verzoenbaar met de bedoeling van de wetgever, die bij de aanneming van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat « een bij koninklijk besluit bepaald formulier [...] ter beschikking [zal] worden gesteld van de eisers in beroep in de griffies, de gevangenissen, enz. » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 85).
B.15.3. Bovendien kan worden opgemerkt dat de wetgever intussen de in B.15.2 vermelde bedoeling heeft verwezenlijkt : artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten is gewijzigd ingevolge artikel 34 van de wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016009669 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie » en bepaalt voortaan dat ook de gedetineerden en geïnterneerden, wanneer zij een verklaring van hoger beroep doen, die verklaring moeten laten vergezellen van een verzoekschrift « waarin nauwkeurig de grieven worden bepaald die tegen het vonnis worden ingebracht ».
Ingevolge die wetswijziging kunnen « opgesloten personen zowel de verklaring van hoger beroep als het verzoekschrift met opgave van de grieven [...] indienen in de gevangenis », aangezien voorheen de wet niet bepaalde dat « opgesloten personen dit verzoekschrift kunnen indienen in de gevangenis » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1986/003, p. 49).
B.16. In de in B.15.2 uiteengezette interpretatie kan het hoger beroep dat vóór de inwerkingtreding van de in B.15.3 bedoelde wet van 25 december 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/12/2016 pub. 30/12/2016 numac 2016009669 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de rechtspositie van de gedetineerden en van het toezicht op de gevangenissen en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten en overeenkomstig artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten is ingesteld door gedetineerden of geïnterneerden niet onontvankelijk worden geacht om de enkele reden dat het geen uiteenzetting van de grieven bevat.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : 1. - Artikel 204 van het Wetboek van strafvordering, in die zin geïnterpreteerd dat geen grievenverzoekschrift moet worden ingediend door het openbaar ministerie wanneer het hoger beroep instelt bij het in artikel 205 van het Wetboek van strafvordering bedoelde exploot van dagvaarding, schendt de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van mens. - Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat een grievenverzoekschrift moet worden ingediend door het openbaar ministerie wanneer het hoger beroep instelt bij het in artikel 205 van het Wetboek van strafvordering bedoelde exploot van dagvaarding, schendt niet de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van mens. 2. Dezelfde bepaling schendt niet de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij erin voorziet dat het openbaar ministerie bij de rechtbank die of het Hof dat kennis moet nemen van het hoger beroep beschikt over een termijn van veertig dagen te rekenen van de uitspraak van het vonnis om zijn beroep te doen betekenen.3. - Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat zij niet van toepassing is op de geïnterneerde of de gedetineerde die, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van hoger beroep van gedetineerde of geïnterneerde personen, een verklaring van hoger beroep doet aan de directeur van de instelling of aan zijn gemachtigde, schendt de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. - Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat zij van toepassing is op de geïnterneerde of de gedetineerde die, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 25 juli 1893Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/1893 pub. 10/12/2012 numac 2012000674 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de aanteekening van beroep of van voorziening in cassatie van gevangenzittende of geïnterneerde personen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de aantekening van hoger beroep van gedetineerde of geïnterneerde personen, een verklaring van hoger beroep doet aan de directeur van de instelling of aan zijn gemachtigde, schendt niet de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 18 januari 2018.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, E. De Groot