Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 juli 2016

Uittreksel uit arrest nr. 66/2016 van 11 mei 2016 Rolnummer : 6213 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en van artikel 5 van het decreet Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2016202831
pub.
06/07/2016
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 66/2016 van 11 mei 2016 Rolnummer : 6213 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en van artikel 5 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 1994 houdende bepaling van de neutraliteit van het Gemeenschapsonderwijs, ingesteld door Carlo de Pascale en Véronique de Thier, handelend in hoedanigheid van ouders en wettelijke vertegenwoordigers van Giulia en Elena de Pascale.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, T. MerckxVan Goey, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 mei 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 juni 2015, hebben Carlo de Pascale en Véronique de Thier, handelend in hun hoedanigheid van ouders en wettelijke vertegenwoordigers van Giulia en Elena de Pascale, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. E. Demartin, advocaat bij de balie te Brussel, ingevolge het arrest van het Hof nr. 34/2015 van 12 maart 2015 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 mei 2015), beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en van artikel 5 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 1994 houdende bepaling van de neutraliteit van het Gemeenschapsonderwijs. (...) II. In rechte (...) B.1.1. Bij zijn arrest nr. 34/2015 van 12 maart 2015, in antwoord op de prejudiciële vraag gesteld door de Raad van State bij zijn arrest nr. 226.627 van 6 maart 2014 inzake de verzoekende partijen in het onderhavige beroep tot vernietiging, handelend in de hoedanigheid van vertegenwoordigers van hun minderjarige dochter, tegen de stad Brussel en de Franse Gemeenschap, heeft het Hof voor recht gezegd : « In die zin geïnterpreteerd dat zij voor een ouder niet het recht inhouden om op eenvoudig, niet anders gemotiveerd verzoek voor zijn kind een vrijstelling te verkrijgen om het onderricht in een van de erkende godsdiensten of dat in de niet-confessionele zedenleer te volgen, schenden artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en artikel 5 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 1994 houdende bepaling van de neutraliteit van het Gemeenschapsonderwijs, artikel 24 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 19 van de Grondwet en met artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens ».

B.1.2. De verzoekende partijen, die hun beroep tot vernietiging op artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof steunen, vorderen de vernietiging van de bepalingen die bij dat arrest ongrondwettig zijn verklaard.

B.1.3. Artikel 8 van de voormelde wet van 29 mei 1959, in de versie ervan die van toepassing was op het geschil dat aanleiding heeft gegeven tot het voormelde arrest van de Raad van State, bepaalde : « In de officiële inrichtingen alsmede in de pluralistische inrichtingen voor lager en secundair onderwijs met volledig leerplan, omvat de lesrooster per week twee uren godsdienst en twee uren zedenleer.

In de gesubsidieerde vrije inrichtingen die zichzelf van het confessionele type noemen, omvat het wekelijks lesrooster twee uur godsdienst die met het type van de inrichting overeenstemt.

Onder godsdienstonderricht wordt verstaan het onderricht in de katholieke, protestantse, israëlitische, islamitische of orthodoxe godsdienst en in de op die godsdienst berustende zedenleer. Onder onderricht in de zedenleer wordt verstaan het onderricht in de niet-confessionele zedenleer.

Bij de eerste inschrijving van het kind is het gezinshoofd, de voogd of degene aan wiens hoede het kind is toevertrouwd, gehouden bij ondertekende verklaring voor het kind de cursus in de godsdienst of de cursus in de zedenleer te kiezen.

Zo de keuze op de cursus in de godsdienst valt, wordt de gekozen godsdienst uitdrukkelijk in die verklaring vermeld.

Het model van de verklaring betreffende de keuze tussen godsdienst of zedenleer wordt door de Koning vastgesteld. Deze verklaring vermeldt uitdrukkelijk : a) Dat het gezinshoofd door de wet geheel vrij wordt gelaten;b) Dat het streng verboden is in dit opzicht enige drukking op hem uit te oefenen en welke tuchtmaatregelen met dat verbod gepaard gaan;c) Dat het gezinshoofd over een termijn van drie vrije dagen beschikt om de behoorlijk ondertekende verklaring terug te geven. Degene die de verklaring aflegt kan bij het begin van elk schooljaar zijn keuze wijzigen ».

B.1.4. Artikel 5 van het voormelde decreet van 31 maart 1994, in de versie ervan die van toepassing was op het voormelde geschil, bepaalde : « De titularissen van de cursussen over erkende godsdiensten [...] en de titularissen van de cursussen zedenleer geïnspireerd door het vrij onderzoek vermijden, de in parallelle cursussen uiteengezette standpunten te hekelen.

Waar de in vorig lid bedoelde cursussen wettelijk georganiseerd worden, staan ze op een voet van gelijkheid. Ze worden de vrije keus van de ouders of studenten aangeboden. Het bezoeken ervan is verplicht ».

B.2. Die bepalingen werden gewijzigd bij het decreet van 14 juli 2015Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/07/2015 pub. 05/08/2015 numac 2015029360 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet waarbij een vrijstellingsstelsel voor de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde officieel onderwijs wordt ingesteld sluiten « waarbij een vrijstellingsstelsel voor de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde officieel onderwijs wordt ingesteld » en bij het decreet van 22 oktober 2015 « betreffende de organisatie van een cursus filosofie en burgerzin en een opvoeding tot filosofie en burgerzin ».

Aangezien die decreten geen terugwerkende kracht hebben vóór 1 september 2015, is het beroep niet zonder voorwerp geworden.

B.3.1. Krachtens artikel 24, § 3, van de Grondwet heeft ieder recht op onderwijs met inachtneming van de fundamentele rechten en vrijheden.

Tot die fundamentele rechten behoort het recht van de ouders, met name gewaarborgd bij artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dat het door de overheid aan hun kinderen verstrekte onderwijs wordt verzekerd met naleving van hun godsdienstige en filosofische overtuigingen.

B.3.2. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens « maakt artikel 2 van het Eerste Protocol het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen het godsdienstige onderricht en de andere disciplines.

Het is in het volledige programma van het openbaar onderwijs dat het de Staat voorschrijft de zowel godsdienstige als filosofische overtuigingen van de ouders in acht te nemen » (EHRM, grote kamer, 29 juni 2007, Folgero en anderen t. Noorwegen, § 84; 9 oktober 2007, Hasan en Eylem Zengin t. Turkije, § 48).

In verband met de programma's wijst dat Europees Hof erop : « De definitie en de inrichting van het studieprogramma vallen in beginsel onder de bevoegdheid van de Verdragsluitende Staten. Het betreft in grote mate een opportuniteitsprobleem waarover het Hof zich niet moet uitspreken en waarvan de oplossing op gewettigde wijze kan variëren naar gelang van het land en het tijdperk. In het bijzonder belet de tweede zin van artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol de Staten niet om via het onderwijs of de opvoeding informatie of kennis met een al dan niet rechtstreeks godsdienstig of filosofisch karakter te verspreiden. Zij staat zelfs de ouders niet toe zich te verzetten tegen de opname van een dergelijk onderwijs of een dergelijke opvoeding in het schoolprogramma, zo niet zou elk geïnstitutionaliseerd onderwijs mogelijk onwerkzaam blijken.

De tweede zin van artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol impliceert daarentegen dat de Staat, door zijn functies op het gebied van opvoeding en onderwijs uit te voeren, erover waakt dat de informatie of kennis die in het programma zijn opgenomen, op objectieve, kritische en pluralistische wijze worden verstrekt. Hij verbiedt de Staat een doel van indoctrinatie na te streven dat kan worden geacht de godsdienstige en filosofische overtuigingen van de ouders niet in acht te nemen. Dat is de grens die niet mag worden overschreden » (EHRM, grote kamer, 29 juni 2007, Folgero en anderen t.

Noorwegen, § 84; 9 oktober 2007, Hasan en Eylem Zengin t. Turkije, § § 51-52).

B.3.3. Het Europees Hof preciseert voorts dat de tweede zin van artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol de ouders « het recht verleent om van de Staat te eisen dat het onderricht in de godsdienst hun godsdienstige en filosofische overtuigingen in acht neemt » en besluit dat « wanneer een Verdragsluitende Staat het onderricht in de godsdienst opneemt in de materies van de studieprogramma's, dan zoveel mogelijk dient te worden vermeden dat de leerlingen worden geconfronteerd met conflicten tussen de godsdienstige opvoeding die door de school wordt verstrekt en de godsdienstige of filosofische overtuigingen van hun ouders » (EHRM, 9 oktober 2007, Hasan en Eylem Zengin t. Turkije, § 71; 16 september 2014, Mansur Yalçin en anderen t. Turkije, § 72). B.4.1. Zonder dat het nodig is de inhoud van de in de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde officiële onderwijsinstellingen verstrekte cursus niet-confessionele zedenleer concreet te onderzoeken, dient te worden opgemerkt dat de ontwikkeling van de cursus niet-confessionele zedenleer bovendien moet worden geplaatst in de context van de herziening, op 5 mei 1993, van artikel 117 (thans artikel 181) van de Grondwet, waarin de grondwettelijke erkenning van de « door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing » is verankerd en dat « de afgevaardigden van de niet-confessionele levensbeschouwelijke gemeenschap en van de diverse gelovige gemeenschappen op voet van gelijkheid » plaatst (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 100-3/1°, p. 3).

B.4.2. De titularissen van de cursussen godsdienst en de titularissen van de cursus zedenleer zijn bovendien, wat betreft hun verplichtingen inzake de neutraliteit van het gemeenschapsonderwijs of van het gesubsidieerd officieel onderwijs, onderworpen aan dezelfde decretale bepalingen, bepalingen die daarentegen afwijken van de verplichtingen die in dat opzicht zijn opgelegd aan de leerkrachten-titularissen van alle andere disciplines.

Immers, terwijl die laatstgenoemden met name « de kwesties [moeten behandelen] in verband met het innerlijk leven, het geloof, de politieke of wijsgerige overtuigingen [en] de godsdienstige opties van de mens, in bewoordingen die de gedachten en gevoelens van geen enkele leerling kunnen kwetsen » en moeten weigeren « te getuigen voor een wijsgerig of politiek stelsel » (artikel 4 van het decreet van 31 maart 1994 houdende bepaling van de neutraliteit van het Gemeenschapsonderwijs en artikel 5 van het decreet van 17 december 2003 houdende organisatie van de neutraliteit eigen aan het gesubsidieerd officieel onderwijs en houdende diverse maatregelen inzake onderwijs), bestaat de enige verplichting die geldt voor de titularissen van de cursussen godsdienst en zedenleer erin te vermijden « de in parallelle cursussen uiteengezette standpunten te hekelen » (artikel 5 van het decreet van 31 maart 1994 en artikel 6 van het decreet van 17 december 2003).

B.4.3. In het bestreden artikel 5 van het decreet van 31 maart 1994 wordt de cursus zedenleer overigens niet « cursus niet-confessionele zedenleer » genoemd, maar wel « cursus zedenleer geïnspireerd door het vrij onderzoek ».

In de parlementaire voorbereiding van het voorstel van een decreet, dat aan de oorsprong ligt van het decreet van 31 maart 1994, wordt erop gewezen : « In de wet van 29 mei 1959 nemen wij de noodzakelijke zedelijke voortzetting van de cursus godsdienst over. Overeenkomstig de ontwikkeling van de cursus niet-confessionele zedenleer en naar de wens van de voorstanders ervan wordt duidelijk aangegeven dat die cursus is geïnspireerd door het vrij onderzoek. Volgens de auteurs vormt de uitdrukking ' niet-confessionele zedenleer ' een holle definitie; zij komt erop neer de cursus te definiëren ten opzichte van wat hij niet is. De uitdrukking ' zedenleer geïnspireerd door het vrij onderzoek ' impliceert een positieve visie » (Parl. St., Raad van de Franse Gemeenschap, 1993-1994, nr. 143/1, p. 7).

B.4.4. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat de decreetgever het mogelijk maakt dat de cursus niet-confessionele zedenleer, die de overheid die onderwijs inricht krachtens artikel 24 van de Grondwet aan de keuze van de ouders en de leerlingen moet aanbieden, een geëngageerde cursus is en dat hij de titularis van die cursus toestaat te getuigen voor een bepaald filosofisch stelsel.

B.4.5. Hieruit vloeit voort dat het bij de bestreden bepalingen vastgestelde decretale kader, zoals het thans in de Franse Gemeenschap bestaat, niet waarborgt dat de cursussen godsdienst of de cursus niet-confessionele zedenleer die ter keuze aan de ouders worden aangeboden, zoals zij bij de relevante bepalingen zijn geregeld, informatie of kennis verspreiden op tegelijk « objectieve, kritische en pluralistische » wijze overeenkomstig de voormelde rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

B.5.1. In die situatie vloeit uit de voormelde rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voort dat, opdat het recht van de ouders zou worden verzekerd dat hun kinderen niet worden geconfronteerd met conflicten tussen de door de school verstrekte godsdienstige of zedelijke opvoeding en de godsdienstige of filosofische overtuigingen van de ouders, de leerlingen ervan moeten kunnen worden vrijgesteld de cursus godsdienst of zedenleer te volgen.

B.5.2. Bovendien, teneinde hun recht te beschermen om hun godsdienstige of filosofische overtuiging niet kenbaar te maken, overtuiging die voor alles valt onder het meest innerlijke van eenieder (EHRM, 9 oktober 2007, Hasan en Eylem Zengin t. Turkije, § 73), zouden de stappen die moeten worden gezet om die vrijstelling te verkrijgen, de ouders niet ertoe mogen verplichten hun verzoek om vrijstelling te motiveren en aldus hun godsdienstige of filosofische overtuigingen kenbaar te maken (EHRM, 9 oktober 2007, Hasan en Eylem Zengin t. Turkije, § 76; 16 september 2014, Mansur Yalçin en anderen t. Turkije, § § 76-77). B.6.1. Het middel is gegrond. De bestreden bepalingen moeten worden vernietigd, in zoverre zij voor een ouder niet het recht inhouden om op eenvoudig, niet anders gemotiveerd verzoek voor zijn kind een vrijstelling te verkrijgen om het onderricht in een van de erkende godsdiensten of dat in de niet-confessionele zedenleer te volgen.

B.6.2. Teneinde te vermijden dat rechtsonzekerheid wordt gecreëerd, met name met betrekking tot de diploma's die door de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde officiële onderwijsinstellingen zijn uitgereikt, dienen de gevolgen die de vernietigde bepalingen met zich mee hebben gebracht tot de inwerkingtreding van het decreet van 14 juli 2015Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/07/2015 pub. 05/08/2015 numac 2015029360 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet waarbij een vrijstellingsstelsel voor de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde officieel onderwijs wordt ingesteld sluiten « waarbij een vrijstellingsstelsel voor de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde officieel onderwijs wordt ingesteld », definitief te worden gehandhaafd.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en artikel 5 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 1994 houdende bepaling van de neutraliteit van het Gemeenschapsonderwijs, in de versie zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van het decreet van 14 juli 2015Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/07/2015 pub. 05/08/2015 numac 2015029360 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet waarbij een vrijstellingsstelsel voor de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde officieel onderwijs wordt ingesteld sluiten, in zoverre zij voor een ouder niet het recht inhouden om op eenvoudig, niet anders gemotiveerd verzoek voor zijn kind een vrijstelling te verkrijgen om het onderricht in een van de erkende godsdiensten of dat in de niet-confessionele zedenleer te volgen; - handhaaft definitief de gevolgen die de vernietigde bepalingen met zich mee hebben gebracht tot de inwerkingtreding van het decreet van 14 juli 2015Relevante gevonden documenten type decreet prom. 14/07/2015 pub. 05/08/2015 numac 2015029360 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet waarbij een vrijstellingsstelsel voor de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde officieel onderwijs wordt ingesteld sluiten « waarbij een vrijstellingsstelsel voor de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs en in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde officieel onderwijs wordt ingesteld ».

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 11 mei 2016.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^