gepubliceerd op 31 mei 2017
Uittreksel uit arrest nr. 44/2017 van 30 maart 2017 Rolnummer 6583 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Herentals. Het Grondwettelijk Hof, beperk samengesteld uit voorzitter E. De Groot en de rechters R. Leysen en T. Giet, bijgestaan door de gri(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 44/2017 van 30 maart 2017 Rolnummer 6583 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Herentals.
Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter E. De Groot en de rechters R. Leysen en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 20 december 2016 in zake Anne Appeltans-Janssen tegen Luc Vingerhoets, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 januari 2017, heeft de vrederechter van het kanton Herentals de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het niet van toepassing is op de procedures voor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, ingeleid overeenkomstig artikel 13 Gemeentedecreet d.d. 15 juli 2005, en niet van rechtswege recht geeft op minstens de in die bepalingen bedoelde gemiddelde rechtsplegingsvergoeding (volgens de bij het Koninklijk Besluit van 21 april 2077 vastgestelde schaal), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet samen gelezen met het artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre de in het kader van een gerechtelijke procedure in het gelijk gestelde partij automatisch kan worden vergoed voor de in het kader van die procedure gemaakte kosten, terwijl de voor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen in het gelijk gestelde partij die vergoeding niet kan verkrijgen in het kader van de procedure waarin het geschil is beslecht, maar een nieuwe procedure dient in te stellen voor de gewone rechtscolleges en bovendien dient aan te tonen dat de cumulatieve voorwaarden van de artikelen 1382 en volgende Burgerlijk Wetboek daadwerkelijk zijn vervuld om die vergoeding te krijgen ? ».
Op 24 januari 2017 hebben de rechters-verslaggevers R. Leysen en T. Giet, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarin wordt vastgesteld dat de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre in een gerechtelijke procedure de in het gelijk gestelde partij een rechtsplegingsvergoeding wordt toegekend, terwijl in een procedure voor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen de in het gelijk gestelde partij geen rechtsplegingsvergoeding kan verkrijgen en een aansprakelijkheidsvordering dient in te stellen voor de gewone rechtscolleges op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek indien zij een vergoeding voor de gemaakte kosten wil verkrijgen.
B.2. Artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij.
Na het advies te hebben ingewonnen van de Orde van Vlaamse Balies en van de Ordre des barreaux francophones et germanophone, stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de basis-, minimum- en maximumbedragen vast van de rechtsplegingsvergoeding, onder meer in functie van de aard van de zaak en van de belangrijkheid van het geschil.
Op verzoek van een van de partijen, dat in voorkomend geval wordt gedaan na ondervraging door de rechter, kan deze bij een met bijzondere redenen omklede beslissing ofwel de vergoeding verminderen, ofwel die verhogen, zonder de door de Koning bepaalde maximum- en minimumbedragen te overschrijden. Bij zijn beoordeling houdt de rechter rekening met : - de financiële draagkracht van de verliezende partij, om het bedrag van de vergoeding te verminderen; - de complexiteit van de zaak; - de contractueel bepaalde vergoedingen voor de in het gelijk gestelde partij; - het kennelijk onredelijk karakter van de situatie.
Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in geval van een kennelijk onredelijke situatie. De rechter motiveert in het bijzonder zijn beslissing op dat punt.
Wanneer meerdere partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van dezelfde in het ongelijk gestelde partij genieten, bedraagt het bedrag ervan maximum het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen aanspraak kan maken. Ze wordt door de rechter tussen de partijen verdeeld.
Geen partij kan boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij ».
B.3. De eisende partij voor de vrederechter stelt een vordering tot schadevergoeding in, die in hoofdorde is gegrond op artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek en in ondergeschikte orde op de leer van de verrijking zonder oorzaak, omdat de verwerende partij jegens haar een tergend en roekeloos geding zou hebben ingesteld bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.
De vrederechter verklaart de vordering in haar beide onderdelen niet gegrond, maar stelt niettemin op verzoek van de eisende partij de voormelde prejudiciële vraag.
B.4. Ongeacht het antwoord van het Hof op de prejudiciële vraag zou dat antwoord niet nuttig kunnen zijn voor de beslechting van het geschil ten gronde. De Vrederechter zou zich immers niet kunnen uitspreken over het al dan niet verschuldigd zijn van een rechtsplegingsvergoeding in het kader van een procedure voor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, die is afgesloten en waarin die Raad zich onbevoegd heeft verklaard.
In haar memorie verzoekt de eisende partij voor de verwijzende rechter het Hof de prejudiciële vraag te herformuleren in die zin dat het Hof zou worden ondervraagd over de grondwettigheid van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek en niet van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.
Het staat niet aan de partijen om de inhoud van de aan het Hof gestelde vragen te wijzigen of te laten wijzigen en het komt uitsluitend aan de verwijzende rechter toe te oordelen welke prejudiciële vraag hij aan het Hof dient te stellen en daarbij de omvang van de saisine te bepalen.
B.5. De prejudiciële vraag dient bijgevolg niet te worden beantwoord, vermits het antwoord klaarblijkelijk niet dienstig is voor de oplossing van het geschil ten gronde.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, uitspraak doende met eenparigheid van stemmen, stelt vast dat de prejudiciële vraag niet ontvankelijk is.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 30 maart 2017.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, E. De Groot