Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 juli 2017

Uittreksel uit arrest nr. 51/2017 van 27 april 2017 Rolnummer 6472 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 38, § 6, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gesteld door de Politierechtbank West-Vlaanderen, afdeling Br Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017203470
pub.
14/07/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 51/2017 van 27 april 2017 Rolnummer 6472 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 38, § 6, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gesteld door de Politierechtbank West-Vlaanderen, afdeling Brugge.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 24 juni 2016 in zake het openbaar ministerie tegen Marlon De Brabander, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 juli 2016, heeft de Politierechtbank West-Vlaanderen, afdeling Brugge, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 38 § 6 van de Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in die mate dat ook de overtreder in de zin van artikel 30 § 2 van de Wet van 16 maart 1968 wordt geviseerd en aldus bij bewezenverklaring op eenzelfde manier wordt behandeld als overtreders van de andere aldaar vernoemde inbreuken terwijl in de initiële strafbaarstelling zonder herhaling niet voorzien is [in] de mogelijke opleg van een rijverbod, maar bij overtreding van alle andere opgesomde overtredingen wel minstens een facultatief rijverbod kan worden opgelegd bij het begaan van het basismisdrijf zonder de geviseerde herhalingsregel ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 38, § 6, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 (hierna : Wegverkeerswet), dat deel uitmaakt van afdeling I (« Verval uitgesproken als straf ») van hoofdstuk VI (« Verval van het recht tot sturen ») van titel IV (« Strafbepalingen en veiligheidsmaatregelen »). Dat artikel bepaalt : « Behoudens in geval van artikel 37/1, eerste lid, moet de rechter het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig van ten minste 3 maanden uitspreken, en het herstel van het recht tot sturen afhankelijk maken van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid, wanneer de schuldige, in de periode van 3 jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan voor één van de overtredingen bedoeld in de artikelen 29, § 1, eerste lid, 29, § 3, derde lid, 30, §§ 1, 2 en 3, 33, §§ 1 en 2, 34, § 2, 35, 37, 37bis, § 1, 48 en 62bis, opnieuw één van deze overtredingen begaat.

Wanneer de schuldige binnen 3 jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan voor één van de in het eerste lid bedoelde overtredingen, twee van deze overtredingen opnieuw begaat, bedraagt het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig ten minste 6 maanden en is het herstel van het recht tot sturen afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid.

Wanneer de schuldige binnen 3 jaar te rekenen van de dag van de uitspraak van een vorig veroordelend vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan voor één van de in het eerste lid bedoelde overtredingen, drie of meer van deze overtredingen opnieuw begaat, bedraagt het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig ten minste 9 maanden en is het herstel van het recht tot sturen afhankelijk van het slagen voor de vier examens en onderzoeken bedoeld in § 3, eerste lid ».

B.1.2. Artikel 30, § 2, dat deel uitmaakt van hoofdstuk III (« Overtreding van de bepalingen betreffende het rijbewijs en de leervergunning ») van titel IV, voormeld, van de Wegverkeerswet, bepaalt : « Met geldboete van 50 euro tot 500 euro, wordt gestraft hij die : 1° een overtreding heeft begaan van de bepalingen door de Koning vastgesteld krachtens artikel 23, § 1, 2° en 4°, hetzij als bestuurder, hetzij als persoon die een bestuurder begeleidt met het oog op de scholing;2° met het oog op de scholing in het sturen, een persoon begeleidt die in overtreding is met de bepalingen van 1° ». B.1.3. Artikel 23, § 1, 2° en 4°, dat deel uitmaakt van hoofdstuk II (« Voorwaarden tot verkrijging » van titel III (« Rijbewijs ») van de Wegverkeerswet, bepaalt : « § 1. Het Belgisch rijbewijs wordt afgegeven indien de verzoeker aan de volgende voorwaarden voldoet : [...] 2° geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten praktisch examen betreffende de kennis en vaardigheid die nodig zijn voor het besturen van voertuigen van elke categorie, waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd.De Koning bepaalt de nadere regelen inzake scholing; [...] 4° geslaagd zijn voor een door de Koning in te richten examen over de kennis van de wetten en reglementen, het gedrag ter voorkoming van ongevallen, de voornaamste begrippen van mechaniek, alsook de eerste hulp bij ongevallen, betreffende het gebruik van de voertuigen van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd;de Koning bepaalt de nadere regelen inzake het onderricht ».

B.1.4. In het bodemgeschil wordt de beklaagde vervolgd wegens overtreding van de artikelen 4 en 6 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 10/07/2006 pub. 14/07/2006 numac 2006014162 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B sluiten « betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B », die bepalen : «

Art. 4.De kandidaat voor het rijbewijs B die geslaagd is voor het theoretisch examen, minstens 18 jaar is en 20 uur praktisch rijonderricht heeft gevolgd in een rijschool heeft recht op een voorlopig rijbewijs B dat hem toelaat zonder begeleider te rijden. Dit voorlopig rijbewijs is 18 maanden geldig.

Het voorlopig rijbewijs B stemt overeen met het model in bijlage 2 bij dit besluit.

De houder van het voorlopig rijbewijs B zonder begeleider mag vergezeld zijn van ten hoogste twee personen die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 2, a), b) en c) ». «

Art. 6.De kandidaat mag niet rijden van 22 u. tot 6 u. 's anderendaags op vrijdag, zaterdag, zondag, de vooravond van de wettelijke feestdagen en de wettelijke feestdagen ».

B.2. Artikel 38, § 6, van de Wegverkeerswet is ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 9 maart 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/03/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014014174 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen en van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen type wet prom. 09/03/2014 pub. 18/08/2014 numac 2014000603 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen en van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. - Duitse vertaling sluiten en is op 1 januari 2015 in werking getreden.

Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 9 maart 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/03/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014014174 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen en van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen type wet prom. 09/03/2014 pub. 18/08/2014 numac 2014000603 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen en van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. - Duitse vertaling sluiten volgt dat de wetgever, teneinde het doel te bereiken dat de Staten-Generaal van de Verkeersveiligheid voor 2020 heeft vooropgesteld, overeenkomstig het voorstel van de Europese Commissie, namelijk het jaarlijks aantal verkeersdoden doen dalen, maatregelen heeft willen nemen die een impact op lange termijn hebben en met name de herhaling bij overtredingen van de wet betreffende de politie over het wegverkeer strenger heeft willen bestraffen (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2880/001, p. 3) : « Daarnaast wordt recidive van de zwaarste overtredingen zwaarder bestraft. Sedert de wetswijziging van 2 december 2011 is er reeds sprake van recidive voor de combinatie rijden onder invloed van alcohol, dronkenschap en rijden onder invloed van drugs. Nu komt daar vluchtmisdrijf, rijden zonder rijbewijs, overtredingen van de vierde graad, de zwaarste snelheidsovertredingen en het gebruik van de radardetector bij. Wanneer men veroordeeld wordt voor één van deze overtredingen en men één van deze overtredingen opnieuw begaat binnen een periode van drie jaar, zal de rechter een verplicht verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig moeten uitspreken, naast het verplicht opleggen van het theoretisch en praktisch examen en het geneeskundig en psychologisch onderzoek. De duur van het verplicht verval varieert in functie van de ' mate ' van recidive.

Een uitzondering op het verplicht verval van het recht tot sturen wordt voorzien indien de rechter een alcoholslot oplegt. Ook de combinatie alcoholslot-weekendverval, weekendverval-herstelexamens wordt onmogelijk gemaakt. Het is immers niet logisch dat iemand in het weekend medisch en psychologisch ongeschikt zou zijn maar niet tijdens de week.

In dezelfde logica wordt ook de combinatie van de beperking van het verval tot bepaalde categorieën motorvoertuigen met herstelexamens uitgesloten » (ibid., p. 4). « Een kleine groep wegpiraten en veelplegers zorgt voor veel verkeersonveiligheid. Deze moeten strenger kunnen worden bestraft.

Vóór de wetswijziging van 2 december 2011 (B.S. van 3 januari 2012) was er alleen sprake van recidive wanneer men dezelfde overtreding opnieuw begaat binnen de 3 jaar na een eerdere veroordeling.

Ingevolge die wetswijziging werd de recidive ingevoerd voor de combinatie van rijden onder invloed van alcohol, dronkenschap en het rijden onder invloed van drugs.

Het is nu de bedoeling om de recidive in te voeren voor een combinatie van de zwaarste overtredingen van de verkeerswetgeving (rijden onder invloed, vluchtmisdrijf, rijden zonder rijbewijs, overtredingen van de vierde graad, de zwaarste snelheidsovertredingen en de radardetector).

Wanneer men wordt veroordeeld voor één van deze overtredingen en men één van deze overtredingen opnieuw begaat binnen een periode van drie jaar, zal de rechter een verplicht verval van het recht tot sturen moeten uitspreken, naast het verplicht opleggen van het theoretisch en praktisch examen en het geneeskundig en psychologisch onderzoek » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, ibid., pp. 6-7).

B.3. De verwijzende rechter stelt aan het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van artikel 38, § 6, van de Wegverkeerswet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de categorie van personen die zijn veroordeeld omdat zij een voertuig hebben bestuurd buiten de perken van het rijbewijs waarvan zij houder zijn - overtreding waarin is voorzien in artikel 30, § 2, van dezelfde wet, bedoeld in het voormelde artikel 38, § 6 - op dezelfde wijze wordt behandeld als de categorie van personen die zijn veroordeeld op grond van de andere in dat artikel 38, § 6, vermelde overtredingen, terwijl de eerste categorie, bij een veroordeling wegens een eerste inbreuk, geen verval van het recht tot sturen oploopt, in tegenstelling tot de tweede categorie ten aanzien waarvan die mogelijkheid, minstens facultatief, wel bestaat vanaf de eerste inbreuk.

De verwijzende rechter vraagt bijgevolg of het in het geding zijnde artikel 38, § 6, van de Wegverkeerswet bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, in zoverre het categorieën van personen die zich in verschillende situaties zouden bevinden, op dezelfde wijze behandelt.

B.4. De in het geding zijnde bepaling geldt ten aanzien van allen die een van de in artikel 38, § 6, vermelde overtredingen hebben begaan.

Die bepaling strekt ertoe, zoals uit de in B.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt, ten aanzien van bepaalde overtredingen in een strengere bestraffing te voorzien in geval van herhaling en zulks met het oog op het waarborgen van de verkeersveiligheid. Ten opzichte van dat doel is enkel de aard van de eerst begane overtreding relevant, en niet de aard van de straf die aan een overtreder naar aanleiding van een eerste inbreuk kan worden opgelegd, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om tot een verval van het recht tot sturen te worden veroordeeld.

Bijgevolg kon de wetgever alle recidiverende bestuurders die een of meer van de in artikel 38, § 6, van de Wegverkeerswet vermelde verkeersovertredingen hebben begaan, op dezelfde wijze behandelen, terwijl zij in de drie jaar vóór de overtreding reeds waren veroordeeld voor een overtreding die ook in die bepaling wordt vermeld, ongeacht de straf die bij de eerste veroordeling is uitgesproken.

B.5. Het staat aan de wetgever, in het bijzonder wanneer hij een plaag wil bestrijden die andere preventieve maatregelen tot nog toe onvoldoende hebben kunnen indijken, te beslissen of voor een strengere bestraffing van sommige vormen van delinquentie moet worden geopteerd.

Het aantal verkeersongevallen en de gevolgen daarvan verantwoorden dat diegenen die de verkeersveiligheid in het gedrang brengen het voorwerp uitmaken van daartoe geëigende procedures en sancties.

B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 38, § 6, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 9 maart 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/03/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014014174 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen en van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen type wet prom. 09/03/2014 pub. 18/08/2014 numac 2014000603 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen en van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. - Duitse vertaling sluiten, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 27 april 2017.

De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut E. De Groot

^