Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 juli 2016

Uittreksel uit arrest nr. 49/2016 van 24 maart 2016 Rolnummers : 6179 en 6180 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 171, 5°, c), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing op de aanslagjaren 2003 en Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter A. Alen, waarnemend voorzitter, voorzitter J. S(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2016202279
pub.
06/07/2016
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 49/2016 van 24 maart 2016 Rolnummers : 6179 en 6180 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 171, 5°, c), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing op de aanslagjaren 2003 en 2004, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter A. Alen, waarnemend voorzitter, voorzitter J. Spreutels, en de rechters J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij twee arresten van 24 maart 2015 in zake Roland Thienpont tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 3 april 2015, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt art. 171, 5°, c) WIB 92 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat er geen objectieve en redelijke verantwoording bestaat voor het gemaakte onderscheid tussen enerzijds compensatievergoedingen die na de stopzetting werden bekomen (art. 28 eerste lid, 3° a WIB 92) afzonderlijk belastbaar tegen het gemiddelde tarief dat van toepassing is op de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en anderzijds compensatievergoedingen die tijdens de exploitatie werden genoten (art. 27, tweede lid, 4° a WIB 92) afzonderlijk belastbaar aan 16,5 of 33 procent (art. 171, 1°, c) en 171, 4°, b) WIB 1992) ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6179 en 6180 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 171 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992), zoals het van toepassing was op de aanslagjaren 2003 en 2004.

Dat artikel bepaalde : « In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de evenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten : 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: [...] c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen; Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten; [...] 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële of financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; [...] 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad : [...] b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben;c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a); [...] ».

B.1.2. Artikel 28, eerste lid, 3°, a), van het WIB 1992 beoogt de vergoedingen die na de stopzetting van een werkzaamheid zijn verkregen ter compensatie of naar aanleiding van enige handeling die een vermindering van de werkzaamheid, van de winst of van de baten tot gevolg heeft of zou kunnen hebben.

Artikel 27, tweede lid, 4°, b), van het WIB 1992 beoogt de vergoedingen van alle aard die gedurende het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn verkregen.

B.2. Artikel 171 van het WIB 1992 wijkt, voor de daarin opgesomde inkomsten, af van het principe van de globalisatie, krachtens hetwelk het in de personenbelasting belastbare inkomen wordt gevormd door het totale netto-inkomen, zijnde de som van de netto-inkomens van de in artikel 6 van het WIB 1992 opgesomde categorieën, namelijk het inkomen van onroerende goederen, het inkomen van roerende goederen en kapitalen, het beroepsinkomen en de diverse inkomsten, verminderd met de in de artikelen 104 tot 116 van het WIB 1992 vermelde aftrekbare bestedingen. Op die som wordt de belasting berekend volgens de regels bepaald in de artikelen 130 en volgende.

Artikel 171 van het WIB 1992 stelt een bijzondere berekeningswijze voor de belasting en speciale aanslagvoeten voor bepaalde inkomsten vast, op voorwaarde evenwel dat het stelsel van de volledige samentelling van alle belastbare inkomsten, met inbegrip van diegene die afzonderlijk kunnen worden belast, niet voordeliger uitvalt voor de belastingplichtige.

B.3. Met die bijzondere berekeningswijze en met de speciale aanslagvoeten, wilde de wetgever de strenge gevolgen vermijden die de strikte toepassing van de progressiviteit van de personenbelasting zou meebrengen voor belastingplichtigen die sommige inkomsten met een veeleer uitzonderlijk karakter verkrijgen. Overeenkomstig de parlementaire voorbereiding van artikel 23 van de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, dat later artikel 171 van het WIB 1992 is geworden, dat afzonderlijke aanslagen heeft ingesteld, beoogde de wetgever « de progressiviteit van de belasting te remmen wanneer het belastbaar inkomen niet-periodieke inkomsten behelst » (Parl. St., Kamer, 1961-1962, nr. 264/1, p. 85; ibid., nr. 264/42, p. 126).

B.4. Het Hof wordt verzocht het verschil in behandeling te onderzoeken dat door de in het geding zijnde bepaling wordt ingevoerd tussen compensatievergoedingen die na de stopzetting van de beroepswerkzaamheid worden verkregen, die worden belast tegen de gemiddelde aanslagvoet, en compensatievergoedingen die tijdens de beroepswerkzaamheid worden verkregen, die worden belast tegen de aanslagvoet van 16,5 pct. of 33 pct.

B.5. Uit het verwijzingsarrest blijkt dat het Hof van Beroep heeft geoordeeld dat de uitbetaalde compensatievergoeding onder de toepassing van artikel 28, eerste lid, 3°, a), van het WIB 1992 juncto artikel 171, 5°, c), van het WIB 1992 valt, en dat zij dient te worden belast tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, te weten 50,9 pct. voor het aanslagjaar 2003 en 42,8 pct. voor het aanslagjaar 2004.

B.6.1. Oorspronkelijk wou de wetgever de na de stopzetting van de beroepswerkzaamheid verkregen vergoedingen als compensatie of ter gelegenheid van een handeling waaruit een vermindering van de activiteit, de winst of de baten kon voortvloeien, belasten tegen een aanslagvoet van 15 pct. (artikel 6, § 3, tweede lid, en § 6, tweede lid, 2°, juncto artikel 23, § 2, 2°, b), van de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen).

Evenwel werd het gebrek aan een expliciete en duidelijke vermelding van de na de stopzetting van de beroepswerkzaamheid verkregen compensatievergoedingen door bepaalde belastingplichtigen aangegrepen om aan de belasting te ontsnappen (Parl. St., Kamer, 1979-1980, nr. 323/1, p. 6).

B.6.2. In navolging daarvan werd door artikel 8 van de wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 een nieuw 3° ingevoerd in artikel 31 van het WIB 1964 (thans artikel 171, 5°, c), van het WIB 1992), dat bepaalde : « 3° de vergoedingen van alle aard die na die stopzetting zijn verkregen, ofwel als compensatie of ter gelegenheid van enigerlei handeling die een vermindering van de werkzaamheid, van de winst van de onderneming of van de baten van de werkzaamheid tot gevolg heeft of zou kunnen hebben, ofwel als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke winst- of baatderving ».

Artikel 25 van de wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten onderwierp die vergoedingen aan dezelfde aanslagvoet als de in artikel 31, 2°, van het WIB 1964 vermelde « winsten en baten [...] behaald of vastgesteld na [de] stopzetting en [die] voortkomen [uit] de vroegere uitoefening van de beroepswerkzaamheid », namelijk aan de gemiddelde aanslagvoet overeenstemmend met het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar tijdens hetwelk de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft uitgeoefend, tenzij de globalisatie voordeliger is.

B.7. Zoals blijkt uit het in B.3 vermelde doel, worden de compensatievergoedingen, verkregen na de beëindiging van de beroepswerkzaamheid, onttrokken aan de globalisatie van de inkomsten en worden zij belast tegen de gemiddelde aanslagvoet, omdat zij niet-periodieke inkomsten vormen en een uitzonderlijk karakter hebben.

De wetgever heeft ervoor geopteerd om, naar analogie van het geldende belastingtarief voor opzeggingsvergoedingen die aan werknemers worden uitbetaald bij de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst (artikel 171, 5°, a), van het WIB 1992) en voor de bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen, waarvan de uitbetaling of de toekenning pas heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben (artikel 171, 5°, b), van het WIB 1992), de desbetreffende compensatievergoedingen te belasten tegen de gemiddelde aanslagvoet.

B.8.1. De compensatievergoedingen die tijdens de beroepswerkzaamheid worden verworven, zijn net als de compensatievergoedingen die na de beroepswerkzaamheid worden verworven, niet periodiek en bovendien uitzonderlijk. Zij worden eveneens onttrokken aan het principe van de globalisatie; enkel het toepasbare belastingtarief verschilt.

B.8.2. Het komt de wetgever toe de grondslag en het tarief van de belasting vast te stellen. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsbevoegdheid.

Fiscale maatregelen maken immers een wezenlijk deel uit van het sociaaleconomisch beleid. Zij zorgen niet alleen voor een substantieel deel van de inkomsten die de verwezenlijking van dat beleid mogelijk moeten maken; zij laten de wetgever ook toe om sturend en corrigerend op te treden en op die manier het sociale en economische beleid vorm te geven.

De maatschappelijke keuzen die bij het inzamelen en het inzetten van middelen moeten worden gemaakt, behoren dan ook tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever. Dienvolgens komt het de wetgever toe te beslissen over het toepasbare belastingtarief.

B.8.3. Het in B.4 beschreven verschil in behandeling is niet zonder redelijke verantwoording, aangezien uit hetgeen in B.2 is vermeld, blijkt dat het bij de in het geding zijnde bepaling (artikel 171, 5°, c), van het WIB 1992) ingevoerde stelsel van de compensatievergoedingen analoog is aan het stelsel dat voor de inkomsten uit de beroepswerkzaamheid is ingevoerd (artikel 171, 5°, b), van hetzelfde Wetboek) en aangezien, voor het overige, uit hetgeen in B.7 is vermeld, blijkt dat de belastingplichtigen die winst of baten genieten, worden behandeld op een wijze die analoog is aan die waarin is voorzien voor de belastingplichtigen die bezoldigingen genieten.

B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 171, 5°, c), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het van toepassing was op de aanslagjaren 2003 en 2004, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 24 maart 2016.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De wnd. voorzitter, A. Alen

^